ECLI:NL:RBROT:2018:4949

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1156
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WGA-uitkering versus een IVA-uitkering in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WGA-uitkering en de afwijzing van een IVA-uitkering. De eiseres, vertegenwoordigd door haar arts-gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV dat haar WGA-uitkering per 3 oktober 2015 heeft beëindigd en haar geen IVA-uitkering heeft toegekend. De rechtbank heeft het procesverloop en de medische situatie van de werkneemster, die sinds 2011 arbeidsongeschikt is, uitvoerig onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster op basis van haar medische situatie en de rapporten van de verzekeringsartsen niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering, omdat er mogelijkheden zijn voor verbetering van haar functionele mogelijkheden. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundige, revalidatiearts W.C.G. Blanken, gevolgd, die heeft vastgesteld dat de beperkingen van de werkneemster in de loop der tijd zijn afgenomen en dat zij weer in staat kan zijn om loonvormende arbeid te verrichten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/1156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Bleiswijk, eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [naam gemachtigde 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) van [naam werkneemster] (de werkneemster) per 3 oktober 2015 beëindigd en de werkneemster per die datum een loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% toegekend.
Bij brief van 28 juli 2015 heeft verweerder het primaire besluit aan eiseres verzonden.
Bij besluit van 1 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bij beslissing van 14 juli 2016 bepaald dat kennisneming van de medische stukken is voorbehouden aan de arts-gemachtigde van eiseres, [naam arts-gemachtigde] .
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2016.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door arts-gemachtigde [naam arts-gemachtigde] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde een deskundige te benoemen.
Op 17 maart 2017 heeft de rechtbank een deskundige (revalidatiearts) benoemd.
Op 2 maart 2018 heeft de rechtbank het deskundigenrapport van revalidatiearts W.C.G. Blanken ontvangen. Partijen hebben hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
De werkneemster heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
1.2.
De werkneemster is als gevolg van fysieke klachten op 5 juli 2011 uitgevallen voor haar werk als administratief medewerker. Op 10 april 2013 heeft de werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd. Per einde wachttijd heeft verweerder haar bij besluit van 5 juli 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend tot 3 oktober 2015, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.3.
Eiseres heeft op 5 augustus 2014 een herbeoordeling aangevraagd bij verweerder. Naar aanleiding hiervan heeft arts [naam arts] een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht bij de werkneemster. Op 30 september 2014 is een sociaal medisch oordeel opgesteld, getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] . Volgens arts [naam arts] is er geen sprake van een recht op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). De werkneemster wordt beperkt voor zwaar fysieke belasting conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 oktober 2014, geldig vanaf 30 september 2014. Daarin zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in het rapport van 27 oktober 2014 gerapporteerd dat de werkneemster doorgaand ongeschikt is voor de maatgevende arbeid en dat met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen onvoldoende functies (SBC-codes) zijn te duiden. Het verlies aan verdiencapaciteit is 100% en om die reden dient de werkneemster voor 80-100% arbeidsongeschikt te worden beschouwd.
1.4.
Bij besluit van 14 november 2014 heeft verweerder bepaald dat de hoogte van de uitkering van de werkneemster niet wijzigt, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd.
1.5.
Op 28 juli 2015 heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.6.
Op 29 oktober 2015 heeft een verzekeringsgeneeskundig heronderzoek plaatsgevonden in het kader van de Wet WIA. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 29 oktober 2015 gerapporteerd dat de werkneemster belastbaar is conform de FML van 7 oktober 2014. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 19 november 2015 geconcludeerd dat de werkneemster ongeschikt is voor de maatgevende arbeid en dat de mate van arbeidsongeschiktheid op de beoordelingsdatum 100% is.
1.7.
In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 22 januari 2016 geconcludeerd dat er mogelijkheden zijn ter verbetering van functionele mogelijkheden en dat er geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, zodat de werkneemster niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
Omdat in bezwaar enkel medische gronden zijn aangevoerd heeft geen heroverweging plaatsgevonden door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij is van mening dat de werkneemster met ingang van 3 oktober 2015 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat de beperkingen van de werkneemster dusdanig kunnen afnemen dat zij daardoor weer in staat zal zijn loonvormende arbeid te verrichten. Reeds op basis van de duurzame arbeidsbeperkingen is volgens eiseres sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De werkneemster is al geruime tijd volledig arbeidsongeschikt en inmiddels kan niet meer worden verwacht dat eventuele toekomstige behandeling(en) binnen afzienbare termijn zullen leiden tot een dusdanige verbetering van haar medische situatie, dat zij daardoor tenminste 20% van haar maatmanloon kan verdienen. De arts-gemachtigde van eiseres, [naam arts-gemachtigde] , heeft in zijn aanvullende gronden aangevoerd dat het niet redelijk is te verwachten dat verdere verbetering van de belastbaarheid zal leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid die lager is dan 80%. Ook heeft hij aangevoerd dat er geen verbetering van de belastbaarheid te verwachten omdat sprake is van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. De beperkingen als gevolg van de ziekten van de werkneemster kunnen niet worden verholpen door activering of de-conditionering.
3. Voor de beoordeling van de zaak zijn in het bijzonder de volgende wettelijke bepalingen en jurisprudentie van belang.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medisch stabiele of verslechterde situatie.
Op grond van het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (onder meer ECLI:NL:CRVB:2013:CA2993) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet op de rapporten van zijn verzekeringsartsen bezwaar en beroep heeft mogen afgaan. De beschouwingen van verweerders verzekeringsartsen bezwaar en beroep zijn inzichtelijk gemotiveerd: zij verschaffen een helder inzicht in hun afwegingen. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek, informatie verkregen tijdens de hoorzitting en informatie van de behandelend sector. De rechtbank ziet in hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de inzichtelijk gemotiveerde medische oordelen van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep. In dit verband overweegt de rechtbank het volgende.
4.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 2] heeft in zijn rapport van 22 januari 2016 op inzichtelijke wijze uiteengezet waarom hij van oordeel is dat de werkneemster niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Daartoe heeft hij gemotiveerd dat oefeningen ter versterking van spieren rond een gewricht, het gebruik van braces, activering en verbetering van conditie en gewichtsvermindering kunnen bijdragen tot een verbetering van de beperkingen. Er is derhalve geen sprake van een ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Er zijn behandelmogelijkheden aanwezig ter verbetering van de functionele mogelijkheden. Deelname aan adequate behandeling is daarvoor vereist, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Nu er geen argumenten zijn om te stellen dat er sprake is van duurzaamheid van beperkingen in functionele mogelijkheden, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een meer dan geringe kans op verbetering op een termijn van één tot twee jaar.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 3] heeft in zijn rapport van 27 oktober 2016 op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat de aanvullende gronden van arts-gemachtigde [naam arts-gemachtigde] geen aanleiding geven om tot een ander oordeel te komen. Daartoe heeft hij uiteengezet dat geen nieuwe inzichten naar voren zijn gekomen met betrekking tot de datum in geding. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 2] is volgens hem in zijn rapport van 22 januari 2016 feitelijk ingegaan op hetgeen in beroep naar voren wordt gebracht. In zijn overwegingen heeft hij duidelijk gemaakt dat hij het complex van klachten en beperkingen binnen de concrete situatie van de werkneemster heeft meegewogen. De stelling van arts-gemachtigde [naam arts-gemachtigde] dat er is uitgegaan van een abstracte situatie zonder rekening te houden met alle gezondheidsproblemen, volgt deze verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom niet. In het bestaande complex van aandoeningen en de daarin bestaande samenhang van gezondheidsproblemen met invloed op de belastbaarheid, is de vraag welke (afzonderlijke) duurzame arbeidsbeperkingen tot volledige arbeidsongeschiktheid leidt, vooralsnog niet aan de orde, aldus verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 3] .
4.3.
De door de rechtbank benoemde deskundige, revalidatiearts Blanken, heeft in zijn rapport geconcludeerd dat er ten tijde van de datum in geding bij eiseres geen sprake was van een psychische stoornis en dat zij voor een dergelijke aandoening niet werd behandeld.
Ten aanzien van de fysieke klachten en beperkingen heeft de deskundige geconstateerd dat deze de facto in de loop der tijd in belangrijke mate zijn afgenomen. Op basis van de correspondentie in het dossier vallen, gelet op eigen onderzoek, de destijds op 3 oktober 2015 opgestelde beperkingen niet te onderbouwen. De afwijkingen bij onderzoek die samen met het klachtenbeeld ten grondslag zullen hebben gelegen aan het opstellen van het belastbaarheidspatroon, zijn door de deskundige niet vastgesteld. De deskundige is van oordeel dat er sprake is van minder beperkingen dan op basis waarvan eiseres arbeidsongeschikt werd bevonden. De deskundige ondersteunt het standpunt van verweerder dat de beperkingen van eiseres dusdanig kunnen afnemen dat zij daardoor weer in staat zal zijn loonvormende arbeid te verrichten.
4.4.
Arts-gemachtigde [naam arts-gemachtigde] heeft in zijn reactie van 9 maart 2018 het rapport van de deskundige helder en zorgvuldig genoemd en diens conclusies niet betwist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 maart 2018 geconcludeerd zich geheel te vinden in de conclusies van de deskundige.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de werkneemster met ingang van 3 oktober 2015 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, en dus niet voor een IVA-uitkering.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.