ECLI:NL:RBROT:2018:5003

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
15-691 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling met nieuwe schulden en boedelachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juni 2018 uitspraak gedaan over de weigering van de schone lei voor een schuldenares die onder de schuldsaneringsregeling valt. De schuldenares had verzocht om de schone lei af te kopen door de boedelachterstand en nieuwe schulden te laten voldoen door familieleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Dit tekortschieten is onder andere te wijten aan het ontstaan van nieuwe schulden aan de Belastingdienst en een boedelachterstand van € 1.224,17. De rechtbank heeft overwogen dat de schuldenares niet bereid was om de schuldsaneringsregeling te verlengen om deze achterstand in te lopen en de nieuwe schulden te voldoen.

De bewindvoerder heeft in zijn eindverslag aangegeven dat de schuldenares een boedelachterstand heeft en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan, waaronder een terugvordering van huurtoeslag door de Belastingdienst. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de schuldenares niet heeft aangetoond dat de nieuwe schulden voor het einde van de schuldsaneringsregeling voldaan zullen worden. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de verplichtingen van de schuldenares niet kunnen worden afgewenteld op derden, zoals familieleden.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de schone lei te weigeren, omdat de schuldenares niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en niet bereid was om de regeling te verlengen. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het ontstaan van nieuwe schulden tijdens deze periode.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
weigering schone lei
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 14 juni 2018
Bij vonnis van deze rechtbank van 11 juni 2015 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: P.H.L. Adam.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft op 1 maart 2018 schriftelijk verslag uitgebracht over de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Op 11 mei 2018 en op 28 mei 2018 heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht omtrent de laatste stand van zaken.
Op 30 mei 2018 heeft de bewindvoerder een salarisverzoek aan de rechtbank verzonden alsmede een schriftelijke reactie van schuldenares.
De beëindiging is behandeld ter terechtzitting van 7 juni 2018. De bewindvoerder en schuldenares, in het bijzijn van haar zus, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

De bewindvoerder heeft in zijn eindverslag van 1 maart 2018 gemeld dat de gemeente Rotterdam stelt dat schuldenares in de periode van 1 april 2014 tot en met 30 juni 2016 onterecht een bijstandsuitkering heeft genoten. Er wordt een bedrag van € 8.356,16 teruggevorderd als ook een boete van € 3.423,78. De rechtbank Rotterdam, team Bestuursrecht, heeft het beroep van schuldenares tegen de beslissing van de gemeente Rotterdam ongegrond verklaard bij vonnis van 22 december 2017. Schuldenares heeft hoger beroep ingesteld. De bewindvoerder verwacht dat de uitspraak van het hoger beroep medio oktober 2018 valt te verwachten. De bewindvoerder heeft in zijn eindverslag gesteld dat de uitslag van dit hoger beroep van groot belang is voor wat betreft het al dan niet verkrijgen van de schone lei. Immers, indien schuldenares in het ongelijk wordt gesteld dan zijn de gronden van de vordering op zich een reden om de schone lei aan schuldenares te weigeren. Tot slot heeft de bewindvoerder in zijn eindverslag gemeld dat schuldenares een boedelachterstand van € 855,05 heeft laten ontstaan.
Nadat de rechter-commissaris de bewindvoerder had verzocht aan te geven waarom hij de op de rekening van schuldenares ontvangen bedragen niet heeft opgemerkt en daar geen consequenties aan heeft verbonden, heeft de bewindvoerder in zijn brief van 11 mei 2018 de rechtbank bericht dat schuldenares verzuimd heeft de bewindvoerder te informeren over het feit dat zij, naast haar Participatiewet-uitkering, gelden heeft ontvangen van derden, waardoor de gemeente Rotterdam nu een vordering heeft op schuldenares. De bewindvoerder schrijft in die brief verder dat schuldenares tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris van 8 november 2016 heeft verklaard dat de destijds aanwezige nieuwe schulden waren betaald door haar (inwonende) zoon en dat dit thans het enige aanknopingspunt blijkt te zijn dat er gelden door schuldenares waren ontvangen, nu de bewindvoerder geen enkel bankafschrift van schuldenares heeft ontvangen waaruit zou blijken dat zij gelden heeft ontvangen.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 28 mei 2018 de laatste stand van zaken bericht. Naast de eerder genoemde procedure bij de Raad van State heeft schuldenares nu ook een nieuwe schuld bij de Belastingdienst. De Belastingdienst vordert van schuldenares € 2.121,- inzake teveel ontvangen huurtoeslag 2016. De bewindvoerder concludeert dat de Belastingdienst (naast de Participatiewet-uitkering) een geldstroom heeft getraceerd, waardoor er een terugvorderingsbesluit is genomen.
Daarnaast heeft de bewindvoerder in zijn laatste stand van zaken gemeld dat schuldenares geen enkele salarisstrook heeft toegezonden vanaf februari 2018. Wel heeft schuldenares een fulltime baan gevonden vanaf juni 2018.
Indien de hoogte van het salaris (laatst bekend van januari 2018) wordt gehanteerd voor de restduur van de schuldsaneringsregeling tot en met juni 2018, dan bedraagt de boedelachterstand € 1.224,17. De bewindvoerder adviseert de rechtbank in zijn laatste stand van zaken de schone lei aan schuldenares te weigeren nu zij een boedelachterstand heeft en een nieuwe schuld aan de Belastingdienst heeft laten ontstaan. Tevens is schuldenares haar informatieverplichting niet nagekomen.
Ter terechtzitting heeft de bewindvoerder gemeld dat de Belastingdienst ook de huurtoeslag van 2017 terugvordert. De nieuwe schuld inzake de terugvordering bedraagt ongeveer
€ 3.700,-. Voorts heeft de bewindvoerder ter terechtzitting gemeld dat hij geen bankafschriften heeft ontvangen van schuldenares waaruit blijkt dat er geldstromen zijn geweest van de familie van schuldenares zoals genoemd in het vonnis van de rechtbank Rotterdam, team Bestuursrecht, van 22 december 2017.
Ter terechtzitting heeft schuldenares verklaard dat de nieuwe schulden aan de Belastingdienst door haar zoon voldaan zullen worden. Daarnaast kan een familielid de boedelachterstand inlossen, aldus schuldenares. Voorts heeft schuldenares ter terechtzitting verklaard dat de geldstromen waar het vonnis van 22 december 2017 op gebaseerd is, geldstromen van familie zijn geweest om nieuwe schulden van te voldoen en boodschappen voor haar moeder te kunnen kopen. Daarnaast stelt schuldenares niet van het vrij te laten bedrag rond te kunnen komen dus heeft ze een tweetal kleine leningen bij haar zussen afgesloten. Schuldenares heeft verklaard dat zij een lange tijd erg ziek is geweest. Door medicijn gebruik weet schuldenares niet meer precies welke bedragen zij geleend heeft, welke bedragen aan nieuwe schulden zijn voldaan en voor hoeveel geld boodschappen zijn gedaan. Tot slot heeft schuldenares verklaard niet bereid te zijn om de schuldsaneringsregeling te verlengen om de boedelachterstand in te lopen, de nieuwe schulden te voldoen en de uitspraak van de Raad van State af te wachten, waardoor zij mogelijk een schone lei kan krijgen.
3.
De beoordeling
De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 48.859,18 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
Schuldenares heeft twee nieuwe schulden aan de Belastingdienst laten ontstaan inzake de huurtoeslag 2016 en 2017 van circa € 5.800,-. Schuldenares heeft ter terechtzitting verklaard dat haar zoon deze vorderingen zal voldoen, omdat het schulden betreft die door zijn toedoen zijn ontstaan. Echter heeft schuldenares de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat deze vorderingen voor het einde van de schuldsaneringsregeling voldaan zullen zijn. Schuldenares heeft ter terechtzitting evenmin betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat de vorderingen voldaan zijn.
Tevens heeft schuldenares een boedelachterstand laten ontstaan van € 1.224,17. Schuldenares heeft gesteld dat de boedelachterstand door familie voldaan kan worden. Schuldenares kan echter niet de op haar rustende uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen afwenden op een derde. Schuldenares heeft krachtens artikel 295, lid 2 Faillissementswet de verplichting zelf van haar inkomen maandelijkse afdrachten te doen tot de grens van het vrij te laten bedrag. Deze verplichting kan niet worden “afgekocht” door derden. Uit artikel 295, lid 1 en lid 4 onder a Faillissementswet vloeit bovendien voort dat schenkingen - en daarvan zou ook in dit geval sprake zijn - in de boedel vallen.
Tot slot heeft schuldenares verklaard niet bereid te zijn om de schuldsaneringsregeling te verlengen teneinde de achterstand in te lopen en in afwachting van de uitspraak van de Raad van State. Indien de uitspraak van de Raad van State het vonnis van de rechtbank Rotterdam, team Bestuursrecht bekrachtigt, heeft schuldenares een grote nieuwe schuld laten ontstaan. Indien het vonnis vernietigd wordt zou aan schuldenares de schone lei verleend kunnen worden, mits alle voorgaande tekortkomingen hersteld zijn. Echter heeft schuldenares ter terechtzitting verklaard geen voortzetting van de schuldsaneringsregeling te wensen.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenares niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenares, in elk geval na de waarschuwingsbrief en het verhoor door de rechter-commissaris, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
De schone lei zal daarom worden geweigerd.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank zal, gelet op het tussenvonnis van 7 september 2016, een beslissing nemen ten aanzien van de kosten van de medische keuring.

4. De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast dat de schuldenares toerekenbaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
- bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenares eindigen op 11 juni 2018;
- stelt het salaris voor de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.240,75;
- stelt vast, gelet op het tussenvonnis van 7 september 2016, dat de kosten van de keuring ten laste van de boedel komen voor zover de boedel toereikend is en voor het overige ten laste van de staat.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, en in aanwezigheid van
J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.