ECLI:NL:RBROT:2018:5075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
6730316 VZ VERZ 18-5181
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en geheimhoudingsbeding; geen ernstig verwijtbaar handelen werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen JVR International B.V. en [verweerder]. JVR verzocht ontbinding op basis van verwijtbaar handelen van [verweerder] en een verstoorde arbeidsrelatie. De procedure volgde op een incident waarbij [verweerder] vertrouwelijke informatie had gedeeld met [R.], een voormalig manager van JVR, wat volgens JVR een schending van het geheimhoudingsbeding inhield. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij niet op de hoogte was van de verslechterde relatie tussen JVR en [R.]. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van de e-grond (ernstig verwijtbaar handelen) niet kon worden toegewezen, en dat er geen sprake was van een schending van het geheimhoudingsbeding. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van drie maanden, en heeft [verweerder] een transitievergoeding van € 16.863,- toegekend. De zaak werd verder aangehouden voor de behandeling van nevenvorderingen met betrekking tot de pensioenregeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6730316 VZ VERZ 18-5181
uitspraak: 7 juni 2018
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap
JVR International B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
verzoekster,
gemachtigde: mr. D.F.W. Schalkwijk te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaatsnaam],
verweerder,
gemachtigde: mr. B.R.J. Rothuizen te Breda.
Partijen worden hierna “JVR” en “[verweerder]” genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift met producties, ontvangen op 15 maart 2018;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de producties 16 tot en met 18 en 21 tot en met 22 aan de zijde van JVR;
  • de productie 17 aan de zijde van [verweerder];
  • de pleitaantekeningen van partijen.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op woensdag 9 mei 2018. Namens JVR zijn verschenen de heer [H.] (operationeel directeur), de heer [Z.] (managing director Dordrecht) en mevrouw [B.] (HR manager) bijgestaan door de gemachtigde mr. D.F.W. Schalkwijk. [verweerder] is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B.R.J. Rothuizen. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen is besproken tijdens de zitting.
1.2
De kantonrechter heeft de datum voor deze uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verweerder], geboren op [geboortedatum] 1979, is op 1 mei 2007 bij JVR in dienst getreden. [verweerder] is thans werkzaam in de functie van operations manager. Het loon van [verweerder] bedraagt € 4.073,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
2.2
In de “arbeidsvoorwaardenregeling JVR-K Contract september 2003 versie 4” die onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst tussen JVR en [verweerder] is een geheimhoudingsbeding opgenomen, die luidt:
- Werknemer erkent dat hem door de werkgever geheimhouding is opgelegd van alle bijzonderheden werkgevers zaak betreffende of daarmede verband houdende.
- Het is de werknemer verboden, hetzij gedurende de dienstbetrekking, hetzij na beëindiging hiervan, op enigerlei wijze aan derden direct of indirect in welke vorm dan ook, enige mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheden werkgevers zaak betreffende of daarmede verband houdende. Werknemer verbindt zich zowel gedurende het bestaan van de dienstbetrekking als na het beëindigen daarvan onverschillig welke reden, op geen enkele wijze aan wie dan ook, daarbij inbegrepen andere personeelsleden van werkgever, of van cliënten van werkgever, tenzij deze(n) in verband met hun werkzaamheden in dienst van werkgever of bedoelde cliënten van werkgever van een en ander op de hoogte dienen te worden gesteld enige mededeling te doen van gegevens van vertrouwelijke aard, waarvan werknemer in het kader van de werkzaamheden in dienst van werkgever heeft kennisgenomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of behoort te kennen. De verplichting geldt onder meer ook ten aanzien van gegevens afkomstig van en/of cliënten van de werkgever. Bovendien dient werknemer alle redelijk te achten maatregelen te treffen om te voorkomen dat personen, die geen kennis behoren te dragen van (bijzonderheden omtrent) bedrijfsaangelegenheden, de gelegenheid wordt geboden om van deze informatie kennis te nemen.
(…)
- Bij overtreding van enige bepaling vermeld onder dit artikel verbeurt de werknemer een direct opeisbare en niet voor rechtelijke matiging vatbare boete van Euro 25.000,-. Overtreding gedurende het bestaan van de arbeidsovereenkomst zal voor werkgever een dringende reden tot ontslag op staande voet kunnen vormen. Werknemer is door de enkele overtreding of niet-nakoming van het bovenstaande van rechtswege in gebreke. De boete komt ten goede aan werkgever.
2.3
JVR was tot 1 januari 2016 samen met de vennootschap JVR Engineering B.V. onderdeel van JVR International Engineering Group B.V. Ook de vennootschappen JVR Germany GmbH in Duitsland, JVRM Sarl A-U in Marokko en JVR Belgium BVBA waren gelieerd aan deze groep. Tot 1 januari 2016 was [R.] (hierna “[R.]”) bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschappen.
2.4
Op 1 januari 2016 is JVR samen met JVR Engineering B.V. en JVR International Engineering Group B.V. overgenomen door Clafis Holding B.V. (hierna “Clafis”). [R.] is na de overname werkzaam gebleven voor JVR en hield zich bezig met het management en de dagelijkse leiding.
2.5
Op 13 oktober 2017 is het personeel per e-mail en tijdens een bijenkomst geïnformeerd dat [R.] per 1 januari 2018 niet meer werkzaam zal zijn voor JVR en de andere door Clafis overgenomen vennootschappen uit de JVR groep. Tevens is meegedeeld dat de JVR Germany GmbH en JVRM Sarl A-U niet meer door Clafis zullen worden overgenomen.
2.6
Op 20 november 2017 is [verweerder] arbeidsongeschikt geworden wegens burn-out klachten als gevolg van overbelasting door werk, privé en studie. Op 22 januari 2018 is hij begonnen met re-integratiewerkzaamheden voor drie keer twee uur per week.
2.7
Op 24 januari 2018 heeft [Z.] van JVR aan een medewerker van Jacobs Engineering SA in Marokko (hierna “Jacobs Marokko”) de volgende e-mail, met onder meer een c.c. aan [verweerder], gestuurd:
“(…) On January the 19-th you received an e-mail from JVRM Sarlou with the following content:
“Please be aware of a change of email addresses/contact info of JVRM.
Please send all your requests (timesheets, questions etc.. tot the following recipients/emails: …..”
Do not send your requests (timesheets, questions etc.) tot the recipients mentioned in the email mentioned above!
Please be aware that you have an employment contract with JVR International B.V..
Mr. [R.] and/or JVRM Sarlou and/or [E.] do not represent JVR International B.V..
(…)”
2.8
Op 1 februari 2018 heeft [Z.] van JVR aan de medewerkers in Dordrecht de volgende e-mail gestuurd:
“Misschien ten overvloede…….
Op geen enkele wijze verstrekken wij informatie over onze medewerkers en klanten aan derden buiten de CLAFIS organisatie (inclusief ex medewerkers van CLAFIS). Indien er het idee bestaat dat dit wel noodzakelijk is graag even overleg met mij.”
2.9
Op 17 februari 2018 heeft [verweerder] aan [R.], op zowel zijn privé e-mailadres als het e-mailadres dat hij nog bij Clafis had, en op diens verzoek gegevens gestuurd met betrekking tot de heer [X.]. Laatstgenoemde was werkzaam bij JVR en heeft ontslag genomen op 13 februari 2018. De gegevens betreffen, onder meer, aanbiedingen en calculaties over de tewerkstelling van [X.] bij Jacobs Marokko. [X.] was namelijk door JVR tewerkgesteld bij Jacobs Marokko.
2.1
Op 20 februari 2018 heeft JVR [verweerder] in een gesprek geconfronteerd met de e-mail die hij aan [R.] had gestuurd. Bij dat gesprek waren [H.], [Z.] en [B.] aanwezig. Van het gesprek is een verslag gemaakt. In het verslag is onder meer geschreven:
“(…) Daarna is gevraagd of [verweerder] recent nog contact heeft gehad met [R.]. [verweerder] heeft aangegeven dat dit niet geval was. Het laatste contact zou al enkele weken geleden zijn geweest. We hebben nog eens expliciet gevraagd of [verweerder] meer recent nog contact heeft gehad en [verweerder] gaf aan dat dat niet het geval was. Zijn laatste contact dateerde van een aantal weken geleden. Vervolgens hebben we [verweerder] geconfronteerd met de email met bijlage die [verweerder] vanaf zijn privé email adres heeft verzonden aan [R.]. [verweerder] zijn reactie hierop was nogmaals ontkennend en vroeg zich af hoe wij aan deze informatie kwamen omdat het een privé e-mailadres betrof. Na enig doorvragen kon [verweerder] er niet meer onderuit en heeft aangegeven de email te hebben verstuurd. (…)”
2.11
Op 23 februari 2018 heeft [Z.] van JVR [verweerder] per brief het volgende medegedeeld, voor zover hier van belang:
“(…) In het gesprek van dinsdag 20 februari jl. in het bijzijn van [H.], [B.] en ondergetekende bent u onder meer geconfronteerd met het feit dat u in strijd met het overeengekomen geheimhoudingsbeding vertrouwelijke informatie hebt doorgespeeld c.q. hebt laten doorspelen aan [R.]. Aanvankelijk gaf u bij herhaling aan dat u de afgelopen tijd geen contact met hem hebt gehad, maar nadat u geconfronteerd werd met bewijsstukken hebt u uw verklaring herzien.
Wij hebben aangegeven dat wij uw gedrag hoog opnemen en ons zouden beraden op de gevolgen die wij daaraan moeten verbinden. In dat kader hebben wij besloten om u met onmiddellijke ingang te schorsen met behoud van salaris. (…)”

3.Het verzoek

3.1
JVR verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de kortst mogelijke termijn wegens verwijtbaar handelen en wegens een verstoorde arbeidsrelatie, zonder toekenning van een transitievergoeding, daarnaast verzoekt JVR een verklaring voor recht dat [verweerder] het geheimhoudingsbeding in zijn arbeidsovereenkomst heeft geschonden, en verder [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 25.000,- wegens schending van het geheimhoudingsbeding, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van de beschikking en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoek.
3.2
Aan haar verzoek legt JVR, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag. [verweerder] heeft cruciale informatie, en daarmee zeer gevoelige bedrijfsinformatie, gestuurd aan [R.]. De informatie betrof aanbiedingen en calculaties van de inhuur van de heer [X.] (en anderen) door Jacobs Marokko. Daarnaast bevatten de bijlagen onder meer gegevens over de looptijd en andere bijzonderheden van de overeenkomst. Op het moment van toezending was [R.] niet langer betrokken bij JVR en dat niet alleen; er was een conflict ontstaan met [R.] en communicatie met [R.] was niet toegestaan. [R.] was “persona non grata” geworden. [verweerder] was daarvan op de hoogte. Desondanks heeft hij op verzoek van [R.] de betreffende gegevens aan [R.] gestuurd. JVR is hiervan op de hoogte gekomen omdat [verweerder] de informatie ook heeft gestuurd aan het voormalige e-mailadres van [R.] bij JVR [emailadres]). Toen JVR [verweerder] hiermee op 20 februari 2018 confronteerde ontkende [verweerder] aanvankelijk meerdere keren dat hij contact had gehad met [R.]. Pas nadat de e-mail aan hem werd voorgelegd erkende hij dat hij met [R.] contact had gehad en de informatie had toegestuurd. Inmiddels is gebleken dat [X.] werkzaam is bij Jacobs Marokko op basis van een arbeidsovereenkomst met JVR Belgium, een vennootschap waarvan [R.] aandeelhouder en/of bestuurder is. Door het toesturen van de informatie aan [R.] heeft [verweerder] niet alleen verwijtbaar gehandeld en is er een verstoorde arbeidsrelatie ontstaan, maar heeft hij ook het geheimhoudingsbeding geschonden en is hij een boete verschuldigd van € 25.000,-.

4.Het verweer /zelfstandig tegenverzoek

4.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] aangevoerd dat hij zich niet langer verzet tegen een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hij stelt zich op het standpunt dat een opzegtermijn van vier maanden in acht moet worden genomen. Hij maakt daarnaast aanspraak op de transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 52.776,- bruto, omdat JVR ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.2
De gevraagde wedertewerkstelling is gelet op het voorgaande komen te vervallen. De overige nevenvorderingen handhaaft [verweerder] en luiden als volgt:
- [verweerder] verzoekt JVR te veroordelen in de werkelijke kosten van rechtsbijstand van € 7.500,- exclusief btw, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van de beschikking en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf indiening van het verweerschrift;
- voor recht te verklaren dat:
a. a) [verweerder] met ingang van 1 juli 2017 recht heeft op alle voorwaarden van de (oude) pensioenregeling (van voor 1 juli 2017) bij Delta Lloyd, daaronder mede verstaan de onderlinge premieverdeling tussen werkgever en werknemer van 50%-50%;
b) JVR aansprakelijk is voor de vermindering van de pensioenaanspraken aan de zijde van [verweerder], vanwege de beëindiging van de pensioenregeling bij Delta Lloyd en het aanmelden door JVR bij Allianz;
c) JVR aansprakelijk is voor de schade die door [verweerder] en/of zijn partner en/of zijn nabestaanden wordt geleden als gevolg van de eenzijdige beëindiging van de vrijwillige dekkingen, waaronder doch niet uitsluitend het ANW-hiaat en het arbeidsongeschiktheidspensioen;
- met veroordeling van JVR in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten indien deze niet binnen een termijn van een week na de beschikking door JVR zijn voldaan.
4.2
Op de afzonderlijke stellingen en verweren van [verweerder] wordt hierna onder de beoordeling, en voor zover relevant, ingegaan.

5.De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek

Ontbinding arbeidsovereenkomst

5.1
De kantonrechter kan het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts toewijzen indien blijkt van een grond als genoemd in artikel 7:669 lid 3 BW. JVR verzoekt de ontbinding zowel op de e-grond als de g-grond. [verweerder] heeft aanvankelijk betoogd dat geen van de twee gronden zich in voldoende mate voordoet zodat afwijzing dient te volgen.
Voorts heeft [verweerder] zich beroepen op het bestaan van een opzegverbod (artikel 7:671b lid 2 BW). [verweerder] heeft ter zitting ten slotte verklaard zich niet langer te verzetten tegen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hieruit leidt de kantonrechter af dat [verweerder] erkent dat sprake is van een inmiddels ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Tevens houdt deze erkenning in dat ook het beroep op het opzegverbod wegens ziekte wordt prijsgegeven.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de kantonrechter vast dat sprake is van een voldragen e-grond, op basis waarvan het verzoek tot ontbinding wordt toegewezen. Het verzoek voor zover dat berust op de nevengeschikte e-grond behoeft dan ook geen beoordeling meer.
Ernstig verwijtbaar handelen werknemer en opzegtermijn
5.2
Vervolgens komt de vraag aan de orde op welke termijn de arbeidsovereenkomst behoort te eindigen. Daarin ligt besloten de vraag of [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. JVR is immers van mening dat de arbeidsovereenkomst om die reden op de kortst mogelijke termijn dient te eindigen. Het ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] bestaat volgens JVR uit het delen van vertrouwelijke informatie met [R.] zonder overleg met of toestemming van JVR en het afleggen van een leugenachtige verklaring door [verweerder] toen hij hiermee geconfronteerd werd.
5.3
Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder]. Op grond van de stellingen van JVR, op wie de stelplicht en de bewijslast rust van het gestelde ernstig verwijtbaar handelen, tegenover de gemotiveerde betwisting door [verweerder], staat onvoldoende vast dat [verweerder] wist, of behoorde te weten, dat hij de betreffende informatie niet aan [R.] mocht doen toekomen. [verweerder] was sinds november 2017 arbeidsongeschikt en sinds eind januari 2018 verrichtte hij een paar uur per week werkzaamheden in het kader van re-integratie. Op het moment dat hij de informatie aan [R.] toezond was hij dus nog maar kort weer aanwezig bij JVR en nog slechts voor een paar uur per week. Hoewel het niet aannemelijk is dat [verweerder] helemaal niets heeft meegekregen van problemen die er tussen JVR en [R.] speelden – aan het personeel is immers meegedeeld dat partijen wegens verschillen van mening niet meer met elkaar verder wilden gaan – had hij niet behoren te weten dat [R.] inmiddels “persona non grata” was geworden waarmee geen enkel contact meer mocht worden onderhouden. De e-mail van 1 februari 2018 heeft [verweerder] niet ontvangen en bovendien wordt in die e-mail [R.] niet expliciet genoemd. Verder is door [verweerder] onweersproken gesteld dat tijdens de bijeenkomst op 13 oktober 2017 aan de medewerkers van JVR is meegegeven dat alle medewerking aan [R.] moest worden verleend. In dat verband heeft [verweerder] stukken overgelegd van een medewerkster van JVR die, na 13 oktober 2017, aan [R.] onder meer arbeidsovereenkomsten van gedetacheerde werknemers, waaronder die van de eerder genoemde [X.], doet toekomen. Verder heeft [verweerder] aangetoond dat [R.] eind 2017 kennelijk nog inspraak had bij gesprekken over de salarissen van het personeel in 2018. Ook was [R.], blijkens een door [verweerder] overgelegde foto, aanwezig bij het jaarlijkse kerstdiner van JVR. Voorts geldt dat niet is gebleken dat [verweerder], die door JVR wordt neergezet als een medewerker met een belangrijke functie binnen JVR, is gekend in de verdenkingen, zoals het “wegkapen” van cliënten van JVR, die het management van JVR jegens [R.] koesterde. Evenmin is gebleken dat [verweerder] bij de aanvang van de re-integratiewerkzaamheden mondeling op de hoogte is gebracht van de stand van zaken rondom [R.]. [verweerder] heeft wel een kopie van de e-mail van 24 januari 2018 (geciteerd onder 2.6 van deze beslissing) ontvangen, maar daaruit had hij niet hoeven te begrijpen dat de verstandhouding tussen JVR en [R.] dermate was verslechterd dat er helemaal geen informatie meer met [R.] gedeeld mocht worden. In die e-mail wordt immers met geen woord gerept over de verslechterde verstandhouding en [verweerder] heeft het bericht zonder enige toelichting ontvangen. Wellicht had [verweerder] toen hij het verzoek van [R.] ontving moeten overleggen met het management. Hij was immers een tijd afwezig geweest. Dat hij dit niet heeft gedaan kan echter, gelet op het voorgaande, niet als ernstig verwijtbaar worden aangemerkt. Hierbij moet in het oog worden gehouden dat [verweerder] nog altijd arbeidsongeschikt was en nog maar enkele weken aan het re-integreren was.
5.4
Ook het verwijt dat [verweerder] heeft gelogen kan niet leiden tot het oordeel dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Door JVR is niet betwist dat [verweerder] het gesprek in is gegaan zonder te weten waar het over ging. [verweerder], die nog herstellende was van een burn-out, zag zich opeens geconfronteerd met een drietal personen tegenover zich die hem aan de tand voelen over het al dan niet contact hebben met [R.]. Het valt [verweerder] te verwijten dat hij niet direct heeft verteld dat hij contact had gehad met [R.]. Hij had niet pas nadat hij met zijn e-mail aan [R.] werd geconfronteerd, en dus niet langer kon ontkennen dat er contact was geweest, de waarheid moeten zeggen. Dit is in het licht van de omstandigheden van onvoldoende gewicht om te concluderen dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van artikel 7:671b lid 8 sub b BW.
5.5
De arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ontbonden met inachtneming van de geldende opzegtermijn. Partijen verschillen van mening over de geldende opzegtermijn. Volgens JVR is dat drie maanden en [verweerder] is van mening dat de opzegtermijn vier maanden bedraagt. [verweerder] baseert zijn standpunt op de bij brief van 26 juni 2008 overeengekomen afwijkende opzegtermijn van twee maanden in verbinding met artikel 7:672 lid 7 BW. In de brief van 26 juni 2008 waarop [verweerder] zich beroept, waarbij de arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur wordt verlengd voor onbepaalde tijd, staat
“in verband met de inwerkduur van uw functie zal bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst een opzegtermijn van 2 maanden van toepassing zijn”.
5.6
Op grond van artikel 7:671b lid 8 BW dient de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt te worden vastgesteld op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging geëindigd zou zijn. Het gaat dus om de vraag welke termijn JVR in acht had moeten nemen indien zij de arbeidsovereenkomst had willen opzeggen. De in afwijking van artikel 7:672 lid 4 BW bedongen termijn speelt dan ook geen rol.
De wettelijke opzegtermijn voor de werkgever bedraagt ingevolge artikel 7:672 lid 2 sub c BW drie maanden omdat de arbeidsovereenkomst tien jaar of langer heeft geduurd. Deze termijn van drie maanden kan slechts bij cao of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan worden verkort (artikel 7:672 lid 6 BW). Nu daarvan niet is gebleken geldt voor JVR een opzegtermijn van drie maanden. Gezien het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 onder a BW betekent dit dat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2018 zal worden ontbonden.
Geheimhoudingsbeding
5.7
[verweerder] heeft aangevoerd dat de gegevens die hij aan [R.] heeft doen toekomen niet van vertrouwelijke aard zijn. [R.] kende de gegevens al en hij had de gegevens via andere kanalen ook eenvoudig kunnen achterhalen, aldus [verweerder]. De kantonrechter laat in het midden of de calculaties op zichzelf als vertrouwelijk kunnen worden bestempeld. Wat voor een onderneming als vertrouwelijk wordt gezien is in beginsel immers ter beoordeling van de onderneming zelf. Het gaat erom of [verweerder] wist of behoorde te weten dat het om vertrouwelijke informatie ging. In het licht van de omstandigheden als geschetst onder rechtsoverweging 5.3 van deze beslissing overweegt de kantonrechter dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. [verweerder] hoefde het vertrouwelijke karakter van de informatie, ten opzichte van [R.], niet te kennen. [R.] was na de overname door Clafis, tot 1 januari 2018, nog altijd belast met de dagelijkse leiding binnen JVR. Aangenomen wordt dat er in die functie voor [R.] geen vertrouwelijke informatie over JVR en haar cliënten bestond. Zoals overwogen is niet komen vast te staan dat [verweerder] wist dat [R.] ergens in de periode tussen 1 januari 2018 en het versturen van de informatie op 19 februari 2018 als “persona non grata” moest worden beschouwd aan wie geen informatie meer mocht worden gestuurd. Daarbij komt dat het ging om gegevens uit de periode dat [R.] nog verbonden was aan JVR (januari 2017) en [R.] nog belast was met de afwikkeling van de jaarstukken over 2017. Dit leidt tot de conclusie dat [verweerder] het geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden.
Transitievergoeding
5.8
Voor het geval de ontbinding wordt uitgesproken heeft [verweerder] verzocht aan hem een de wettelijke transitievergoeding toe te kennen. Zoals is overwogen in het kader van de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder]. [verweerder] komt daarom in aanmerking voor de transitievergoeding. [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zich aansluit bij de berekening van de transitievergoeding van JVR. Aan [verweerder] komt dan ook een transitievergoeding toe van € 16.863,- bruto en JVR zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [verweerder].
5.9
Aan JVR wordt de mogelijkheid gegeven het verzoek in te trekken nu de transitievergoeding is toegekend.
Billijke vergoeding
5.1
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] ten laste van JVR een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b, lid 8, aanhef en onder c BW toe te kennen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
5.11
JVR verwijt [verweerder] gebrek aan loyaliteit door zich op - naar zij stelt ontoelaatbare wijze -in te laten met [R.]. JVR miskent daarmee haar eigen rol in het ontstaan van het conflict. Door overeen te komen dat na de overname van JVR (samen met JVR Engineering en JVR Engineering Group) door Clafis [R.] werkzaam bleef voor JVR als manager belast met de dagelijkse leiding over de vennootschappen waarvan hij kort voordien aandeelhouder was, maar zeker na het afzien van de overname van de andere aan [R.] toebehorende vennootschappen (JVR Germany en JVRM) heeft JVR zelf een situatie geschapen waarin spanningen en conflicten tussen JVR en [R.] te verwachten waren. [verweerder] was voor alsook na de overname door Clafis, tot 1 januari 2018 de rechterhand van [R.]. JVR verwijt [verweerder] nu gebrek aan loyaliteit en verliest daarbij uit het oog dat [verweerder] tot 1 januari 2018 als ondergeschikte van [R.] jegens hem loyaal diende te zijn. Indien JVR van [verweerder] verlangt dat hij zich ‘ineens’ heel anders jegens [R.] dient op te stellen, dient zij [verweerder] duidelijk te informeren wat er allemaal speelt en expliciete instructies te geven. Dat heeft zij nagelaten zodat het kon gebeuren dat [verweerder] betrokken raakte in het tussen JVR en [R.] gegroeide conflict. De gang van zaken met betrekking tot de e-mailwisseling op 17 februari 2018 gaf JVR weliswaar een gegronde reden voor zorg en rechtvaardigde de vraag om uitleg, maar rechtvaardigde niet de wijze waarop dit gebeurde en de daarop volgende schorsing, zelfs niet als de aanvankelijk leugenachtige reactie van [verweerder] tijdens het gesprek op 20 februari 2018 in de beschouwing wordt betrokken. In zoverre kan JVR worden verweten dat zij te lichtvaardig [verweerder] als onbetrouwbaar persoon aan de kant heeft gezet. Dit is weliswaar JVR te verwijten maar levert niet een ernstig verwijtbaar handelen op als bedoeld artikel 7:671b lid 8 sub c BW. Voor een billijke vergoeding is dan ook geen grond.
De beoordeling van de nevenvorderingen van [verweerder]
wedertewerkstelling
5.12
[verweerder] heeft verzocht JVR te veroordelen hem weer toe te laten op het werk. Ter zitting heeft [verweerder] verklaard deze vordering niet meer te handhaven nadat hij zijn verzet tegen de ontbinding had opgegeven. Deze vordering wordt daarom als ingetrokken beschouwd.
kosten rechtsbijstand
5.13
De kantonrechter wijst de door [verweerder] gevorderde vergoeding voor de werkelijke advocaatkosten af. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt afgeweken van het liquidatietarief en is plaats voor toewijzing van de volledige advocaatkosten. Dit kan zich voordoen wanneer een partij misbruik van procesrecht maakt of onrechtmatig handelt door een procedure te starten. Daarvan is hier geen sprake.
wijziging pensioenregeling
5.14
[verweerder] heeft een verklaring voor recht verzocht voor een drietal vorderingen die verband houden met de pensioenregeling. JVR heeft betoogd dat deze vorderingen niet te rekenen zijn tot vorderingen die onder het bereik van artikel 7:686a lid 3 BW vallen. In artikel 7:686a lid 3 BW is bepaald dat in gedingen die op het in, bij of krachtens deze afdeling (afdeling 9, titel 10, boek 7 BW) bepaalde zijn gebaseerd, daarmee verband houdende andere vorderingen kunnen worden ingediend met een verzoekschrift.
5.15
Indien het standpunt van JVR wordt gevolgd, zou dit ertoe moeten leiden dat de kantonrechter via de wisselbepaling van artikel 69 Rv de zaak zal moeten verwijzen naar de dagvaardingsprocedure met de opdracht aan [verweerder] om JVR op te roepen om in deze zaak voort te procederen. Nu uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het bij verwante vorderingen in beginsel gaat om ‘alle mogelijke vorderingen die bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst of herstel daarvan kunnen worden ingediend’, zal de kantonrechter om redenen van efficiency uitgaan van een ruime uitleg van artikel 7:686 lid 3 BW.
5.16
JVR heeft onder verwijzing naar haar standpunt dat de behandeling van de pensioenaanspraken nu niet aan de orde kan zijn, verder aangevoerd dat het verweer nu niet voldoende kan worden gevoerd. Wat hier ook van zij, de kantonrechter acht het wenselijk dat ten aanzien van deze vorderingen van [verweerder] nog een conclusiewisseling plaatsvindt, nu het partijdebat op dit onderdeel niet voldoende is geweest.
5.17
De kantonrechter zal de zaak verwijzen naar de rolzitting van dinsdag 3 juli 2018 te 14.00 uur om [verweerder] de gelegenheid te bieden om zijn vordering betreffende de pensioenaanspraken (zoals geformuleerd in het petitum sub 6 van het verweerschrift) desgewenst nader te onderbouwen. Daarna zal aan JVR de gelegenheid geboden hierop schriftelijk te reageren.
5.18
De beslissing omtrent de proceskosten wordt aangehouden tot de eindbeslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter:
stelt JVR in de gelegenheid haar verzoek uiterlijk op
woensdag 13 juni 2018 vóór 12:00 uurdoor een schriftelijk bericht gericht aan de griffie van deze rechtbank (correspondentieadres: postbus 50955, 3007 BS Rotterdam, fax kanton 2: 088-3610553) in trekken;
voor het geval JVRnietvan de mogelijkheid tot intrekking gebruikt maakt:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen JVR en [verweerder] met ingang van 1 augustus 2018;
kent aan [verweerder] een transitievergoeding toe van € 16.863,- bruto en veroordeelt JVR deze aan [verweerder] te betalen uiterlijk op 1 september 2018;
zowel in het geval JVR haar verzoek intrekt als niet intrekt:
verwijst de zaak voor zover die ziet op de nevenvorderingen met betrekking tot de pensioenaanspraken naar de rolzitting van
dinsdag 3 juli 2018 om 14:00 uurvoor het nemen van een nadere conclusie aan de zijde van [verweerder].
houdt de verdere beoordeling aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
540