ECLI:NL:RBROT:2018:5092

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
10/682053-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van een paard en valsheid in geschrift in een civiele procedure

Op 26 juni 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verduistering van een paard en valsheid in geschrift. De zaak betreft een geschil over de eigendom van een paard, waarbij de verdachte het paard niet heeft teruggegeven aan de aangeefster, ondanks een eerdere rechterlijke uitspraak die haar het eigendom bevestigde. De verdachte had het paard van 2014 tot 2016 onder zich gehouden en heeft valse documenten overgelegd in een civiele procedure om te beweren dat het paard was overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, omdat het paard toebehoorde aan de aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook gelast dat het paard teruggegeven wordt aan de rechthebbende, de aangeefster.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/682053-18
Datum uitspraak: 26 juni 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , gemeente [naam gemeente ] ,
raadsman mr. J. Biemond, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1 en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft zich het paard [naam paard] (hierna ook: het paard) niet wederrechtelijk toegeëigend. Bij huurkoop gaat het eigendom pas over als alle maandtermijnen zijn voldaan en aangeefster was en is dan ook (nog) geen eigenaar van het paard. Aangeefster is nimmer eigenaar geworden van het paard en het paard behoorde haar niet toe. De verdachte kan dus niet veroordeeld worden voor verduistering.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte en aangeefster hebben op 19 september 2010 een overeenkomst gesloten met betrekking tot het paard [naam paard] . Uit deze overeenkomst blijkt onder meer dat het paard door aangeefster zal worden gehuisvest. Het paard is op 19 september 2010 ook bij aangeefster gestald.
Bij vonnis van 15 augustus 2012 heeft de rechtbank Leeuwarden onder meer voor recht verklaard dat de overeenkomst tussen de verdachte en aangeefster was ontbonden en aangeefster geboden het paard en het paspoort aan de verdachte af te geven. Aangeefster heeft het paard op 26 augustus 2012 bij de verdachte teruggebracht.
Bij onherroepelijk arrest van 27 mei 2014 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van 15 augustus 2012 vernietigd en voor recht verklaard dat de rechtsverhouding tussen de verdachte en aangeefster met betrekking tot het paard [naam paard] huurkoop is, waarbij aangeefster het paard van de verdachte heeft gekocht voor de koopsom van
€ 7.200,- te betalen in 48 maandelijkse termijnen van € 150,-, na voldoening waarvan aangeefster eigenaresse zal zijn van het paard. Het hof heeft onder meer de verdachte veroordeeld om het paard [naam paard] en het paardenpaspoort aan aangeefster terug te geven.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij direct na de uitspraak van het hof al had besloten het paard niet terug te geven aan aangeefster. Van 2014 tot 2016 heeft het paard bij haar thuis in [woonplaats verdachte] gestaan en daarna heeft de verdachte het paard ondergebracht in [plaats] , alwaar het paard op 6 januari 2017 in een weiland is aangetroffen.
Op 8 september 2015 heeft de verdachte bij een comparitie van partijen tussen de verdachte en aangeefster bij het gerechtshof in Den Haag onder overlegging van valse documenten voorgewend dat het paard op 23 mei 2014 was overleden en vervolgens was gecremeerd.
De vraag die dient te worden beantwoord is of, zoals ten laste is gelegd, het paard toebehoorde aan aangeefster. Een zaak kan immers alleen worden verduisterd indien deze, zij het ook slechts gedeeltelijk, aan een ander toebehoort. Dit ‘toebehoren’ kan hetzelfde zijn als het civielrechtelijke eigendom, maar kan zich daarvan ook onderscheiden. De betekenis van het civielrechtelijke eigendomsbegrip is voor de uitleg van het strafrechtelijk begrip toebehoren dus niet doorslaggevend.
In deze zaak zijn de partijen als onderdeel van de huurkoop overeenkomst overeengekomen dat het paard bij aangeefster zou worden gehuisvest en heeft het gerechtshof op 27 mei 2014 de verdachte veroordeeld om het paard en het paardenpaspoort aan aangeefster te geven. Hiermee had aangeefster naar het oordeel van de rechtbank zoveel zeggenschap gekregen over het paard en het paardenpaspoort dat het daarmee aan haar is gaan toebehoren in de zin van artikel 321 Wetboek van Strafrecht.
4.1.3.
Conclusie
Door te besluiten het paard niet aan aangeefster terug te geven, het paard op door haar gewenste plaatsen te stallen en – in strijd met de waarheid – voor te wenden dat het paard was overleden, is de verdachte als heer en meester over het paard gaan beschikken. De verdachte heeft dit gedaan in de ten laste gelegde periode (27 mei 2014 tot en met 6 januari 2017) waarin zij daartoe niet gerechtigd was nu het paard in die periode immers aan aangeefster toebehoorde. De verdachte heeft zich het paard dan ook wederrechtelijk toegeëigend.
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verduistering van het paard en het paardenpaspoort.
4.2.
Feit 2
Het ten laste gelegde onder 2 is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat zij:
in de periode van 27 mei 2014 tot en met 6 januari 2017 te [plaats 1 delict ] , gemeente [naam gemeente 1] en [plaats 2 delict ] , gemeente [naam gemeente 2] , opzettelijk een paard, genaamd [naam paard] en bijbehorend paardenpaspoort, toebehorende aan [naam slachtoffer] , welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als degene aan wie het paard [naam paard] en paardenpaspoort
- als eiseres in conventie, inhoudende de vordering tot afgifte van het paard
en paardenpaspoort, door de rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht, bij
het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis d.d. 15 augustus 2012, is
toegewezen en vervolgens
- op 26 augustus 2012 door die [naam slachtoffer] is afgegeven, onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat zij:
op 08 september 2015 te ' s-Gravenhage,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een schriftelijk stuk van Huisdieren- en Paardencrematorium Rotterdam d.d. 30 mei 2014, betreffende de individuele crematie van het paard [naam paard] op 24 mei 2014, als ware het echt en onvervalst,
door dit schriftelijk stuk te overleggen bij de comparitie van partijen in de civiele procedure over de eigendom van het paard [naam paard] bij het Gerechtshof Den Haag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit en strafbaarheid verdachte

De bewezen feiten leveren op:
1.
verduistering;
2.
opzettelijk gebruik maken van een vals en of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten en van de verdachte uitsluiten.
De feiten en de verdachte zijn dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft willens en wetens een paard ( [naam paard] ) onder zich gehouden, terwijl zij wist dat zij gehouden was het paard af te geven aan aangeefster. De verdachte heeft over een langere periode het paard op voor aangeefster onbekende plekken gestald.
Daarnaast heeft de verdachte bij een comparitie van partijen tussen de verdachte en aangeefster bij het gerechtshof in Den Haag onder overlegging van valse documenten voorgewend dat het paard was overleden en vervolgens was gecremeerd. De verdachte wilde hiermee afgifte van het paard aan aangeefster voorkomen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat zij door op deze wijze te handelen getracht heeft de uitkomst van een gerechtelijke procedure valselijk te beïnvloeden.
Ter zitting is gebleken dat de verdachte het verwijtbare van haar daden op geen enkele wijze onder ogen wil of kan zien. Zij neemt geen verantwoording voor haar daden en komt niet verder dan de stelling ‘dat zij niet anders kon’.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank heeft overwogen om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Echter, gezien de ouderdom van de feiten en gezien de straffen die in de rechtspraak in dit soort zaken gewoonlijk worden opgelegd, zal zij daarvan afzien. In plaats daarvan zal een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

7.In beslag genomen voorwerpen

7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen paard terug te geven aan de rechthebbende te weten [naam slachtoffer] , gelet op het vonnis van 15 mei 2018 van de rechtbank Noord-Nederland waarbij voor recht is verklaard dat mevrouw [naam slachtoffer] eigenaar is van het paard.
7.2.
Beoordeling
De rechtbank zal, gelet op voornoemd vonnis, de teruggave gelasten van het paard aan de rechthebbende, mevrouw [naam slachtoffer] .

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden,
bepaalt deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderd en twintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, als volgt:
gelast de teruggave aan de rechthebbende [naam slachtoffer] van:
het paard ( [naam paard] ) [registratienummer] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.L. Spierings, voorzitter,
en mrs. S.N. Abdoelkadir en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juni 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 mei 2014 tot en met 6 januari 2017 te [plaats 1 delict ] , gemeente [naam gemeente 1] en/of [plaats 2 delict ] , gemeente [naam gemeente 2] , in elk geval in Nederland, opzettelijk een paard, genaamd [naam paard] en/of bijbehorend paardenpaspoort, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als degene aan wie het paard [naam paard] en/of paardenpaspoort
- als eiseres in conventie, inhoudende de vordering tot afgifte van het paard
en paardenpaspoort, door de rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht, bij
het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis d.d. 15 augustus 2012, is
toegewezen en/of vervolgens
- op of omstreeks 26 augustus 2012 door die [naam slachtoffer] is afgegeven, onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij op of omstreeks 08 september 2015 te ' s-Gravenhage, in elk geval in Nederland,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een schriftelijk stuk van Huisdieren- en Paardencrematorium Rotterdam d.d. 30 mei 2014, betreffende de individuele crematie van het paard [naam paard] op 24 mei 2014, als ware het echt en onvervalst,
door dit schriftelijk stuk te overleggen bij de comparitie van partijen in de civiele procedure over de eigendom van het paard [naam paard] bij het Gerechtshof Den Haag;