ECLI:NL:RBROT:2018:5203

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
10/690045-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van bijna negen maanden, van 1 maart 2016 tot en met 21 november 2016, samen met anderen meermalen cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. Daarnaast had de verdachte op 22 november 2016 een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, ongeveer 810,7 gram, in zijn bezit. Tevens werd vastgesteld dat hij op dezelfde dag een aantal kogelpatronen en onderdelen van een vuurwapen in zijn bezit had.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding gaven om een lagere straf op te leggen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte sinds zijn voorlopige hechtenis niet opnieuw in aanraking was gekomen met de politie en dat hij zijn leven weer op de rails had gekregen.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van een van de ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan het handelen in softdrugs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de softdrugs die in de bovenwoning van de coffeeshop werden aangetroffen, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze binnen zijn machtssfeer vielen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijswaardering in strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690045-16
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2017, 24 mei 2017, 24 april 2018 en 25 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feiten 2 en 4
De onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten zijn door de verdachte - zonder voorbehoud - bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak feit 3
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie houdt de verdachte verantwoordelijk voor een hoeveelheid softdrugs die is aangetroffen in een niet als zodanig in gebruik zijnde woning boven de coffeeshop in de [naam straat] , waarvan zijn vader en tevens medeverdachte eigenaar is. Hiervoor heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte werkzaam is in de coffeeshop en regelmatig te zien is op camerabeelden als hij in de weer is met de voorraad verdovende middelen uit deze bovenwoning. Op de dag van de aanhouding ziet de politie de verdachte nog met een bigshopper de bovenwoning binnen gaan. Die bigshopper wordt later in de bovenwoning aangetroffen. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de bovenwoning als voorraadlocatie van de coffeeshop werd gebruikt, dat de verdachte toegang had tot deze bovenwoning en dat hij zich bezig hield met de bevoorrading van de coffeeshop. De officier van justitie komt langs deze weg tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat is gebleken dat de verdachte op de dag van zijn aanhouding, op 22 november 2016 omstreeks 10:10 uur, met een oranje bigshopper de bovenwoning heeft betreden. Later op de dag is in de woonkamer van die woning een soortgelijke bigshopper aangetroffen. Hoewel het aannemelijk is, is niet vastgesteld dat het om dezelfde bigshopper gaat als waarmee de verdachte enkele uren daarvoor de woning heeft betreden. Uit het proces-verbaal inzake de doorzoeking van de bovenwoning leidt de rechtbank af dat de softdrugs in de woning op verschillende plaatsen in de woning lagen en deels in het zicht. Het is voorts niet in geschil dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding als werknemer werkzaamheden verrichtte in de coffeeshop.
Uit het dossier blijkt echter niet dat vaker is vastgesteld dat de verdachte de bovenwoning binnen ging. De waarneming van de desbetreffende verbalisant op bladzijde 521 van het dossier dat verschillende leden van de familie waartoe de verdachte behoort tassen verplaatsen tussen de bovenwoning en de coffeeshop, is voor die vaststelling volstrekt onvoldoende. Voorts blijkt niet of er in de ochtend van 22 november 2016 anderen in de woning aanwezig waren toen de verdachte de woning met de bigshopper betrad; andere personen die mogelijk zeggenschap over de softdrugs hadden. Op basis van de zich in het dossier bevindende gegevens - die veel onduidelijkheden bevatten - komt de rechtbank tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat de softdrugs in de bovenwoning binnen de machtssfeer van de verdachte vielen. De enkele omstandigheid dat de verdachte werkzaamheden verrichtte in de coffeeshop is daarvoor onvoldoende.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 1
4.3.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van het dealen in cocaïne is aangevoerd dat niet de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard. De verdachte heeft op enig moment in het begin van het jaar 2016 de deallijn overgedragen aan zijn broer en medeverdachte [naam medeverdachte] .
4.3.2.
Beoordeling
De deallijn van de broers - de verdachte en [naam medeverdachte] - werd onderhouden door het gebruik van een 06-nummer dat eindigt op [nummer] . Uit het dossier blijkt dat er nog tot in de maand augustus 2016 veelvuldig contacten waren met dit nummer.
Naast onderzoek naar dit 06-nummer heeft de politie onderzoek verricht naar het telefoonnummer dat in gebruik was bij de verdachte. Zijn telefoonnummer is afgeluisterd en de telefoon is nader onderzocht nadat deze in beslag was genomen. Hierbij zijn WhatsApp gesprekken waargenomen die plaatsvonden in de periode juli tot en met oktober 2016. Op 12 oktober 2016 vindt er een gesprek plaats tussen de verdachte en een persoon wiens telefoonnummer als ‘ [naam] ’ in de contactenlijst van zijn telefoon is opgenomen. Dit gesprek gaat over ‘de lijn’. Op 30 oktober 2016 vindt er ook een gesprek plaats tussen de verdachte en [naam] . In dit gesprek wordt gesproken over [naam medeverdachte] en wordt gezegd dat [naam medeverdachte] het te druk heeft. Besproken wordt of er ‘iemand bij kan’. [naam] heeft het over een verdeling van dagen in de week.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze gesprekken in oktober 2016 dat het handelen in cocaïne - de deallijn - nog geenszins was gestopt. Uit deze gesprekken leidt de rechtbank ook af dat de verdachte toen nog steeds bij die handel was betrokken. Voor het aannemen van die betrokkenheid is ook van belang dat er op 22 november 2016 in de woning van de verdachte een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen. Dit is onder feit 2 aan de verdachte ten laste gelegd. De aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen is een handelshoeveelheid. Naar het oordeel van de rechtbank was dit de voorraad voor de deallijn. Gelet op de hiervoor beschreven bevindingen uit het dossier en de waarde die de aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen vertegenwoordigen, hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat de in zijn woning aanwezige verdovende middelen als het ware over waren nadat hij met het dealen was gestopt.
Nu zowel de verdachte als [naam medeverdachte] gedurende de gehele ten laste gelegde periode betrokken waren bij de deallijn, zij ten aanzien van die deallijn een grote rol hadden en er blijkens de taps ook derden bij de lijn waren betrokken, is sprake van medeplegen van het dealen met anderen.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode tezamen en in vereniging met anderen heeft gehandeld in cocaïne.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
Hij
inde periode 1 maart 2016 tot en met 21 november 2016, te Rhoon en/of Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, (gebruikers) hoeveelheden cocaïne, in elk geval een of meer (gebruikers)hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 22 november 2016 te Rhoon, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 810,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
Hij op 22 november 2016, te Rhoon, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 lid 1 van die wet, te weten
-
eenonderde
el van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van
eenonderde
el van een pistool, te weten een patroonmagazijn, zijnde
eenonderde
el van een pistool van het merk Glock, type 19, kaliber 9x19mm, welk onderde
el specifiek bestemd
isvoor dat wapen en van wezenlijke aard
isen
- ( bijbehorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, Categorie III, te weten 35 kogelpatronen,
een(groot) aantal kogelpatronen, kaliber 9x19mm, van het merk Sellier & Bellot
, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen en tezamen en in vereniging met anderen gepleegd,
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna 9 maanden tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan het handelen in harddrugs. Daarnaast heeft hij een handelshoeveelheid harddrugs voorhanden gehad alsmede een onderdeel van een vuurwapen en munitie.
Met het handelen in harddrugs heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het gebruik hiervan. Het gebruik van harddrugs levert een gevaar op voor de gezondheid van de personen die dit gebruiken en bij gebruik op grote schaal ook voor de volksgezondheid. Daarnaast leidt het gebruik van (hard)drugs tot andere criminaliteit, zoals vermogensdelicten, omdat gebruikers daarmee hun aankoop van drugs bekostigen, en tot geweldsdelicten in relatie tot de handel en het bezit van de harddrugs. Dit geweld gaat vaak gepaard met vuurwapengebruik.
De feiten die de verdachte heeft gepleegd zijn dan ook ernstige feiten en de rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij deze feiten heeft gepleegd en daarbij alleen maar heeft gedacht aan zijn eigen financieel belang.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Deze feiten zijn wel van langer dan 5 jaar geleden, zodat dit niet in het nadeel van de verdachte wordt meegewogen.
7.4.
Bevindingen en conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in het dossier onvoldoende aanleiding om rekening te houden met de leidende rol die de verdachte zou hebben gespeeld bij de handel in harddrugs. In die zin zal de rechtbank de op te leggen straf matigen ten opzichte van de eis van de officier van justitie. Voorts zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat de verdachte de harddrugs voorhanden had in verband met het dealen. Bij het bepalen van de uiteindelijke strafmaat zal de rechtbank dan ook niet twee keer - zowel voor het dealen in als voor het bezit van harddrugs - aan de bovengrens van de toepasselijke straffen gaan zitten.
De verdachte is met ingang van 25 mei 2017 door de rechtbank geschorst in zijn voorlopige hechtenis. Sindsdien is geruime tijd verstreken en is niet gebleken dat de verdachte wederom in contact is gekomen met politie of justitie. De verdachte heeft zijn werk als mantelzorger voor zijn schoonvader weer opgepakt, waarmee hij een inkomen verdient. De verdachte heeft een vriendin en een kind. Een tweede kind is op komst. De verdachte heeft op de zitting er blijk van gegeven zijn criminele verleden achter zich te willen laten. Bij het bepalen van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank rekening houden met de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Alle feiten en omstandigheden afwegende geven die de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat de verdachte nu nog een gevangenisstraf zou moeten uitzitten. De rechtbank zal de verdachte een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw met strafbare feiten in te laten. Daarnaast zal een taakstraf worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Het in beslag genomen geldbedrag van € 90 zal, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaar, de hierna te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van een geldbedrag van € 90;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2018.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij, op of omstreeks de periode 1 maart 2016 tot en met 21 november 2016, te Rhoon en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een of meer (gebruikers) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een of meer (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2016 te Rhoon en/of Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 810,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 22 november 2016, in een pand/woning aan de [adres delict] te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in verenging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 910 gram hasj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd en/of
- ongeveer 10,254 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
Hij, op of omstreeks 22 november 2016, te Rhoon, althans in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 lid 1 van die wet, te weten onderdelen en/of hulpstukken van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van onderdelen en/of hulpstukken van een pistool, te weten een patroonhouder/magazijn, zijnde onderdelen en/of hulpstukken van een pistool van het merk Glock, type 19, kaliber 9x19mm, welke onderdelen en/of hulpstukken specifiek bestemd zijn voor dat wapen en van wezenlijke aard zijn en/of
- ( bijbehorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, Categorie III, te weten 35 kogelpatronen,
(groot) aantal kogelpatronen, kaliber 9x19mm, van het merk Sellier & Bellot.