In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. L.E. Gilden, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door M.E. Molenaar. Het geschil betreft de vraag of de besluitvorming van verweerder, met betrekking tot de toekenning van WW-rechten, op onaanvaardbare wijze afbreuk doet aan het loondervings- en verzekeringsprincipe van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres stelt dat zij door de wijziging van de WW per 1 juli 2015 onevenredig in inkomen is gedaald, omdat de verschillende WW-rechten voorheen naast elkaar zouden blijven bestaan, terwijl deze nu elkaar opheffen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een onaanvaardbare inkomensachteruitgang. De rechtbank verwijst naar de uitleg van verweerder dat de oude WW-rechten ook onder de oude systematiek beëindigd zouden zijn wegens werkhervatting en nieuwe rechten. De rechtbank concludeert dat de besluitvorming van verweerder niet in strijd is met het loondervings- en verzekeringsprincipe van de WW en verklaart het beroep van eiseres ongegrond.