ECLI:NL:RBROT:2018:5080

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
10/661259-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende afpersing met geweld door meerderjarige verdachten

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die beschuldigd werd van afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 juli 2017 te Rotterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte een straatroof heeft gepleegd. De aangevers, twee slachtoffers, werden onder bedreiging van geweld gedwongen om geld af te geven. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van de tenlastelegging en een jeugddetentie van 135 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en begeleiding door een jongerencoach. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet betrokken was bij de straatroof en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was, met uitzondering van het gebruik van een mes, en sprak de verdachte vrij van dat onderdeel. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 90 dagen, waarvan 45 dagen onvoorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich aan verschillende voorwaarden moest houden, waaronder het volgen van onderwijs en het meewerken aan begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/661259-17
Parketnummer vordering TUL VV: 10/138560-16
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] 2000 te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.C.J. Tuip, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 3 mei 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Swaak heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 135 dagen met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een leerstraf TACt (Plus) voor de duur van 35 uur, subsidiair 17 dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en dit als volgt toegelicht.
De verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de straatroof. De verdachte was weliswaar op 24 juli 2017 in de buurt aanwezig en heeft van een afstand wat gezien, maar heeft niet deelgenomen aan een beroving. De verdachte is op basis van zijn signalement aangehouden en ter plaatse gefouilleerd. Hierbij is geen mes of andersoortig wapen aangetroffen. Uitsluitend de aangevers verklaren over een straatroof en het feit dat 40 euro is gepind en weggenomen. Maar één van hen heeft verklaard over het gebruik van een mes. Steunbewijs voor dit alles ontbreekt in zijn geheel. De verklaringen van de aangevers zijn dan ook onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Bovendien is één van de kenmerkende eigenschappen van de verdachte dat hij stottert. Uit de verklaringen van de aangevers blijkt niet dat één van de daders zou stotteren. Dit in combinatie met de ontkenning van de verdachte vormt een stellige contra-indicatie voor de betrokkenheid van de verdachte en maakt dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, merkt de verdediging op dat een partiële vrijspraak dient te volgen voor het gebezigde geweld en het gebruik van het mes, nu daarvoor steunbewijs ontbreekt.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank leidt uit de aangiften van beide aangevers af dat op 24 juli 2017 te Rotterdam een straatroof heeft plaatsgevonden, waarbij één van hen is beroofd van 40 euro. Hierbij is geweld gebruikt, in die zin dat beide aangevers zijn geslagen en geschopt, onder welke bedreiging één van hen uiteindelijk heeft voorgesteld 40 euro te pinnen en deze aan de daders te geven.
De aangevers hebben beiden een signalement gegeven van de daders, waarbij naar voren komt dat één van de daders een rode broek droeg. Kort na de melding van de straatroof, komt de politie ter plaatsen en houden zij in de omgeving waar de straatroof plaatsvond twee jongens staande, waarvan één een rode joggingsbroek draagt. Dit was de verdachte. Beiden worden gefouilleerd en bij de medeverdachte worden twee biljetten van 20 euro aangetroffen. Van beide verdachten wordt een foto gemaakt. De politie heeft aangever [naam slachtoffer 1] de foto getoond van de verdachte die die avond is genomen. De aangever heeft verklaard dat de persoon op de foto betrokken was bij de straatroof. Met de aangever [naam slachtoffer 2] is een meervoudige foto- of FOSLO-confrontatie gehouden. Hierbij heeft aangever [naam slachtoffer 2] de verdachte herkent als één van de twee personen die betrokken waren bij de straatroof.
De verklaring van de verdachte acht de rechtbank in het licht van deze bewijsmiddelen ongeloofwaardig. De verdachte was in de omgeving toen de straatroof plaatsvond, voldoet aan het signalement, was in het gezelschap van een ander waarbij het exacte geldbedrag dat zou zijn weggenomen is aangetroffen en wordt tot slot door beide aangevers vanaf een foto herkend als zijnde één van de daders van de straatroof. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat één van de aangevers heeft verklaard dat de dader, wiens uiterlijke beschrijving bij die van de verdachte past, moeilijk praatte en mede gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen verwerpt de rechtbank daarom het verweer betreffende het stotteren van de verdachte.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, uitgezonderd het gebruik van een mes. Daarvan is de rechtbank niet overtuigd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 juli 2017 te Rotterdam, op de openbare weg, de [plaats delict] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1]
die [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 40 euro, toebehorende aan die [naam slachtoffer 2] ,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- slaan/stompen en/of schoppen/trappen op/tegen het lichaam en/of het gezicht van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] , en
- vastpakken en/of vasthouden van die [naam slachtoffer 1] , en
- aan die [naam slachtoffer 1] toevoegen van de woorden "Geef je tellie, geef je tellie", en
- aan die [naam slachtoffer 2] toevoegen van de woorden "Fix geld", ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een medeverdachte een straatroof gepleegd, waarbij één van de aangevers is beroofd van een geldbedrag van veertig euro. De verdachte en de medeverdachte hebben de aangevers geïntimideerd, gedwongen mee te lopen en vervolgens gevraagd om hun telefoon af te geven. Hierbij is ook geweld gebruikt. Toen één van de aangevers voorstelde om geld te pinnen, met als doel dat de verdachten hun verder met rust zouden laten, hebben de verdachten daarmee ingestemd. Hierop heeft één van de aangevers veertig euro gepind, welk bedrag vervolgens aan de verdachten is afgegeven.
De ervaring leert dat de slachtoffers van dergelijke delicten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Dit blijkt ook uit de verklaring van het slachtoffer. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en brengen deze in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De verdachte en zijn mededader hebben hiervoor geen oog gehad.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Verdachte was ten tijde van het gepleegde feit 16 jaar.
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundige op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 april 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De Raad adviseert aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan het voorarrest, op te leggen en een deels voorwaardelijke jeugddetentie, met algemene en bijzonder voorwaarden, onder meer inhoudende dat de verdachte dagbesteding zal hebben, zoals school en/of stage, dat de verdachte mee zal werken aan een door de jeugdreclassering ingezet traject als nodig zoals een jongerencoach en een meldplicht. Daarbij dient aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering de opdracht te worden gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarnaast adviseert de Raad aan de verdachte de leerstraf TACt Plus op te leggen.
De Raad komt tot dit advies nu uit het onderzoek naar voren komt dat sprake is van een zeer zorgelijk beeld en weinig beschermende factoren aanwezig zijn. De verdachte vertoont zelfbepalend gedrag en in de thuissituatie is de moeder onvoldoende in staat hem te sturen en te begeleiden. De Raad meent dat de leerstraf moet bijdragen aan het ontwikkelen van de sociale vaardigheden van de verachte, alsook dat hij leert omgaan met zijn boosheid en agressie. Ondanks dat de verdachte eerder de leerstraf So Cool heeft gevolgd en afgerond, waarin de sociale vaardigheden al aan de orde zijn geweest, acht de Raad een herhaling daarvan zeer wenselijk en in zijn belang. De training zal zich daarnaast ook richten op het adequaat leren omgaan met zijn boosheid/agressie.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, (hierna: te noemen de jeugdreclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt ten behoeve van de terechtzitting op 3 mei 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
De jeugdreclassering ondersteunt - in het geval van een bewezenverklaring - het strafadvies van de Raad. Ter terechtzitting heeft de jeugdreclassering aangevuld dat de verdachte zelf de keuze heeft gemaakt om bij zijn zus in Almere te gaan wonen en zonder overleg daarheen is gegaan. Er zijn gesprekken geweest om te zorgen dat de verdachte in Almere naar school kan. Indien de begeleiding wordt voortgezet, zal de begeleiding worden overgedragen aan de reclassering in Almere. Tot slot heeft de jeugdreclassering medegedeeld dat zij de zorg over agressieproblemen, zoals door de Raad benoemd, niet deelt.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
7.4.1.
Straffen
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het onvoorwaardelijke strafdeel niet langer hoeft te zijn dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Nu uit de adviezen de noodzakelijkheid van begeleiding en bijzondere voorwaarden naar voren komt, zal de rechtbank daarnaast een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan de officier van justitie en de deskundigen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opleggen van een taakstraf bestaande uit een leerstraf, nu de verdachte nadrukkelijk te kennen heeft gegeven geen medewerking te zullen verlenen aan een leerstraf en de rechtbank van oordeel is dat medewerking en inzet van de verdachte noodzakelijk zijn om de leerstraf kans van slagen te bieden.
7.4.2.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , wonende te Gouda, ter zake van het tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 40,-- aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, nu de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 juli 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 40,--.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 29 september 2016 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld voor zover van belang tot een taakstaf bestaande uit een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 14 oktober 2016.
9.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt afgewezen, subsidiair dat de proeftijd daarvan wordt verlengd, nu de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 90 (negentig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
45 (vijfenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen en zich zal inzetten tot het hebben en behouden van zinvolle dagbesteding;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan de begeleiding van een jongerencoach;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde/n en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 40,-- (zegge: veertig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader van de verdachte aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 40,-- (zegge: veertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast
de tenuitvoerleggingvan de voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van 29 september 2016 in de zaak met parketnummer 10/138560-16.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. C.N. Melkert en S. Woudman-Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 mei 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 24 juli 2017 te Rotterdam,
op/aan de openbare weg, de [plaats delict] , in elk geval op/aan een openbare
weg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1]
die [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 40 euro, in
elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 2] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- slaan/stompen en/of schoppen/trappen op/tegen het lichaam en/of het gezicht
van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] , en/of
- vastpakken en/of vasthouden van die [naam slachtoffer 1] , en/of
- aan die [naam slachtoffer 1] toevoegen van de woorden "Geef je tellie, geef je tellie",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- houden/plaatsen van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tegen
de heup, in elk geval het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] , en/of
- aan die [naam slachtoffer 2] toevoegen van de woorden "Fix geld", althans woorden van
gelijke dreigende aard en/of strekking;
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht);
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht