ECLI:NL:RBROT:2018:4999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
: C/10/551080 / FT EA 18/840 - C/10/551080 / FT EA 18/841
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot heraansluiting van energielevering in het kader van een minnelijk schuldhulpverleningstraject

In deze zaak heeft verzoekster op 23 mei 2018 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een voorlopige voorziening om de energielevering te hervatten. De rechtbank heeft op 18 juni 2018 een zitting gehouden waarbij de verweerster, Eneco Services B.V., niet aanwezig was, maar wel een verweerschrift had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de energielevering op 30 april 2018 was beëindigd, wat een bedreigende situatie voor verzoekster opleverde. De rechtbank heeft ambtshalve rechtsgronden aangevuld en geconcludeerd dat verzoekster recht heeft op heraansluiting van de energielevering, aangezien zij zich al sinds 2016 in een minnelijk schuldhulpverleningstraject bevindt en aan de voorwaarden voor heraansluiting is voldaan. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster zwaarder laten wegen dan die van verweerster, en heeft de heraansluiting voor de duur van zes maanden toegewezen, onder de voorwaarde dat de lopende termijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 21 juni 2018
[naam 1],
[adres]
[woonplaats]
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 23 mei 2018, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In de oproepingsbrief van 31 mei 2018 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 18 juni 2018.
Ter zitting van 18 juni 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer mr. E.R. Butin Bik, advocaat (hierna: advocaat).
Mevrouw [naam 2] , werkzaam bij Flanderijn Van Eck Incasso Gerechtsdeurwaarders, heeft namens Eneco Services B.V. (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Verweerster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, met bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b jo. artikel 304 lid 1 en 2 Fw bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster, te gebieden haar verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het geregeld afleveren van gas en elektriciteit jegens verzoekster na te komen en over te gaan tot heraansluiting van de energielevering.
De advocaat heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de grondslag voor het verzoek tot heraansluiting van de energielevering moet worden gevonden in de grondrechten. De levering van gas, water en licht betreft in zijn visie een eerste levensbehoefte. Volgens de advocaat heeft verweerster, nadat er door de kantonrechter een vonnis was gewezen op 3 november 2017, toegezegd dat niet tot afsluiting zou worden overgegaan, mits verzoekster de lopende termijnen zou voldoen. Verweerster heeft zich hier niet aan gehouden door op 30 april 2018 toch over te gaan tot afsluiting van de energielevering.
De advocaat heeft tijdens de zitting verklaard dat verzoekster zich op 5 september 2016 heeft gewend tot de schuldhulpverlener, Financieel Adviesbureau Deco (hierna: Deco). Ten aanzien van de stand van zaken van het minnelijk traject, heeft de advocaat ter zitting verklaard dat dit zich momenteel ‘tussen hemel en aarde’ bevindt. Deco heeft bij brief van 19 december 2016 een schuldregeling aangeboden aan de schuldeisers, inhoudende een betaling van 15% aan de schuldeisers tegen finale kwijting. Dit aanbod is bij brief van 7 maart 2017 herhaald. Twee schuldeisers zijn hier niet mee akkoord gegaan, onder wie verweerster. Verweerster eist betaling van de volledige vordering. Ondanks het feit dat er geen schuldregeling met alle schuldeisers is bereikt, lost verzoekster sinds september 2017 elke maand in totaal € 336,17 af aan haar schuldeisers door haar spaarcapaciteit aan Deco over te maken. Maandelijks ontvangen alle schuldeisers sindsdien aldus éénzesendertigste deel van 15% van hun vordering van Deco. De advocaat heeft tijdens de zitting verklaard dat een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord aan de weigerende schuldeisers, zoals bedoeld in artikel 287a Fw, tot op heden niet aan de rechtbank is voorgelegd omdat verzoekster hiertoe nog geen opdracht heeft gegeven. Het staat verzoekster uiteraard vrij om af te betalen op haar schulden, aldus de advocaat. Deco voert geen budgetbeheer uit voor verzoekster, maar dit zou eventueel op korte termijn kunnen worden opgestart.
Verzoekster heeft tijdens de zitting verklaard dat zij sinds het vonnis van de kantonrechter van 3 november 2017 alle termijnbetalingen heeft verricht. Omdat deze betalingen soms plaatsvonden vanaf de bankrekening van haar nicht, stuitte de administratieve verwerking van deze betalingen door verweerster regelmatig op problemen. Daaropvolgend is door verweerster meerdere keren met beëindiging van de levering van gas en elektriciteit gedreigd. Verzoekster wil graag dat haar advocaat een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord indient.
In de visie van de advocaat heeft Deco, anders dan verweerster heeft gesteld, tijdig contact met verweerster opgenomen, nu een geplande afsluiting per minuut door verweerster kan worden afgeblazen. Verweerster heeft dit niet willen doen.

3.Het verweer

Verweerster heeft in haar verweerschrift van 15 juni 2018 de rechtbank gevraagd het verzoek toe te wijzen voor de duur van maximaal zes maanden. Hierbij heeft verweerster als voorwaarde gesteld dat de lopende verplichtingen tijdig en volledig worden betaald vanuit budgetbeheer. Verweerster heeft benadrukt dat zij, zodra de lopende verplichtingen niet worden nagekomen, opnieuw over kan gaan tot afsluiting op basis van het vonnis van de kantonrechter van 3 november 2017.
Voorts heeft verweerster het volgende aangevoerd. Verweerster heeft nooit ingestemd met het betalingsvoorstel van Deco. Het voorstel is op 22 december 2016 door Flanderijn namens verweerster afgewezen. Omdat de lopende termijnen ook nadien niet aan verweerster werden betaald, heeft Flanderijn op 14 februari 2017 aan Deco laten weten dat de afsluiting in gang zou worden gezet. Verweerster heeft 3 november 2017 vonnis gehaald bij de kantonrechter voor de opgelopen achterstand tot en met 26 juli 2017. Er is nooit toegezegd dat verzoekster niet afgesloten zou worden als de lopende verplichtingen betaald zouden worden. Ook na het vonnis zijn bovendien niet alle lopende verplichtingen voldaan.
Het vonnis is op 25 januari 2018 aan verzoekster betekend. Op 9 maart 2018 heeft verweerster aan verzoekster bericht dat de afsluiting op 30 april 2018 om 11:30 uur zou plaatsvinden. Op 20 april 2018 heeft Flanderijn Deco van de geplande afsluitingsdatum op de hoogte gebracht. Pas vlak voor 30 april 2018 om 11.30 uur heeft Deco telefonisch contact opgenomen met Flanderijn. Tevens is op 30 april 2018 om 11:14 uur door Flanderijn een e-mail ontvangen met het verzoek om niet over te gaan tot afsluiting. Dit was te laat om de geplande afsluiting nog te voorkomen.
Na de afsluiting op 30 april 2018 heeft verweerster niet meer van Deco vernomen. Deco laat steeds maanden voorbij gaan voor zij iets van zich laat horen, met alle vervelende gevolgen van dien voor verzoekster.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu blijkt dat de levering van gas en elektriciteit aan haar woning 30 april 2018 is beëindigd, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De rechtbank vult ambtshalve de rechtsgronden aan die niet door verzoekster zijn aangevoerd. Gevorderd wordt verweerster te gebieden tot heraansluiting van de energielevering aan verzoekster over te gaan. Blijkens de toelichting bij artikel 287b Fw volgt dat aansluiting gezocht kan worden bij de Regeling afsluitbeleid voor kleingebruikers van gas en elektriciteit. Uit artikel 10 van de genoemde Regeling volgt dat de mogelijkheid bestaat om onder omstandigheden een energieleverancier te gebieden de levering van gas en elektriciteit te hervatten. Als voorwaarde wordt gesteld dat tot heraansluiting kan worden overgegaan als de kleinverbruiker een bewijs overlegt dat hij heeft verzocht om schuldhulpverlening of als de vordering van de netbeheerder of de leverancier wordt betrokken bij een lopend traject van schuldhulpverlening. Nu verzoekster zich al op 5 september 2016 heeft gemeld bij Deco en de schuld aan verweerster in het minnelijke traject wordt betrokken, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze voorwaarden voldaan.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij niet langer verstoken wordt van de energielevering aan haar woning en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster verder kan worden doorlopen. Dit minnelijk traject kan nog niet geacht worden te zijn geëindigd, nu verzoekster heeft aangegeven dat zij wenst dat er een verzoek dwangakkoord aan de rechtbank wordt voorgelegd, en deze procedure nog niet is afgerond.
Het belang van verweerster is erin gelegen dat zij voor de door haar geleverde diensten betaald krijgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan, nu er, zoals ter zitting besproken, (alsnog) per direct budgetbeheer zal worden opgestart. Onder deze voorwaarde stemt verweerster ook in met heraansluiting voor de duur van zes maanden. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen. De lopende termijnen zullen, in het kader van budgetbeheer, stipt dienen te worden voldaan. Nu door de advocaat is toegezegd dat het budgetbeheer per direct kan worden opgestart, gaat de rechtbank ervan uit dat dit per omgaande gebeurt.
De rechtbank tekent hierbij aan dat, zoals ter zitting is gebleken, het minnelijk traject al sinds september 2016 loopt en dat verzoekster al sinds september 2017 aan haar schuldeisers afbetaalt. Tegen de achtergrond van de gebruikelijke termijn voor een schuldregeling van 36 maanden, ligt het in de rede dat het minnelijk traject door Deco op een zo kort mogelijke termijn wordt afgerond door het verzoeken van het opleggen van een dwangakkoord aan de weigerende schuldeisers.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- gebiedt verweerster om de levering van warmte en/of koude en/of warm tapwater aan het woonadres van verzoekster gelegen aan [adres] te [woonplaats] te hervatten voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat Deco die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van mr. H.A. Wolterink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018.
De griffier is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.