ECLI:NL:RBROT:2018:5196

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
10/740105-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 april 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie, mr. J. Bonnes. De vordering was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en betrof een bedrag van maximaal € 10.847,-, dat de veroordeelde zou hebben verkregen uit een strafbaar feit waarvoor hij eerder was veroordeeld. De veroordeelde had verklaard dat hij een bedrag van € 2.000,- op zijn bankrekening had gestort, dat hij van zijn moeder had ontvangen. De verdediging stelde dat dit bedrag niet als wederrechtelijk verkregen voordeel kon worden aangemerkt.

Tijdens de zitting op 22 maart 2018 heeft de rechtbank de verklaringen van de veroordeelde gehoord, die stelde dat hij 99% zeker was dat het geld van zijn moeder kwam. De rechtbank oordeelde dat deze verklaring niet onaannemelijk was en dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten. De officier van justitie kon geen argumenten aandragen die de rechtbank zouden overtuigen van het tegendeel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot ontneming afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de veroordeelde het geld wederrechtelijk had verkregen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. F.W. van Lottum, voorzitter, en mrs. A. Verweij en F.A. Hut, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M. Koek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/740105-16
Datum uitspraak: 5 april 2018
Tegenspraak
VONNIS (ontneming) (mk)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verblijvende te [verblijfadres veroordeelde] , [verblijfplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2018.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 5 april 2018 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feit.

3.Vordering

De vordering van de officier van justitie, mr. J. Bonnes, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 10.847,-.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
Naar aanleiding van het besprokene ter terechtzitting, meer specifiek de verklaring van de veroordeelde, heeft de officier van justitie de vordering mondeling gewijzigd in € 2.000,-, zijnde het bedrag dat de veroordeelde op 16 april 2016 contant op zijn Nederlandse ING bankrekening gestort heeft en waarvan een stortingsbewijs in zijn portemonnee werd aangetroffen bij zijn aanhouding.

4.Standpunt verdediging

De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. De verdachte heeft verklaard dat hij de op zijn bankrekening gestorte € 2.000,- heeft ontvangen van zijn moeder. Daarom is dit bedrag niet als wederrechtelijk verkregen voordeel aan te merken.

5.Strafbare feiten waarop de voordeelsberekening is gebaseerd

Blijkens voormeld vonnis van 5 april 2018 is de veroordeelde veroordeeld ter zake van:
medeplichtigheid aan witwassen.
In deze procedure wordt daarom als vaststaand aangenomen dat dit feit door de veroordeelde is begaan.

6.Beoordeling

De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij 99% zeker weet dat hij de € 2.000,- van zijn moeder gekregen heeft. Hij heeft wel vaker dergelijke bedragen van zijn ouders en andere familieleden gekregen. Hij had extra geld nodig, omdat hij diep in de schulden zat en onvoldoende inkomen had om bijvoorbeeld zijn woonlasten te voldoen.
De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk. De officier van justitie heeft ter terechtzitting geen argumenten naar voren gebracht op basis waarvan de rechtbank tot een ander oordeel zou moeten komen.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de slotsom dat haar onvoldoende is gebleken dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

7.Beslissing

De rechtbank
wijstde vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. A. Verweij en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 april 2018.