‘’(…)
Op vrijdag 25 januari 2013 omstreeks 07:00 uur heb ik de woning aan de [adres] samen met mijn dochter verlaten.
Ik hield op dat moment de sleutel van de woning bij mij.
Omstreeks 18:00 uur waren mijn dochter en ik weer terug bij de woning aan de [adres]. Ik wilde de voordeur van de woning openen met de sleutel, welke ik nog in mijn bezit had. Ik zag dat ik niet meer in de woning kon komen omdat het slot van de voordeur van de woning veranderd was.
Ik had echt geen idee wie het slot had veranderd.
(…)
Op woensdag 27 februari 2013 omstreeks 17:00 uur ben ik uiteindelijk de woning en dus ook de kamer welke ik huurde van [eiser] [Nb de rechtbank begrijpt: [eiser] ] in geweest.
(…)
Ik wilde mijn spullen pakken welke nog in de kamer stonden.
Op het moment dat ik in de kamer kwam (…) zag ik dat daar een aantal plastiek tassen stonden.
Ik zag ook twee boodschappentassen staan. Deze boodschappen tassen waren mijn eigendom.
Ik zei tegen [eiser]: ‘’Dit zijn mijn spullen niet’’.
Ik hoorde [eiser] tegen mij zeggen: ‘’Dit zijn de spullen welke ik in deze kamer aantrof toen ik uit Suriname kwam.’’
Ik vroeg aan [eiser] waar mijn spullen waren. Ik hoorde [eiser] tegen mij zeggen dat hij dat niet wist.
Ik zag een aantal voor mij bekende spullen boven de tassen zitten.
Ik heb de tassen gepakt en heb de woning verlaten.
Op het moment dat ik thuis kwam heb ik in de eerder genoemde tassen gekeken. Ik zag dat onder mij bekende spullen, welke bovenin de tassen zaten, reclamefolders en kranten zaten.
Ik verklaar u dat ik mijn spullen en die van mijn dochter nog steeds niet terug heb.
(…)’’