ECLI:NL:RBROT:2018:5205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
10/690121-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot coffeeshop exploitatie en Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en hasjiesj in zijn woning en coffeeshop. De verdachte, geboren in 1963 en eigenaar van een coffeeshop, werd vrijgesproken van het witwassen van geld en veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep en hasjiesj. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij handelde in strijd met de Opiumwet door buiten zijn coffeeshop om te verkopen. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte een gedoogde coffeeshop exploiteerde en dat de aangetroffen voorraad in zijn woning deels noodzakelijk was voor de bedrijfsvoering. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf en taakstraf, maar de rechtbank besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden waaronder de feiten waren begaan. De rechtbank benadrukte de paradoxale situatie van coffeeshop-exploitanten die strafbaar zijn voor het aanwezig hebben van een voorraad die noodzakelijk is voor hun bedrijfsvoering. De verdachte werd verantwoordelijk gehouden voor de voorraad in zijn woning, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat hij op de hoogte was van de drugs in de bovenwoning. De uitspraak is een voorbeeld van de complexe juridische situatie rondom de exploitatie van coffeeshops in Nederland.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690121-16
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) in 1963,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2017, 24 mei 2017, 24 april 2018 en 25 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 74 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 100 uur (50 dagen vervangende hechtenis bij niet voldoening daarvan).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat de verdachte buiten zijn coffeeshop om en in strijd met de voorwaarden van de gedoogvergunning in softdrugs handelde en (te veel) softdrugs aanwezig had. De officier van justitie heeft daartoe het navolgende betoogd.
De verdachte is enig eigenaar en exploitant van “ [naam coffeeshop] ”, gevestigd aan de [adres delict 1] (hierna: de coffeeshop) te Rotterdam. Zijn broer is eigenaar van het naastgelegen “ [naam tabakszaak] ”, gevestigd aan de [adres tabakszaak] te Rotterdam. Uit onderzoek blijkt dat tussen de coffeeshop, de boven de coffeeshop gelegen woning aan de [adres delict 2] (hierna: de bovenwoning) en het sigarenmagazijn grote hoeveelheden drugs werden verplaatst, onder meer door werknemers van de coffeeshop.
In de woning van de verdachte aan [adres verdachte] te Rotterdam en in de bovenwoning zijn grote hoeveelheden hennep en hasjiesj aangetroffen. Dat de verdachte (ook) op de hoogte was van de voorraad drugs in de bovenwoning blijkt onder meer uit een tapgesprek van 7 april 2016 (“Ik ga eerst een stofzuiger voor die rotzooi in die coffeeshop en in die woning erboven als je ziet hoe het eruit ziet door de [naam 2] en de tap”). Bovendien is bij de doorzoeking in de coffeeshop een sleutel van de bovenwoning aangetroffen. De verdachte gebruikte de drugs in zijn woning en in de bovenwoning als verkoopvoorraad. De verdachte heeft de drugs dan ook op beide locaties opzettelijk aanwezig gehad.
Uit tapgesprekken blijkt dat met enige regelmaat softdrugs werd geleverd buiten de reguliere verkoop om. Er werd gesproken over de levering van “ [naam 1] ” en het wegbrengen van “ [naam 2] ”. Bovendien is op camerabeelden te zien dat vervolgens met regelmaat mensen met gevulde tassen van de bovenwoning de straat op gingen en deze tassen niet meer terugkeerden. Daaruit blijkt ook dat leveringen plaatsvonden die de grens van 5 gram overschreden. De verdachte was goed op de hoogte van alles wat er gebeurde. Hij verklaart immers veelvuldig in de coffeeshop te zijn geweest en altijd betrokken te zijn geweest bij de inkoop van de softdrugs. Hij heeft nauw en bewust samengewerkt met het personeel. De verdachte is als enig eigenaar en exploitant bovendien verantwoordelijk voor hetgeen zijn personeel uitvoert.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De voorraad van de coffeeshop bevond zich deels in de coffeeshop en deels in de woning van de verdachte. Dat de voorraad daardoor groter is geweest dan is toegestaan binnen het gedoogbeleid is inherent aan een zinvolle exploitatie van de coffeeshop. De exploitatieresultaten van de coffeeshop stemden overeen met de voorraad die aanwezig was in de coffeeshop en in de woning van de verdachte.
De verdachte betwist dat hij op de hoogte was van de drugs die in de bovenwoning is aangetroffen. Wellicht hebben familieleden van de verdachte en/of werknemers van de coffeeshop zich bezig gehouden met (extra) handel, maar dat heeft zich dan volledig aan het zicht van de verdachte onttrokken. Het in- en uitlopen van de coffeeshop, de bovenwoning en het sigarenmagazijn kunnen niet worden gerelateerd aan handelingen van de verdachte. De tapgesprekken die het Openbaar Ministerie als bewijs bezigt voor betrokkenheid van de verdachte, kunnen de conclusies van het Openbaar Ministerie niet dragen. Deze tapgesprekken passen net zo goed bij de reguliere handel van de verdachte vanuit de coffeeshop. Er zijn dan ook onvoldoende aanwijzingen voor handel buiten de coffeeshop om.
4.2.3.
Beoordeling
Handel
Hoewel deze zaak in de kern gaat over de vraag of de verdachte (ook) softdrugs heeft verkocht buiten de coffeeshop om, dan wel of hij in strijd met de voorwaarden van de exploitatievergunning heeft gehandeld, is beantwoording van deze vraag voor de bewezenverklaring als zodanig niet relevant. Dat er verkoop buiten de coffeeshop zou hebben plaatsgevonden en/of de voorwaarden van de gedoogvergunning zouden zijn overtreden maakt immers geen onderdeel uit van de tenlastelegging.
Wel dient voor bewezenverklaring van de handel wettig en overtuigend bewezen te worden verklaard dat telkens hoeveelheden zijn verhandeld van meer dan 30 gram hennep dan wel hasjiesj. Hiervan blijkt niet uit de bewijsmiddelen, zodat de handel (verkopen, afleveren, verstrekken) niet bewezen kan worden. Dat er na tapgesprekken over ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ tassen uit de bovenwoning naar elders werden gebracht, terwijl niet is vastgesteld wat er in die tassen zat en waar die tassen heen gingen, is onvoldoende om tot bewijs daarvan te komen.
Aanwezig hebben
De verdachte heeft verklaard naast de voorraad in de coffeeshop ook thuis een voorraad hennep en hasjiesj aan te houden ten behoeve van de verkoop vanuit de coffeeshop. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij normaal gesproken 3 tot 4 kg thuis in voorraad heeft. In verband met de komende decembermaand had hij in november meer - blijkens de doorzoeking op 22 november 2016 totaal circa 28 kg softdrugs - voorradig. Voor zover de verdachte wordt verweten dat hij in zijn woning aan [adres verdachte] te Rotterdam op enig moment in de onder feit 1 ten laste gelegde periode een of meer hoeveelheden hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad van meer dan 30 gram, kan dit bewezen worden verklaard. Dit geldt te meer nu er op 22 november 2016 inderdaad een grote voorraad in zijn woning is aangetroffen.
Op 22 november 2016 is ook in de bovenwoning een grote hoeveelheid softdrugs aangetroffen. De vraag is of de verdachte daarvan wist en wat zijn relatie was tot deze drugs.
  • Uit het tapgesprek van 7 april 2016 lijkt te volgen dat in elk geval kort voor dit gesprek drugs aanwezig is geweest in de bovenwoning en dat de verdachte daarmee bekend was. Dat zich op of na 7 april 2016 nog drugs in de bovenwoning bevonden blijkt uit dit gesprek niet, noch blijkt daaruit wat de link is tussen deze drugs en de verdachte.
  • Op camerabeelden is te zien dat er veel bewegingen plaatsvinden tussen de coffeeshop, de bovenwoning en het sigarenmagazijn. De verdachte is op die beelden slechts een enkele keer te zien. Op vrijdag 7 oktober 2016 is te zien dat de verdachte om 11.54 uur de coffeeshop verlaat, in het portiek belt en kort daarna de coffeeshop weer binnen gaat. Diezelfde dag om 12.03 uur worden de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] op het trottoir gezien, met een blanke man met een groene tas in zijn hand. Informatie over de inhoud van deze groene tas ontbreekt. Om 20.43 uur gaat de verdachte de bovenwoning in. Om 20.48 uur verlaat de verdachte deze bovenwoning en sluit de voordeur af. Daarna bukt de verdachte en raapt een witte plastic tas op. De verdachte is dus kennelijk op 7 oktober 2016 in de bovenwoning geweest. Of op dat moment drugs aanwezig waren in de bovenwoning en zo ja, waar en hoeveel, blijkt niet uit het dossier. Ook blijkt niet uit het dossier of op dat moment (ook) anderen in de woning aanwezig waren; andere personen die mogelijk zeggenschap over de softdrugs hadden.
  • Blijkens het overzicht gehecht aan het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer [nummer proces-veraal] , documentnummer [nummer document] (doorgenummerde pagina 1336 behorend bij het verdovende middelen dossier) wordt de verdachte ook op 13 oktober 2016 op de beelden gezien. Waar de verdachte dan precies is en wat hij doet, blijkt niet. Ook de rol van andere mensen die op de beelden te zien zijn, waaronder werknemers van de coffeeshop blijft onduidelijk.
Gelet op het voorgaande is de juistheid van de stelling van de verdachte dat hij pas ná de doorzoeking op 22 november 2016 bekend was met de aanwezigheid van drugs in de bovenwoning op dat moment, niet uit te sluiten.
De officier van justitie houdt de verdachte tot slot als eigenaar van de coffeeshop verantwoordelijk voor de handelingen die door werknemers van de coffeeshop zijn verricht als het gaat om de voorraad in de bovenwoning. De rechtbank is van oordeel dat in die redenering sprake is van functioneel daderschap van degene die tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven of feitelijk leiding heeft gegeven. Dat is echter niet ten laste gelegd. Langs die redenering kan dan ook niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van het opzettelijk aanwezig hebben van de voorraad in de bovenwoning.
Aan de hand van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aangetroffen drugs in de bovenwoning. Alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien zijn wellicht voldoende voor een vermoeden dat buiten de coffeeshop om werd gehandeld en dat de bovenwoning als voorraadlocatie werd gebruikt, maar niet wat de rol van de verdachte daarbij was.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte opzettelijk meer dan 30 gram hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad in zijn eigen woning aan de [adres verdachte] , zowel in de onder feit 1 ten laste gelegde periode als op de onder feit 2 ten laste gelegde datum. Het overige, waaronder de handel in drugs in hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep of hasjiesj per keer, kan niet bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
1.
hij in de periode van 1 maart 2016 tot en met 21 november 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een of meer hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, en
- een of meer hoeveelheden van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 22 november 2016 te Rotterdam, tezamen en in
verenigingmet anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( (in een woning aan de [adres verdachte] ) ongeveer 16,52 kilogram
hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en
- ( (in een woning aan de [adres verdachte] ) ongeveer 11,9 kilogram hasj,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.

Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen en tezamen en in vereniging met anderen gepleegd;

2.

Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, tezamen en in vereniging met anderen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Deze feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Geen straf of maatregel

7.1.
Algemene overweging
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj. Deze hoeveelheid aan cannabisproducten is aangetroffen in de woning van de verdachte. In beginsel rechtvaardigt een dergelijk feit de oplegging van een straf. Echter, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan, komt de rechtbank tot een ander oordeel.
Vast staat dat de verdachte een coffeeshop exploiteerde met een gedoogvergunning van de plaatselijke overheid. Bij de exploitatie was de verdachte gebonden aan de aan die vergunning verbonden voorschriften, algemeen bekend onder de aanduiding AHOJGI-voorwaarden (als bedoeld in de Aanwijzing Opiumwet, Staatscourant 2015, 5391).
De zogeheten achterdeurproblematiek kenmerkt zich door de paradoxale situatie waarin de exploitant van een bestuurlijk gedoogde coffeeshop strafbaar is voor het (elders) aanwezig hebben van een voorraad die de voorraadgrens overstijgt, maar welke voorraad voor een behoorlijke bedrijfsvoering evident noodzakelijk is.
De verdachte heeft verklaard dat de in zijn woning op 22 november 2016 aangetroffen voorraad groter was dan gemiddeld vanwege de drukke decembermaand die eraan kwam. Een dergelijke voorraad wordt volgens de verdachte in ongeveer drie maanden verkocht. Verder heeft de verdachte verklaard dat de coffeeshop een omzet had van gemiddeld
€ 3.000,- per dag (circa € 21.000,- per week).
Wat aan de verdachte wordt verweten is een strafbaar feit, waarvoor de verdachte strafbaar is, maar komt in feite neer op de normale bedrijfsvoering van een bestuurlijk gedoogde coffeeshop. De officier van justitie heeft dit niet of onvoldoende weerlegd. Daar komt bij dat de coffeeshop inmiddels niet meer in bedrijf is.
De rechtbank acht het op grond van het voorgaande aangewezen om te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Deze beslissing tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt genomen in deze strafzaak op basis van de in deze zaak aan de orde zijnde feiten en omstandigheden, waarbij onder meer een afweging is gemaakt tussen hiervoor aangeduide paradoxale situatie en het strafbare karakter. Van een stelselmatige en een standaardbeslissing, zoals door de officier van justitie is betoogd, is dan ook geen sprake.

8.In beslag genomen voorwerpen

Conform de vordering van de officier van justitie zal ten aanzien van de in beslag genomen zaken een last worden gegeven tot teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het onder 1 en 2 bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de rechthebbende(n);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 21 november 2016 te
Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, en/of
- een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2016 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in verenging met een of meer anderen, althans allen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( (in een pand/woning aan de [adres verdachte] ) ongeveer 16,52 kilogram
hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en/of
- ( (in een pand/woning aan de [adres verdachte] ) ongeveer 11,9 kilogram hasj,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram vaneen gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
- ( (in een pand/woning aan de [adres delict 2] ) ongeveer 10,254 kilogram
hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en/of
- ( (in een pand/woning aan [adres delict 2] ) ongeveer 910 gram hasj, in
elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode 1 maart 2016 tot en met 22 november 2016, te Rotterdam, althans in Nederland
,(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) meermalen, althans eenmaal, (een) voorwerp(en), te weten
- een geldbedrag van 114.010,- (op 22 november 2016), althans een geldbedrag,
aan contant geld, en/of
- een Mercedes-Benz A 180 kenteken [kentekennummer 1] en/of
- een Mercedes-Benz E 350 kenteken [kentekennummer 2] ,
- verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer voorwerp(en)
,te weten de zojuist benoemde voorwerpen, gebruik gemaakt en/of
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of
- verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was/waren of wie voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden had(den) en/of
voornoemde voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;