ECLI:NL:RBROT:2018:5007

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
C/10/551479 / FT EA 18/875 - 876
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium in het kader van een voorlopige voorziening bij een dreigende afsluiting van gas en elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin verzoekster, een alleenstaande moeder, een voorlopige voorziening heeft gevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster had op 30 mei 2018 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzocht om een verbod voor verweerster, Robin Energie B.V., om de levering van gas en elektriciteit aan haar woning op te schorten. Verzoekster stelde dat haar financiële situatie was gestabiliseerd en dat zij in staat was om haar vaste lasten te voldoen, ondanks de dreiging van afsluiting door verweerster.

Tijdens de zitting op 7 juni 2018 was verweerster niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien verweerster had aangekondigd de levering van gas en elektriciteit per 24 mei 2018 te beëindigen. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die niet zonder gas en elektriciteit kan leven, zwaarder laten wegen dan die van verweerster, die betaling voor haar diensten wenst te ontvangen.

De rechtbank heeft de voorlopige voorziening toegewezen, met de voorwaarde dat verzoekster haar lopende termijnen tijdig blijft voldoen. Tevens heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft ten overvloede opgemerkt dat als Deco, de schuldhulpverlener van verzoekster, niet als schuldbemiddelaar kan worden aangemerkt, dit kan leiden tot afwijzing van een eventueel verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 21 juni 2018
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 30 mei 2018, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 30 mei 2018 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 7 juni 2018.
Ter zitting van 7 juni 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mr. E.R. Butin Bik, advocaat van verzoekster.
Robin Energie B.V., gevestigd te Veenendaal (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op 14 juni 2018 en aangehouden tot heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden de nakoming van haar verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het geregeld afleveren van gas en elektriciteit jegens verzoekster op te schorten. Ter toelichting op het verzoek is onder meer aangevoerd dat door verweerster geen incassoprocedure is gevoerd ten aanzien van de energielevering aan verzoekster, maar dat thans niettemin wordt gedreigd verzoekster per direct af te sluiten. Verder is gesteld dat de financiële situatie van verzoekster, alleenstaande moeder van een kind van vier jaar, inmiddels is gestabiliseerd. Verzoekster ontvangt inkomsten uit arbeid. De advocaat van verzoekster heeft ter zitting betoogd dat het inkomen voldoende is om de vaste lasten (waaronder de energielasten) te voldoen.
Verzoekster heeft op 24 mei 2018 met Financieel Adviesbureau Deco te Klundert (hierna: Deco) een schuldhulpverleningscontract gesloten. Bij toewijzing van het verzoek zal Deco, in afwijking van wat daarover in het schuldhulpverleningscontract is bepaald, voor verzoekster de maandelijkse betalingen verrichten, in het bijzonder die aan verweerster. Nu verricht verzoekster de betaling van haar vaste lasten zelf.

3.Het verweer

In de correspondentie met Deco heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat zij Deco in de afgelopen maanden meerdere malen heeft gewezen op de achterstand van verzoekster. Ondanks een toezegging van Deco van 7 mei 2018 heeft verweerster geen budgetplan en/of betaling ontvangen. Ook een telefonische poging van verweerster op 24 mei 2018 heeft geen positief gevolg gehad en om die reden heeft verweerster aangekondigd de energielevering per 24 mei 2018 te beëindigen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van een e-mail van verweerster van 24 mei 2018 heeft overgelegd, waaruit blijkt dat beëindiging van de levering van gas en elektriciteit aan haar woning zal plaatsvinden per 24 mei 2018, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij en haar zoon niet verstoken worden van de levering van gas en elektriciteit aan haar woning en dat het minnelijk schuldhulpverlenings-traject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster is erin gelegen dat zij voor de door haar geleverde diensten betaald krijgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat op grond van artikel 47 lid 1 WCK schuldbemiddeling is verboden, tenzij sprake is van een uitzondering als genoemd in artikel 48 lid 1 WCK. Door de advocaat van verzoekster is een schuldhulpverleningscontract overgelegd dat op 24 mei 2018 is gesloten tussen Deco en verzoekster. In dat contract staat vermeld dat aan schuldbemiddeling geen kosten zijn verbonden. Deco zou daarmee de schuldbemiddeling ‘om niet’ uitvoeren, zodat de uitzondering van artikel 48 lid 1 sub a WCK van toepassing is. De vraag is of dat daadwerkelijk zo is.
Deco brengt volgens het schuldhulpverleningscontract met verzoekster weliswaar geen kosten in rekening voor schuldbemiddeling, maar vraagt wel € 95,00 per maand voor budgetbeheerkosten. Onduidelijk is wat dit budgetbeheer inhoudt, nu verzoekster volgens hetzelfde contract geacht wordt zelf de vaste lasten te voldoen. Ter terechtzitting heeft verzoekster beaamd dat zij zelf haar vaste lasten betaalt, maar wel het maandelijkse bedrag van € 95,00 voldoet. De advocaat van verzoekster heeft ter terechtzitting verklaard dat van budgetbeheer bij verzoekster op dit moment (nog) geen sprake is. Volgens de advocaat kan Deco de vaste lasten van verzoekster wel gaan betalen, als de rechtbank dat wenst. Daarvoor zullen dan wel extra kosten in rekening gebracht worden bij verzoekster.
Indien Deco niet is aan te merken als schuldbemiddelaar op grond van artikel 48 lid 1 WCK dan zal verzoekster zich moeten realiseren dat het risico bestaat dat een eventueel verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 2 sub b Faillissementswet.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verbiedt verweerster om de levering van gas en elektriciteit aan het woonadres van verzoekster gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , op te schorten voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van zes maanden;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, en in aanwezigheid van
A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018.