ECLI:NL:RBROT:2018:4814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
10/00484-18 / vordering TUL VV: 10/811284-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes en oplegging van een ISD-maatregel

Op 20 april 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een mes. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting op 6 april 2018. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.L.I. Jansen. De officier van justitie, mr. O. Zonneveld, eiste onder andere een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en de oplegging van een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaar.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging van de eerste aangever, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de bedreiging van de tweede aangever met een broodmes. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en dat hij in een proeftijd verkeerde. De rechtbank achtte de oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk om de verdachte te helpen en de maatschappij te beschermen tegen toekomstige misdrijven.

De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en verklaarde het inbeslaggenomen mes verbeurd. De beslissing werd genomen na zorgvuldige overweging van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank besloot ook dat de voortgang van de ISD-maatregel na twaalf maanden zou worden getoetst.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/00484-18
Parketnummer vordering TUL VV: 10/811284-16
Datum uitspraak: 20 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. R.L.I. Jansen, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. O. Zonneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen broodmes;
primair
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/811284-16;
subsidiair
  • oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
  • toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/811284-16.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. In dat verband is onder meer betoogd dat de verklaringen van de aangever van het bewijs moet worden uitgesloten omdat deze onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende bewijs aanwezig is dat de verdachte [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd. In het verhoor bij de politie op 9 februari 2018 heeft zij namelijk verklaard dat zij zelf het broodmes, waarmee zij bedreigd zou zijn, niet heeft gezien. Voor dit deel van het tenlastegelegde zal de verdachte daarom worden vrijgesproken. Ook zal vrijspraak volgen voor zover de verdachte wordt verweten dat hij de aangever [naam slachtoffer 2] met woorden heeft bedreigd. Zijn verklaringen lopen op dit punt namelijk uiteen en ander bewijs biedt geen uitsluitsel.
Ten aanzien van het overige wordt als volgt overwogen. De verbalisanten komen op 1 januari 2018 – tien minuten na de melding – ter plaatse. Daar worden ze aangesproken door de aangever [naam slachtoffer 2] , die verklaart dat hij door een man met een broodmes is bedreigd en dat deze man aan de [adres] woont. De verbalisanten betreden deze woning en treffen daar de verdachte aan in een slaapkamer met op grijpafstand van hem een broodmes. De verdachte voldoet ook aan het door de aangever beschreven signalement van de dader. Op de zitting heeft de verdachte bevestigd dat er geen andere persoon in huis aanwezig was.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het de verdachte is geweest die op 1 januari 2018 de aangever heeft bedreigd door met een broodmes op hem af te lopen. Er wordt, anders dan door de verdediging betoogd, geen aanleiding gezien de daartoe redengevende verklaringen van de aangever niet van het bewijs te gebruiken. Deze verklaringen vinden steun in overige bewijs en bovendien heeft de aangever ook op het punt van het broodmes consistent verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 januari 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een (brood)mes op die [naam slachtoffer 2] af te lopen .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft naar aanleiding van een woordenwisseling de aangever bedreigd met een broodmes. Dat is onaangenaam gedrag dat betrokkene heeft beangstigd, maar ook in zijn algemeenheid voor gevoelens van angst en onveiligheid zorgt.
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder agressiedelicten, zoals diefstal met geweld en mishandelingen. De verdachte liep ook in een proeftijd toen hij dit delict pleegde. Hiermee wordt in het nadeel van de verdachte rekening gehouden.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de reclasseringsadviezen van 3 januari 2018, 20 februari 2018 en 4 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte inmiddels als een stelselmatige dader wordt aangemerkt. De reclassering acht de oplegging van een ISD-maatregel geïndiceerd om het gedragspatroon van de verdachte te doorbreken en om hem de benodigde stabiliteit
en structuur te kunnen bieden. De gebrekkige vaardigheden, de zorgmijdende houding, het alcoholgebruik en de pro-criminele houding van de verdachte maken dat het recidiverisico hoog wordt ingeschat. Daarnaast is de verdachte niet gemotiveerd om een klinisch traject in het kader van een voorwaardelijke veroordeling aan te gaan en zijn de opgelegde reclasseringstoezichten voortijdig negatief beëindigd.
Ook heeft de rechtbank gelet op de rapportage van de psychiater Roza van 5 februari 2018. Op psychiatrische of medische gronden worden geen contra-indicaties gezien voor een ISD-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het genoemde uittreksel uit de justitiële documentatie in de vijf jaren voorafgaande aan het door hem begane feit ten minste driemaal tot vrijheidsbenemende straffen en taakstraffen veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk.
Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er dient ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. Zo wordt de maatschappij twee jaar lang beschermd tegen de overlast van nieuwe misdrijven en krijgt de verdachte opnieuw de kans om, met de nodige ondersteuning, zijn leven een andere wending te geven en te voorkomen dat hij na zijn vrijlating weer zal terugvallen in het plegen van strafbare feiten.
Een en ander overziend, wordt het opleggen van een ISD-maatregel passend en geboden geacht.
Gelet op de aard van de problematiek zal deze maatregel voor de duur van twee jaren worden opgelegd zonder aftrek van het voorarrest. Het andersluidende betoog van de verdediging wordt dan ook niet gevolgd. Dit geldt eveneens voor de verzochte tussentijdse toets na zes maanden. Een toets na een dergelijke relatief korte periode wordt gezien de hardnekkigheid van de problematiek van de verdachte niet opportuun geacht. Bepaald zal worden dat de voortgang van de ISD-maatregel na een periode van twaalf maanden tussentijds wordt getoetst.
Voor zover de verdediging toepassing van het jeugdstrafrecht heeft bepleit, wordt daaraan eveneens voorbij gegaan. Hiertoe wordt, gelet op hetgeen de reclassering over de persoon van de verdachte heeft gerapporteerd en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, geen aanleiding gezien.

8.Voorlopige hechtenis

De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, omdat er onvoldoende ernstige bezwaren en gronden zijn en de situatie aan de orde is als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Onder verwijzing naar het voorgaande wijst de rechtbank dat verzoek af.

9.Inbeslaggenomen voorwerpen

Het inbeslaggenomen mes zal verbeurd worden verklaard. Het bewezenverklaarde feit is naar het oordeel van de rechtbank met behulp van dit voorwerp begaan.

10.Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 19 augustus 2016 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen, waarvan een gedeelte groot van 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 19 augustus 2016.
De hierboven bewezenverklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel wordt dan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in de op te leggen ISD-maatregel reden wordt gezien die last niet te geven en de gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf af te wijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 38m, 38n en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte de maatregel op van
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
bepaalt dat de rechtbank over 12 (twaalf) maanden na het onherroepelijk worden van deze uitspraak door het openbaar ministerie daarover wordt bericht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd, als bijkomende straf voor het bewezen verklaarde feit, het mes.
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 19 augustus 2016 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
mrs. C.G. van de Grampel en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Salah-Hashim, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 januari 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (brood)mes op die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 1] af te lopen en/of met een (brood)mes te zwaaien en/of die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen:
- 'Ik steek je neer',
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.