ECLI:NL:RBROT:2018:5032

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
10/691131-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het samen met een ander voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden had. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 27 augustus 2017 in Rotterdam, waarbij de aangever gewond raakte. De verdachte en een medeverdachte werden kort na het incident aangehouden door de politie. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 33 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte als schutter had gehandeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar oordeelde wel dat hij het vuurwapen met munitie voorhanden had gehad. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 256 dagen, gelijk aan het voorarrest, en motiveerde deze straf op basis van de ernst van het feit en de impact op de maatschappij. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/691131-17
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 30 november 2017, 7 februari 2018 en 26 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 30 november 2017 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (poging doodslag);
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging zware mishandeling) en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Inleiding
Op 27 augustus 2017 kort voor half 3 ’s nacht heeft er op de [plaats delict] in Rotterdam een schietincident plaatsgevonden. De aangever [naam slachtoffer] is daarbij in zijn rechtervoet en linker onderbeen gewond geraakt.
De verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] zijn kort na dit schietincident door de surveillerende verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] gezien op en nabij de plaats delict en daar aangehouden. Op en nabij de plaats delict zijn hulzen en een vuurwapen met munitie aangetroffen.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
Medeplegen van poging tot zware mishandeling, zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd, kan wettig en overtuigend worden bewezen. Er is voldoende bewijs dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [naam medeverdachte] het aangetroffen vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad en dat met dit vuurwapen door beide verdachten of door één van hen meerdere malen in de richting van de aangever is geschoten.
4.1.3.
Beoordeling
Op grond van de stukken in het dossier, waaronder de processen-verbaal van bevindingen en de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut, acht de rechtbank bewezen dat de medeverdachte [naam medeverdachte] de schutter is geweest en dus niet de verdachte. De ter plaatse aanwezige verbalisanten hebben meerdere knallen gehoord en hebben toen [naam medeverdachte] zeer kort daarna als eerste met dit vuurwapen in zijn handen gezien. Het DNA van [naam medeverdachte] is ook op het wapen aangetroffen. Nu de verdachte niet als de schutter wordt aangemerkt rijst de vraag of hij als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden. Noch aangever, noch getuigen hebben iets verklaard, althans konden iets verklaren over de ware toedracht van de schietpartij. De verdachte en [naam medeverdachte] hebben zich beroepen op hun zwijgrecht. Over de omstandigheden waaronder is geschoten en de toen bestaande onderlinge verhouding tussen de verdachte en [naam medeverdachte] heeft de rechtbank op basis van het dossier en de verklaringen ter zitting derhalve niets kunnen vaststellen. Daarom is niet komen vast te staan dat de verdachte hierbij in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gehandeld. De enkele omstandigheid dat [naam medeverdachte] het vuurwapen na het schieten tijdens de vlucht, toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, heeft overhandigd aan de verdachte is voor het aannemen van medeplegen immers onvoldoende. Anders dan door de officier van justitie is gesteld, is het enkel achterwege laten van een aannemelijke verklaring door de verdachte, terwijl de feiten wel om een verklaring vragen, eveneens onvoldoende om tot het aannemen van medeplegen te komen. Daarom is niet bewezen dat de verdachte bij het lossen van de schoten betrokken is geweest, niet als pleger en ook niet als medepleger.
4.1.4.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet ten aanzien van feit 2 worden vrijgesproken, omdat hiervoor onvoldoende bewijs aanwezig is. Het enkel vasthouden van een vuurwapen voor hele korte tijd kan niet als “voorhanden hebben” worden aangemerkt. Vereist is immers dat de verdachte er de beschikkingsmacht over had, hetgeen in deze situatie niet het geval was. Uit de waarnemingen van de verbalisanten blijkt dat hij dit vuurwapen maar heel kort in handen heeft gehad. Toen de verbalisanten naar hen toe kwamen, heeft [naam medeverdachte] dit vuurwapen aan hem overhandigd en kort daarna heeft de verdachte dit wapen weer laten vallen. Voor medeplegen is eveneens onvoldoende bewijs.
4.2.2.
Beoordeling
Op basis van de inhoud van de processen-verbaal van de verbalisanten wordt het volgende vastgesteld.
De verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] reden op 27 augustus 2017 om 2.28 uur met hun dienstmotorvoertuig over de Nassauhaven in Rotterdam. Zij hoorden op de kruising van de Nassauhaven met de Persoonsstraat een doffe knal en daarna nog 5 à 6 knallen. Vrijwel direct daarna zagen zij op de Nassauhaven twee personen lopen, die later de medeverdachte [naam medeverdachte] en de verdachte bleken te zijn. Zij kwamen uit de richting van de Damstraat en liepen richting de Persoonsstraat. De verbalisanten hebben het voertuig tot stilstand gebracht en zijn uitgestapt. Beide verbalisanten zagen dat [naam medeverdachte] een voorwerp overhandigde aan de verdachte en dat de verdachte dit voorwerp vervolgens tijdens het wegrennen langs zijn lichaam hield. [naam verbalisant 1] zag dat dit een op een vuurwapen gelijkend voorwerp betrof. Hij ging achter de verdachte aan en zag toen dat de verdachte dit voorwerp op de grond liet vallen. Er is toen in de omgeving waar de verdachte uiteindelijk stilstond een vuurwapen aangetroffen. De verbalisanten zagen buiten de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] niemand anders op straat. Het voorwerp dat [naam medeverdachte] eerst in handen had en wat door hem werd overgedragen aan de verdachte kan dus niets anders geweest zijn dan dit vuurwapen.
In dit vuurwapen zaten nog vier kogelpatronen. De hamer in dit vuurwapen stond gespannen en er was een patroon in de kamer, waaruit blijkt dat dit wapen gereed was om te vuren. Het vuurwapen was dus doorgeladen.
Op basis van voorgaande feiten, stelt de rechtbank vast dat verdachte het doorgeladen wapen in handen heeft gehad. Dit wordt ook niet door de verdediging betwist.
Het feit dat hij het vuurwapen slechts kort in zijn bezit heeft gehad maakt niet dat “het in handen hebben van het wapen” niet strafbaar zou zijn. Immers, hij heeft vlak na de schietpartij, wetende dat met het wapen net geschoten is, bewust het wapen van [naam medeverdachte] aangenomen. Pas toen bleek dat hij door de politie werd gevolgd heeft hij het wapen weggegooid.
Conclusie ten aanzien van feit 2
Op grond van het voorgaande is bewezen dat de verdachte het vuurwapen met munitie op 27 augustus 2017 tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte] voorhanden heeft gehad. Zij waren samen en hebben beiden het vuurwapen in handen gehad. Nu [naam medeverdachte] dit vuurwapen heeft overhandigd aan de verdachte was daarbij ook sprake van een samenwerking gericht op het bezit daarvan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 27 augustus 2017, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk/model: CZ/75b, kaliber: 9X19mm)
en
voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 kogelpatronen (merk: Sellier & Bellot, kaliber: 9x19mm),
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
medeplegen van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander op de openbare weg een doorgeladen vuurwapen voorhanden gehad. Met dat wapen is (door de medeverdachte) direct daaraan voorafgaand en in het bijzijn van de verdachte nog daadwerkelijk geschoten op iemand die daar op straat liep. Het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen op de openbare weg is, zoals ook hier is gebleken, erg gevaarlijk en bedreigend voor anderen. Een dergelijk feit heeft veel impact op mensen in de maatschappij. Zeker voor de mensen die in die buurt wonen, die mogelijk ook de schoten hebben gehoord, kan dit hebben gezorgd voor gevoelens van onveiligheid en onrust.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte wel eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage reclassering
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 november 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van het tot nu toe ondergane voorarrest passend en geboden en zal daarom een gevangenisstaf voor de duur van 256 dagen opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 256 (tweehonderd zesenvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en H. de Doelder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 27 augustus 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet met een vuurwapen, meermalen een of meer kogels op en/of in de
richting van die [naam slachtoffer] heeft afgeschoten/afgevuurd, waarbij die [naam slachtoffer] door
een of meerdere kogels in een voet en/of een been is geraakt/getroffen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287/302 jo 47 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
in of omstreeks de periode van 12 augustus 2017 tot en met 27 augustus 2017,
althans op 27 augustus 2017, te Rotterdam, (meermalen) tezamen en in
vereniging met (een) ander(en) een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3,
gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten een pistool (merk/model: CZ/75b, kaliber: 9X19mm)
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte)
munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 van
Categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten 4 kogelpatronen (merk: Sellier & Bellot, kaliber: 9x19mm),
voorhanden heeft gehad;
(art. 26 jo 55 Wet wapens en munitie)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie