ECLI:NL:RBROT:2018:5064

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
C/10/544698 / HA ZA 18-151
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van conservatoir beslag wegens niet tijdig instellen van de eis in de hoofdzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een incident betreffende de opheffing van conservatoir beslag. Het conservatoir beslag was gelegd door [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] op 3 januari 2018 onder ABN AMRO Bank N.V. met verlof van de voorzieningenrechter. De rechtbank oordeelde dat het conservatoir beslag van rechtswege was vervallen omdat de eis in de hoofdzaak niet tijdig was ingesteld, zoals vereist door artikel 700 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser had een termijn van 30 dagen na de beslaglegging om de hoofdzaak aanhangig te maken, maar deze termijn was overschreden. De rechtbank overwoog dat het conservatoir beslag bedoeld is om een situatie te bevriezen en dat de eiser niet had voldaan aan de verplichting om binnen de gestelde termijn de eis in de hoofdzaak in te stellen. Hierdoor was het beslag niet langer rechtsgeldig. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek van de gedaagden om het beslag op te heffen toegewezen, en de eiser veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor beraad over een comparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/544698 / HA ZA 18-151
Vonnis in incident van 27 juni 2018
in de zaak van
[eiser in hoofdzaak, verweerder in incident],
feitelijk verblijvende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. S.M. van Luijk te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2 in hoofdzaak, eiser in incident],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3 in hoofdzaak, eiser in incident],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde 4 in hoofdzaak, eiser in incident],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. B. van Mieghem te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] en [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 2 februari 2018, met producties,
  • de beslagstukken,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten, voor zover relevant in het incident

2.1.
Op 22 mei 2006 is te Rotterdam overleden mevrouw [erflaatster ] . [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] is de broer van de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] . [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] zijn de enige erfgenamen van erflaatster. [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] is bij het testament van de erflaatster aangewezen als executeur van haar nalatenschap.
2.2.
Tot de nalatenschap van erflaatser behoorde het pand bestaande uit een benedenwoning en twee bovenwoningen met ondergrond erf en tuin, staande en gelegen aan de [adres] . Bij notariële akte van splitsing, verleden op 23 december 2008, is dit pand gesplitst in een drietal appartementsrechten. De betreffende appartementen (verder: de appartementen) zijn aan diverse huurders verhuurd.
2.3.
De rekening bij de ABN AMRO Bank N.V. met [rekeningnummer] (verder: de rekening) is de voormalige betaalrekening van erflaatster. Thans luidt de tenaamstelling van de rekening “Erven van mevrouw [erflaatster ] p/a de heer [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] ” en worden daarop de huurpenningen van de huurders van de appartementen gestort. Verder werden tot na te melden beslaglegging van de rekening onder meer kosten voldaan, zoals verzekeringspremies voor de appartementen, kosten van onderhoud en belastingen.
2.4.
Op 3 januari 2018 heeft [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] , met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, ten laste van [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO Bank N.V. (verder: het conservatoir beslag). Voor zover dit beslag andere rekeningen trof dan de rekening is dat door [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] opgeheven.
2.5.
Het voormelde verlof van de voorzieningenrechter is verleend op 15 december 2017 met begroting van de vordering op € 75.000 en met bepaling dat de hoofdzaak binnen 30 dagen na beslaglegging dient te worden uitgebracht. Dit verlof is verleend op het door [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] ingediende “verzoekschrift strekkende tot het leggen van conservatoir (derden)beslag (ex artikelen 700 e.v. jo. 718-723 Rv)” met zijn verzoek om – voor zover hier van belang – :
“[…] zijn vordering, met inbegrip van rente en kosten, voorlopig te begroten op een bedrag ad € 75.000,-- (…) en hem te vergunnen om, ter verzekering van het verhaal van zijn op dat bedrag begrootte vordering, conservatoir beslag te doen leggen […] .”

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
Bij de inleidende dagvaarding heeft [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] – samengevat – gevorderd:
primair:
a. voor recht te verklaren dat de nalatenschap is afgewikkeld, zodat de werkzaamheden van [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] zijn voltooid, tengevolge waarvan [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis rekening en verantwoording aan [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] dient af te leggen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
subsidiair:
te bepalen dat [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] dienen te onderbouwen wat er nog afgewikkeld dient te worden, waarna [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] rekening en verantwoording aan [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] dient af te leggen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
primair en subsidiair:
partijen, nadat [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] rekening en verantwoording aan [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] heeft afgelegd, in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over deze rekening en verantwoording;
te bepalen dat, nadat [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] rekening en verantwoording aan [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] heeft afgelegd en het overblijvende saldo op de rekening tussen [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] is verrekend, de tenaamstelling van de rekening dient te wijzigen in “Aandeelhouders [adres] ”;
[gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de beslagkosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] voeren verweer.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] vorderen – samengevat – dat de rechtbank voor de duur van het geding het conservatoir beslag opheft, althans [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] veroordeelt om het conservatoir beslag binnen twee dagen na de betekening van het vonnis in dit incident op te heffen voor de duur van dit geding, met veroordeling van [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] in de (reële) kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente, en in de nakosten.
4.2.
[eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Op grond van artikel 700 lid 3 Rv wordt het verlof voor het leggen van conservatoir beslag verleend onder de voorwaarde dat een eis in de hoofdzaak wordt ingesteld. Tussen partijen is in geschil of de dagvaarding van [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] van 2 februari 2018 is aan te merken als een eis in de hoofdzaak. Dit is naar het oordeel van de rechtbank om de volgende redenen niet het geval.
5.1.1.
Een conservatoir beslag is naar zijn aard bedoeld om een situatie te bevriezen. Dat [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] , zoals hij aanvoert, met het conservatoir beslag beoogde het saldo op de rekening wil bevriezen totdat door [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] rekening en verantwoording heeft afgelegd doet dan ook niet toe af aan de verplichting om binnen de daarvoor door voorzieningenrechter bij het verleende verlof bepaalde termijn de eis in de hoofdzaak in te stellen.
5.1.2.
Een conservatoir beslag strekt naar zijn aard ertoe over te gaan in een executoriaal beslag. De overgang van het beslag in de executoriale fase wordt bewerkstelligd door een voor tenuitvoerlegging vatbare (in de regel: rechterlijke) beslissing ten voordele van de beslaglegger in een procedure waarin toetsing plaatsvindt van de gegrondheid en de omvang van het door de beslaglegger ingeroepen vorderingsrecht. De door de rechter die het verlof tot beslaglegging verleent bepaalde termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak dient te zijn ingesteld (art. 700 lid 3 Rv) heeft als doel te verzekeren dat — binnen deze termijn — die procedure aanhangig wordt gemaakt.
5.1.3.
Artikel 700 lid 2 Rv verplicht de adspirant beslaglegger in het beslagrekest de aard van het te leggen beslag en het door hem ingeroepen recht te vermelden. In het door hem ingediende beslagrekest verwijst [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] onder meer naar artikel 718 Rv en verzoekt hij om verlof voor het conservatoir beslag ter verzekering van verhaal van zijn vordering. Het conservatoir beslag dient daarom te worden aangemerkt als een conservatoir derdenbeslag ter verzekering van verhaal van een vordering en niet als een conservatoir beslag tot afgifte of levering als bedoeld in artikel 730 Rv e.v.
5.1.4.
Verder blijkt uit het beslagrekest dat [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] stelt voor 1/4e deel gerechtigd te zijn op het saldo van de rekening welk deel hij begroot op (€ 220.000,- : 4= ) € 55.000,-. Dit is de vordering (vermeerderd met rente en kosten) waarvoor door [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] ter verzekering en verhaal aan de voorzieningenrechter beslagverlof is gevraagd en verkregen. De eis in de hoofdzaak die ingevolge artikel 700 lid 3 Rv dient te worden ingesteld dient er daarom toe te strekken dat een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing ten voordele van [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] wordt verkregen in een procedure waarin toetsing van de gegrondheid en de omvang van die vordering plaatsvindt. De stelling van [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] dat de vordering eerst opeisbaar wordt nadat door [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] rekening en verantwoording is afgelegd en dat conservatoir beslag van een nog niet opeisbare vordering of een vordering onder opschortende voorwaarde mogelijk is, maakt dat niet anders. Artikel 700 lid 3 Rv geldt ook indien voor dergelijke vorderingen conservatoir beslag wordt gelegd.
5.1.5.
De bij de dagvaarding van 2 februari 2018 ingestelde eis strekt niet tot veroordeling tot betaling van een geldsom of een deel van het saldo van de rekening aan [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] . Evenmin strekt deze ertoe dat de gegrondheid en de omvang van het door [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] gestelde recht op 1/4de deel van het saldo van de rekening wordt getoetst. Gelet op het vorenstaande kan de dagvaarding daarom niet worden aangemerkt als de eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv.
5.2.
[eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] heeft niet gesteld dat de eis in de hoofdzaak op een andere wijze dan bij de dagvaarding van 2 februari 2018 is ingesteld. Uit het vorenstaande volgt daarom dat gestelde termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak van 30 dagen na het leggen van het conservatoir beslag is overschreden. Door die overschrijding is het conservatoir beslag van rechtswege vervallen. Ondanks dat hebben [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] voldoende belang bij de gevorderde opheffing van het conservatoir beslag voor de duur van het geding. Immers, [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] betwist dat de eis in de hoofdzaak niet tijdig is ingesteld. Bovendien weerspreekt hij niet dat het conservatoir beslag belet dat verzekeringspremies worden afgeschreven van het saldo van de rekening ten tijde van de beslaglegging, zodat het er voor moet worden gehouden dat het conservatoir beslag in de praktijk nog effect heeft. Daarbij komt dat in dit incident geen verklaring voor recht kan worden gegeven.
5.3.
Het vorenstaande leidt tot toewijzing van de vordering als na te melden.
5.4.
[eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De stelling van [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] dat [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] hen niet voor het eerst ten onrechte noodzaakt om kosten te maken om zich te verweren is onvoldoende aanleiding om af te wijken van de liquidatietarieven en [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] te veroordelen in de reële kosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] en de [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] zullen daarom worden begroot op nihil aan verschotten en € 543,00 (1 punt x tarief II ad € 543,00 per punt). De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen, nu die niet afzonderlijk door [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] is bestreden en voldoende steun vindt in de wet.
5.5.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
heft op – voor de duur van het geding en voor zoveel nodig – het conservatoir derdenbeslag dat [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] op 3 januari 2018 onder de ABN AMRO Bank N.V. heeft doen leggen,
6.2.
veroordeelt [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde 1 in hoofdzaak, eiser in incident] en [gedaagde 2, 3 en 4 in de hoofdzaak, eisers in incident] tot op heden begroot op € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.3.
veroordeelt [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser in hoofdzaak, verweerder in incident] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 juli voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie;
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
2515/2504