ECLI:NL:RBROT:2018:5099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
ROT 17/6787
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Gümüs, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. T. Rook. De zaak betreft de toekenning van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA-uitkering) aan de eiser, die per 10 augustus 2017 is beëindigd en omgezet in een loonaanvullingsuitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de verweerder, waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 80 tot 100%. Eiser stelt dat zijn klachten zijn toegenomen en dat hij recht heeft op een IVA-uitkering.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiser heeft aangevoerd dat hij meer beperkingen ondervindt dan door verweerder is aangenomen, en heeft medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische beperkingen van eiser correct zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de door verweerder geduide functies voor eiser geschikt zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op meer dan 20%.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/6787

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. M. Gümüs,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Rook.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) per 10 augustus 2017 beëindigd en hem per die datum een loonaanvullingsuitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 24 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn ex-buurvrouw, die voor hem heeft getolkt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als steigerbouwer voor (gemiddeld) 47,11 uur per week. Op 15 april 2013 heeft hij zich vanuit een situatie waarin hij een werkloosheidsuitkering ontving, ziek gemeld met lichamelijke klachten en psychische klachten. Per einde wachttijd op 13 april 2015 is hem tot en met 9 augustus 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 96,13% (klasse 80 tot 100%).
2. Bij het primaire besluit is de WGA-uitkering van eiser per 10 augustus 2017 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft eiser aangevoerd dat zijn klachten zijn toegenomen en dat hij voor een IVA-uitkering in aanmerking komt. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek laten verrichten. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft de verzekeringsarts eiser op 25 augustus 2017 op het spreekuur onderzocht en op 13 september 2017 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldig vanaf 10 augustus 2017, opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kon worden, ligt 70,9% lager dan het zogeheten maatmaninkomen van eiser.
3. Op grond daarvan heeft verweerder bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd, maar ook de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiser per 1 november 2019 omgezet in een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
4.1.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij meer beperkingen ondervindt dan de beperkingen die verweerder heeft aangenomen, mede vanwege zijn medicatie die hem suf en moe maakt. Eiser heeft gesteld dat zijn fysieke en psychische klachten zijn toegenomen en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiser acht zich niet in staat de geduide functies te verrichten. Hij acht het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep een brief overgelegd van zijn huisarts van 1 december 2017, waarin ook het huisartsenjournaal is opgenomen, en voorts een brief van Stichting [naam stichting] van 21 mei 2018 en een brief van de anesthesioloog/pijnspecialist van 19 maart 2018.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 23 januari 2018 overwogen dat wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in de rapportage van 8 februari 2018 puntsgewijs ingegaan op de door eiser in beroep naar voren gebrachte arbeidskundige gronden en heeft gemotiveerd uiteengezet dat de belasting van de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt.
5. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA bestaat de WGA-uitkering, indien de duur van de loongerelateerde uitkering van deze uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
Op grond van artikel 60, derde lid, van de Wet WIA geldt voor de verzekerde, die op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering, of die gedurende tenminste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, als bedoeld in het tweede lid, geen inkomenseis tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit hoger dan 20% van zijn maatmaninkomen per uur is geweest gedurende een periode van 24 kalendermaanden. Deze periode eindigt op het moment dat de verzekerde gedurende ten minste twee kalendermaanden slechts in staat was met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6.1.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht met ingang van 10 augustus 2017 heeft vastgesteld op 70,9%, wat, door de uitlooptermijn van 24 maanden, gevolgen heeft voor zijn uitkering per 1 november 2019. Daarbij dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen van eiser correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan hem in bezwaar voorgehouden functies te verrichten.
6.2.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek (waaronder informatie van de behandelend sector), anamnese en eigen lichamelijk en psychisch onderzoek. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
6.3.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, geeft geen reden de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, in twijfel te trekken. De rechtbank is van oordeel dat uit de beschikbare gegevens niet kan worden afgeleid dat verweerders verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiser per 10 augustus 2017 en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Verweerder heeft erkend dat eiser klachten heeft in verband waarmee hij beperkingen voor arbeid heeft, maar verschilt met eiser van mening over in welke mate eiser beperkingen ondervindt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de rapportage van de verzekeringsarts afdoende gereageerd op wat eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht en het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Daarbij merkt de rechtbank op dat het in de door de wetgever gekozen systematiek niet gaat om de medische klachten als zodanig of om gestelde diagnoses, maar om daaruit voortvloeiende medisch objectiveerbare beperkingen. Wat eiser in dat verband heeft aangevoerd, legt tegenover het gemotiveerde medische oordeel van de verzekeringsarts onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 23 januari 2018, alles overziend, heeft geconcludeerd dat de primaire verzekeringsarts rekening heeft gehouden met zowel de vroeger als de later ontstane klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is hierbij niet gebleken dat de primaire verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de medische toestand van eiser. In de ingebrachte medische informatie is geen sprake van nieuwe of nog niet bekende klachten. Tevens blijkt uit deze informatie niet dat eiser zwaarder beperkt is dan al door de primaire verzekeringsarts is aangenomen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. De geschiktheid van de in bezwaar geduide functies is afdoende gemotiveerd in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 20 september 2017.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 8 februari 2018 gemotiveerd dat de beroepsgronden van eiser geen aanleiding geven om de geduide functies ongeschikt voor eiser te achten. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de aan eiser voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies voor eiser geschikt worden geacht.
6.5.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 70,9%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 10 augustus 2017 is door verweerder dus terecht bepaald op meer dan 20%.
7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.