ECLI:NL:RBROT:2018:5129

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
6555677 \ VZ VERZ 18-2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel arbeidsovereenkomst en billijke vergoeding afgewezen na langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Bosch, een verzoek ingediend tot herstel van de arbeidsovereenkomst met de stichting AAFJE THUISZORG HUIZEN HOTELS, vertegenwoordigd door mr. S.I. Witkamp. Het verzoek is ingediend op 3 januari 2018 en betreft de afwijzing van de arbeidsovereenkomst na langdurige arbeidsongeschiktheid van [verzoekster]. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 maart 2018, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. [verzoekster] stelt dat Aafje niet heeft voldaan aan de re-integratieverplichtingen, terwijl Aafje betoogt dat zij aan alle verplichtingen heeft voldaan en dat de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV is opgezegd.

De feiten zijn als volgt: [verzoekster] is sinds 1 september 1999 in dienst bij Aafje en is op 24 april 2015 uitgevallen door psychische klachten. Aafje heeft op 21 november 2017 toestemming gekregen van het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, wat op 31 maart 2018 is gebeurd. [verzoekster] heeft een WIA-uitkering gekregen vanaf 21 april 2017. In de procedure heeft [verzoekster] verzocht om herstel van de arbeidsovereenkomst of, indien dat niet mogelijk is, om een billijke vergoeding van € 59.400,-.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat Aafje zich heeft gehouden aan de re-integratieverplichtingen en dat het verzoek van [verzoekster] om herstel van de arbeidsovereenkomst en de billijke vergoeding moet worden afgewezen. [verzoekster] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 800,- aan salaris voor de gemachtigde van Aafje. De beschikking is uitgesproken door mr. K.J. Bezuijen op 29 juni 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6555677 \ VZ VERZ 18-2
uitspraak: 29 juni 2018
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Beschermingsbewind Den Haag-Zuid (STIB) in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[rechthebbende],
wonende te [plaatsnaam],
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.J.A. Bosch,
tegen
de stichting
Stichting AAFJE THUISZORG HUIZEN HOTELS,
gevestigd te Rotterdam
verweerster,
gemachtigde: mr. S.I. Witkamp.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoekster]” respectievelijk “Aafje”.

1.Het procesverloop

1.1
[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend tot “herstel arbeidsovereenkomst dan wel toekennen billijke vergoeding”. Het verzoek is ter griffie van de rechtbank ontvangen op 3 januari 2018.
1.2
Aafje heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
Op 14 maart 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, gelijktijdig met de comparitie van partijen in de dagvaardingsprocedure met zaaknummer 6080301 \ CV EXPL 17-21630. Van hetgeen ter zitting is verhandeld is een proces-verbaal opgemaakt.
1.4
Na de mondelinge behandeling hebben beide partijen nog een akte genomen (een gecombineerde akte in zowel de onderhavige procedure als in voormelde dagvaardingsprocedure); eerst [verzoekster] op 25 april 2018, daarna Aafje op 23 mei 2018.
1.5
De uitspraak van de beschikking is nader bepaald op heden. Heden wordt ook het vonnis in voornoemde dagvaardingsprocedure uitgesproken.

2.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten.
2.1
[verzoekster] is op 1 september 1999 bij Aafje in dienst getreden. Zij werkte laatstelijk in de functie van Zorghulpverlener A.
2.2
Op 24 april 2015 is zij uitgevallen in verband met psychische klachten en spanningsklachten.
2.3
Vanaf 25 april 2017 betaalt Aafje geen loon meer.
2.4
Op 21 november 2017 heeft UWV aan Aafje toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen. De arbeidsovereenkomst is vervolgens door Aafje opgezegd tegen 31 maart 2018.
2.5
Aan [verzoekster] is met ingang van 21 april 2017 een WIA uitkering toegekend.

3.Het verzoek en het daaraan ten grondslag liggende geschil

3.1
[verzoekster] heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, Aafje op te dragen de arbeidsovereenkomst te herstellen, dan wel indien herstel niet mogelijk wordt geacht nu er sprake is van een omstandigheid waarbij sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten een aanvullende billijke vergoeding uit te keren van € 59.400,-, met proceskostenveroordeling van Aafje.
3.2
Het tussen partijen geschil laat zich als volgt samenvatten.
3.2.1
Aafje heeft de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV opgezegd, in verband met (kort gezegd) langdurige ziekte. De loondoorbetalingsverplichting is in een eerder stadium al gestopt en Aafje heeft voldaan aan alle re-integratieverplichtingen die op haar als werkgever rusten, aldus Aafje.
3.2.2
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat het UWV ten onrechte een ontslagvergunning heeft verleend, omdat geen behoorlijk re-integratietraject is doorlopen. De verkeerde keuzes in het traject (van de bedrijfsarts en Aafje als werkgever) hebben ertoe geleid dat [verzoekster] niet is gere-integreerd. Met een juiste diagnose en de juiste begeleiding verwacht [verzoekster] op korte termijn te kunnen terugkeren naar haar oude werkplek.
3.3
Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht komt – voor zover van belang – onder de beoordeling aan de orde.

4.De beoordeling

4.1
Het komt er in deze procedure op aan of Aafje in het re-integratietraject verplichtingen heeft veronachtzaamd als gevolg waarvan geoordeeld moet worden dat a) de ontslagvergunning ten onrechte is gegeven, of b) sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de zijde van Aafje.
4.2
Bij de bespreking van het verzoek heeft [verzoekster] met name aandacht besteed aan de gebeurtenissen op en na maart 2016. In die periode is door de bedrijfsarts geen goede diagnose gesteld en is [verzoekster] onnodig onder verdere druk gezet door te werk te worden gesteld in een spoelkeuken en een koelruimte, aldus [verzoekster].
4.3
Het in dit verband door [verzoekster] ingenomen standpunt, laat zich moeilijk rijmen met haar eerdere stellingen. Zij heeft zich immers steeds – niet alleen in deze procedure maar ook in een eerdere fase richting Aafje – op het standpunt gesteld dat zij volledig arbeidsgeschikt was. Die standpunten staan lijnrecht tegenover elkaar: ofwel [verzoekster] was in staat haar eigen werkzaamheden te doen, ofwel Aafje hield zich niet aan de re-integratieverplichtingen, als gevolg waarvan de klachten verergerden. Wat daar verder ook van zij, [verzoekster] heeft haar stelling dat de re-integratie inspanningen van [verzoekster] onvoldoende zijn geweest, onvoldoende onderbouwd. Aafje heeft al haar activiteiten steeds zorgvuldig afgestemd op adviezen van de bedrijfsarts. Nergens blijkt uit dat de bedrijfsarts destijds verkeerde beslissingen heeft genomen, laat staan dat daarbij sprake was van een grove veronachtzaming van zijn taken. Sterker nog, verschillende andere bedrijfsartsen ondersteunen het oordeel van de bedrijfsarts, evenals het UWV. Op 24 mei 2017 heeft het UWV (na een verzoek van [verzoekster] zelf) geoordeeld dat [verzoekster] arbeidsongeschikt was voor haar eigen werkzaamheden. Op 6 juli 2017 heeft het UWV (na een verzoek van Aafje) geoordeeld dat Aafje aan alle re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Bovendien staat vast dat UWV in het kader van de toekenning van de WIA uitkering heeft getoetst of Aafje aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan en die vraag bevestigend beantwoord. [verzoekster] is tegen die beslissing in beroep gegaan, maar onduidelijk is wat de uitkomst van die zaak is. Zelfs onduidelijk is wat [verzoekster] in dit verband precies heeft willen aanvoeren. Ter comparitie is gevraagd naar mogelijke nieuwe stukken die in het onderzoek van UWV hebben ontbroken. Hierop heeft [verzoekster] slechts gewezen op het feit dat UWV een ander (bestuursrechtelijk) toetsingskader hanteert. Waarom de bij het UWV al beschikbare stukken in deze (civielrechtelijke) procedure tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is door [verzoekster] niet gesteld.
4.4
De slotsom is dat Aafje zich heeft gehouden aan haar re-integratieverplichtingen. Zowel het primaire verzoek (herstel van de arbeidsovereenkomst) als het subsidiaire verzoek (het verzoek om een billijke vergoeding) worden afgewezen. [verzoekster] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van de procedure, aan de zijde van Aafje vastgesteld op € 800,- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking, voor zover het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
833