ECLI:NL:RBROT:2018:5159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
549305 / HA RK 18-400
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2018 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Köse-Albayrak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. J.F. Frankruijter, die de zaak eerder had behandeld. De wraking werd aangevraagd na een zitting op 18 april 2018, waarin de rechter het onderzoek had gesloten en had aangekondigd binnen zes weken uitspraak te doen. Echter, op 25 mei 2018 werd aan de gemachtigde van verzoekster meegedeeld dat mr. Frankruijter niet in staat was om uitspraak te doen, waardoor de zaak door een andere rechter, mr. T. Boesman, zou worden behandeld. Dit leidde tot de conclusie dat het doel van het wrakingsverzoek was bereikt, aangezien de gewraakte rechter niet langer betrokken was bij de behandeling van de zaak.

De rechtbank oordeelde dat verzoekster geen belang meer had bij het wrakingsverzoek, omdat de zaak inmiddels door een andere rechter was overgenomen en de behandeling was afgerond. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af op grond van kennelijke niet-ontvankelijkheid, zonder dat er een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsvond. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd op 25 juni 2018 in het openbaar uitgesproken. De rechtbank benadrukte dat wraking een middel is om de onpartijdigheid van de rechter te waarborgen, maar dat dit niet meer relevant was nu de zaak door een andere rechter werd behandeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 549305 / HA RK 18-400
Beslissing van 25 juni 2018
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [adres] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. N. Köse-Albayrak te Rotterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. J.F. Frankruijter, rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 3 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van de rechter van 18 april 2018 is behandeld de bestuursrechtelijke beroepsprocedure van verzoekster als eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen als verweerder. Die procedure draagt als kenmerk ROT 17/4934 KINDER B007.
Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat de rechter het onderzoek ter zitting heeft gesloten en heeft meegedeeld dat in beginsel binnen zes weken na de zitting schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
Bij brief van 18 april 2018 heeft de gemachtigde van verzoekster wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Bij brieven van 24 april 2018 zijn verzoekster, haar gemachtigde en de rechter uitgenodigd voor de zitting van de wrakingskamer op 7 mei 2018, teneinde op het wrakingsverzoek te worden gehoord.
Op verzoek van de rechter en met instemming van verzoekster en haar gemachtigde is de zitting nadien uitgesteld naar 28 juni 2018.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek, gedateerd 3 mei 2018;
  • de brief van de gemachtigde van verzoekster, gedateerd 1 juni 2018, met als bijlage de brief van de griffier aan de gemachtigde, gedateerd 25 mei 2018;
  • de brief van de algemeen secretaris van de wrakingskamer aan de gemachtigde van verzoekster, gedateerd 5 juni 2018;
  • het e-mailbericht van de gemachtigde van verzoekster aan de algemeen secretaris van de wrakingskamer, gedateerd 20 juni 2018;
  • het e-mailbericht van rechter mr. T. Boesman aan de algemeen secretaris van de wrakingskamer, gedateerd 22 juni 2018.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 8:15 Awb kan de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt. Het middel is derhalve toegekend aan een partij die wenst te voorkomen dat een rechter die jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans aan een partij die dienaangaande bestaande vrees heeft die objectief gerechtvaardigd is, (nog langer) bemoeienis met de zaak zal hebben. Dat doel kan niet meer worden bereikt als de rechter reeds een einduitspraak heeft gedaan omdat de behandeling van de zaak daarmee is geëindigd, of indien de behandeling van de zaak door de rechter op enigerlei andere wijze tot een definitief einde is gekomen.
2.2
Uit de hiervoor onder 1 aangehaalde processtukken blijkt het volgende:
Op 25 mei 2018 heeft de griffier (in casu de administratie van team bestuur 3) aan de gemachtigde van verzoekster een brief gestuurd, waarin onder meer het volgende werd meegedeeld:
Over liet beroep met zaaknummer ROT 17/4934 KINDER B007 deel ik het volgende mee.
Het beroep is op 18 april 2018 op zitting behandeld. De rechtbank heeft tijdens die zitting het onderzoek gesloten. Ik moet u helaas meedelen dat de rechter die het beroep op zitting heeft behandeld niet in staat is uitspraak te doen. Dit betekent dat de uitspraak door een andere rechter wordt gedaan dan de rechter die de zaak in eerste instantie op zitting heeft behandeld.
De rechtbank acht het van belang in deze zaak een nieuwe zitting te houden. De rechtbank is voornemens uw beroep op donderdag 21 juni 2018 om 15:10 te behandelen, in het gerechtsgebouw te Dordrecht.
Bij brief van 1 juni 2018 heeft de gemachtigde van verzoekster aan de wrakingskamer verzocht aan te geven in hoeverre het hiervoor geciteerde schrijven de onderhavige wrakingsprocedure beïnvloed, waarbij zij heeft meegedeeld dat zij het wrakingsverzoek op grond van naar haar mening meer dan legitieme redenen heeft ingediend en de kwestie graag inhoudelijk behandeld wenst te zien.
Bij brief van 5 juni 2018 heeft de algemeen secretaris aan de gemachtigde van verzoekster onder meer het volgende meegedeeld:
Uit de inhoud van de brief van 25 mei 2018 blijkt dat mr. Frankruijter niet in staat zal zijn om in de zaak van mevrouw [naam verzoekster] uitspraak te doen. Om die reden wordt haar zaak voor een nieuwe behandeling van het beroep op een nieuwe zitting gepland bij een andere rechter. Navraag bij team bestuur 3 heeft mij geleerd dat dit rechter mr. T. Boesman zal zijn. Deze heeft mij ook nog eens bevestigd dat mr. Frankruijter door ziekte langdurig afwezig zal zijn en dat alle zaken, waarmee hij doende was, momenteel worden (her)verdeeld onder zijn collega-rechters, die deze zaken verder gaan
behandelen.
Indien de in de brief van 25 mei 2018 geschetste gang van de zaak zou worden gevolgd, zou het doel van het wrakingsverzoek zijn bereikt: het doel van wraking is immers te voorkomen dat een rechter, die de zaak behandelt en ten aanzien van wie verzoekster van mening is dat die rechter niet onpartijdig is, met de behandeling van de zaak voort zal gaan.
Ik geef u en uw cliënte dan ook in overweging u opnieuw te beraden over het wrakingsverzoek en aan de wrakingskamer mee te delen of u het wrakingsverzoek handhaaft dan wel intrekt.
Indien u het wrakingsverzoek intrekt, staat mijns inziens niets in de weg aan een nieuwe behandeling van de beroepsprocedure door rechter mr. T. Boesman op 21 juni a.s..
Indien u en uw cliënte het wrakingsverzoek handhaven, zal de wrakingskamer zich ten aanzien van het verzoek en de reeds bepaalde zitting van de wrakingskamer beraden.
In haar e-mailbericht van 20 juni 2018 heeft de gemachtigde van verzoekster aan de algemeen secretaris van de wrakingskamer meegedeeld dat het wrakingsverzoek niet wordt ingetrokken met als motivering dat de gewraakte rechter weliswaar aangeeft geen uitspraak in de hoofdzaak te zullen/kunnen doen, niet omdat hij zich in het wrakingsverzoek berust maar om door hem opgegeven andere redenen. In dit geval acht verzoekster het dan ook geboden dat het wrakingsverzoek alsnog wordt behandeld omdat het niet doen van een uitspraak in de hoofdzaak wegens andere redenen dan berusten in het wrakingsverzoek de situatie niet anders maakt en het rechtsbelang van verzoekster hiermee niet is komen weg te vallen.
Ter zitting van rechter mr. T. Boesman van 21 juni 2018 is de bestuursrechtelijke beroepsprocedure van verzoekster inhoudelijk behandeld. Verzoekster en haar gemachtigde zijn op die zitting verschenen. Rechter mr. Boesman heeft meegedeeld dat mr. Frankruijter op dit moment niet werkt en dat de zaak daarom door hem is overgenomen en dat hij uitspraak zal doen. Dat riep geen vragen of discussie op; over het wrakingsverzoek is het in
het geheel niet gegaan. De zaak is vervolgens uitvoerig ter zitting besproken en aan het einde van de zitting heeft rechter mr. Boesman het onderzoek gesloten en medegedeeld dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan, behoudens verlenging.
Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken is de behandeling van de zaak van verzoekster door rechter mr. Frankruijter geëindigd en staat voldoende vast dat mr. Frankruijter die behandeling niet op enig moment weer zal hervatten. Ter zitting van 21 juni 2018 heeft de inhoudelijke behandeling van die procedure opnieuw plaats gevonden door een andere rechter – onder mededeling dat de behandeling door deze rechter van mr. Frankruijter is overgenomen – en is die behandeling ook afgerond en is een tijdstip van uitspraak bepaald. Verzoekster en haar gemachtigde waren daarbij aanwezig en hebben tegen de gang van zaken geen bezwaren geuit.
2.3
Uit het vorenstaande volgt dat de rechter de zaak niet meer behandelt en nu in behandeling is bij een andere rechter. Daarmee is het doel van het wrakingsverzoek, zoals dat is omschreven in rechtsoverweging 2.1, bereikt. Verzoeker heeft om deze redenen geen belang meer bij haar verzoek tot wraking van de rechter en is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in dat verzoek. Het verzoek zal op die grond, met toepassing van het bepaalde in artikel 9.1, aanhef en onder c, van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank en derhalve zonder mondelinge behandeling van het verzoek ter zitting van de wrakingskamer, worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. J.F. Frankruijter wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. W.P.M. Jurgens en mr. I.K. Rapmund, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. W.P.M. Jurgens uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2018 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster
- mr. N. Köse-Albayrak
- mr. J.F. Frankruijter
- Belastingdienst Toeslagen