ECLI:NL:RBROT:2018:4813

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
10/201494-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en bedreiging met vuurwapen in Rotterdam

Op 20 april 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 oktober 2017 in Rotterdam een geladen vuurwapen voorhanden had en dit dreigend richtte op vier slachtoffers. De verdachte heeft geschoten op een auto waarin de slachtoffers zich bevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar dat er voldoende bewijs was voor poging tot doodslag en bedreiging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een lichte verstandelijke handicap en problematisch gebruik van cannabis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een grote inbreuk had gemaakt op de integriteit van de slachtoffers en dat het bezit en gebruik van vuurwapens in de samenleving onrust en onveiligheid veroorzaken. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/201494-17
Datum uitspraak: 20 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel.
raadsvrouw mr. W.M. Shreki, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair , 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en de inspanningsverplichting om mee te werken aan de opgelegde begeleiding;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] tot een bedrag van € 4.828,87, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] tot een bedrag van € 19.791,80, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad op het van het leven beroven van dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangevers en dat evenmin kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk op de auto heeft geschoten. Ook is volgens de verdediging onvoldoende bewijs aanwezig om te komen tot opzet in voorwaardelijke zin.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte op 11 oktober 2017 een woordenwisseling heeft gehad met de vier aangevers en dat hij daarbij een vuurwapen heeft getoond dat hij toen bij zich droeg. Vervolgens heeft de verdachte het vuurwapen weggestopt en zijn de aangevers in hun auto gestapt. Voordat zij hebben kunnen wegrijden heeft de verdachte het vuurwapen weer tevoorschijn gehaald en eenmaal geschoten. Door de verdachte is verklaard dat hij in de lucht heeft geschoten om de aangevers bang te maken. De vier aangevers hebben echter verklaard dat de verdachte het vuurwapen heeft gericht op de auto en toen heeft geschoten.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van de aangevers. Voor deze verklaringen wordt namelijk steun gevonden in het aan de auto ingestelde onderzoek en het door het NFI verrichte onderzoek. Uit het eerste onderzoek is namelijk gebleken dat in het rechterachterportier van de auto een perforatie is aangetroffen die past bij een inschotbeschadiging, terwijl tussen het rubber en de metalen dorpel van dit portier ook een gedeformeerd en afgevuurd projectiel is aangetroffen. Het NFI heeft vervolgens dit projectiel onderzocht in samenhang met het bij de verdachte aangetroffen vuurwapen. Volgens het NFI-rapport zijn haar bevindingen minimaal veel waarschijnlijker wanneer het projectiel afkomstig is uit de loop van dat vuurwapen dan wanneer het projectiel afkomstig is uit een andere loop van een vergelijkbaar vuurwapen. Een en ander maakt dat de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte op de auto met daarin de aangevers heeft gericht en geschoten. Dat hij in de lucht heeft geschoten of had willen schieten is dan ook niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het handelen van de verdachte, te weten het gericht vuren op een auto met inzittenden, naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van de dood op een van deze personen, dat moet worden geoordeeld dat de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Er zijn geen contra-indicaties die tot een andere conclusie moeten leiden. De rechtbank acht daarom, anders dan de verdediging, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het van het leven beroven van een van de aangevers.
4.3.
Bewijswaardering feit 2
4.3.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het richten van het vuurwapen op de aangevers omdat voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, de onder 2 ten laste gelegde bedreiging ziet op het eerste moment van interactie tussen de aangevers en de verdachte en dus niet op het daarop volgende incident waarbij de verdachte het schot heeft gelost. Door de vier aangevers is over dat eerste moment eensluidend verklaard, namelijk dat het vuurwapen werd gericht op in ieder geval [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] .
Zoals al eerder overwogen wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan deze verklaringen. De op zitting getoonde camerabeelden maken dit ook niet anders. De gebeurtenissen zijn niet volledig op die beelden te zien en hebben zich deels ook buiten beeld afgespeeld. Het op de beelden wel zichtbare gedrag van de verdachte sluit geenszins uit dat de aangevers het gedrag van de verdachte hebben opgevat en kunnen opvatten als het op hen richten van het vuurwapen. Dit geldt alleen niet voor [naam slachtoffer 4] , die toen in de auto zat. Voor zover de verdenking ziet op zijn bedreiging moet de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. hij op 11 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 3] of [naam slachtoffer 4] of [naam slachtoffer 1] of [naam slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen heeft geschoten op een auto, waarin die [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] en [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zich bevonden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 11 oktober 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 3] en/ [naam slachtoffer 1] en/ [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door het tonen en richten van een vuurwapen aan/op die [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ;
3. hij op 11 oktober 2017 te Rotterdam een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Llama kaliber .32 met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.poging tot doodslag;

2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte liep op 11 oktober 2017 rond met een geladen vuurwapen. Na een woordenwisseling met de aangevers heeft hij dit vuurwapen eerst dreigend op hen gericht om het vervolgens later ook daadwerkelijk te gebruiken door op de auto te schieten waarin de aangevers toen zaten. De verdachte heeft zich door zo te handelen schuldig gemaakt aan een aantal ernstige delicten, waarmee hij in de eerste plaats een grote inbreuk heeft gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de aangevers. Dat zij hiervan nog steeds de psychische gevolgen ondervinden volgt uit de vorderingen die twee van hen hebben ingediend. Zij zijn zich kapot geschrokken en vreesden voor hun leven.
Verder is het zo dat in zijn algemeenheid het bezit van vuurwapens en het willekeurig gebruik daarvan in, bijvoorbeeld, het uitgaansleven de nodige onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaken. Dit alles wordt de verdachte zwaar aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ook heeft de rechtbank gelet op het rapport van de GZ-psycholoog M.H. de Groot van 12 januari 2018 en het rapport van de psychiater D.J. Vinkers van 19 januari 2018. Beide deskundigen concluderen dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een lichte verstandelijke handicap en van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van problematisch gebruik van cannabis. Dit gold ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Geadviseerd wordt de ten laste gelegde poging doodslag en de bedreigingen in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De verdachte wist evenwel dat het verboden was om een pistool in zijn bezit te hebben en daarom adviseren de deskundigen dit volledig aan hem toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als matig ingeschat. Teneinde het risico op recidive te verminderen, wordt geadviseerd om de verdachte onder toezicht te stellen van de reclassering en hem een agressieregulatietherapie te laten ondergaan.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 23 januari 2018. De reclassering adviseert aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en een inspanningsverplichting.
De behandelverplichting kan worden ondergaan bij de forensische behandelinstelling Het Dok of een soortgelijke instelling. Daarnaast dient aandacht te worden besteed aan het middelengebruik en dient de huidige begeleiding van Zorgconsulent te worden gecontinueerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusie van de psycholoog en de psychiater over. De verdachte wordt voor de bewezenverklaarde poging doodslag en bedreigingen in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank zal mede daarom een lagere straf opleggen dan gevorderd.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, zal in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen mede om hem, door het stellen van de bijzondere voorwaarden als door de reclassering voorgesteld, ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard bereid te zijn om medewerking te verlenen aan de reclasseringsbegeleiding en blijk gegeven het verkeerde van zijn gedrag in te zien.

8.Vordering benadeelde partij [naam benadeelde 1] / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.828,87 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij met daarbij de gevorderde wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor het onderdeel van de vordering dat ziet op de schade aan zijn auto, nu dit onderdeel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarnaast heeft zij de rechtbank gevraagd het onderdeel van de vordering dat ziet op de immateriële schade te matigen.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het gevorderde bedrag van
€ 13,44 aan reiskosten en € 2.815,43 aan herstelkosten voor de auto zal worden toegewezen, omdat deze gelet op de onderbouwing onvoldoende gemotiveerd is weersproken.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.. Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 oktober 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering benadeelde partij [naam benadeelde 2] / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.791,80 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000 aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij met daarbij de gevorderde wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor het onderdeel van de vordering dat ziet op de studievertraging en de kosten voor de medicatie, nu deze onderdelen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Daarnaast heeft zij de rechtbank gevraagd het onderdeel van de vordering dat ziet op de immateriële schade te matigen.
9.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het gevorderde bedrag van
€ 18,80 aan reiskosten en € 11 aan kosten voor de medicatie zal worden toegewezen, omdat deze posten gelet op de onderbouwing onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de opgelopen studievertraging, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Hiertoe overweegt de rechtbank dat aan de hand van de onderbouwing onvoldoende kan worden vastgesteld dat en in hoeverre er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gebeuren en het missen van een volledig studiejaar. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering niet ontvankelijk worden verklaard
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 oktober 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (zegge: drie) jaren;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zegge: zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden algemene voorwaarden overtreedt dan wel tijdens die proeftijd na te melden bijzondere voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich voor zijn problematiek onder ambulante behandeling stellen bij de forensische psychiatrische polikliniek Het Dok te Rotterdam, of een soortgelijke ambulante forensische zorg, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling of behandelaar zullen worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling of behandelaar verantwoord vindt. Ook als dit inhoudt dat hij voor zijn middelengebruik wordt doorverwezen naar een verslavingszorginstelling;
de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan begeleiding gericht op dagbesteding, het volgen van een opleiding, het op orde brengen van zijn financiën en aan de begeleiding van Zorgconsulent.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 4.328,87 (zegge: vierduizend driehonderdachtentwintig euro en zevenentachtig cent), bestaande uit € 2.828,87 aan materiële schadevergoeding en € 1.500 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 4.328,87 (zegge: vierduizend driehonderdachtentwintig euro en zevenentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 4.328,87 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
53 (drieënvijftig) dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.529,80 (zegge: duizend vijfhonderdnegenentwintig euro en tachtig cent), bestaande uit € 29,80 aan materiële schadevergoeding en € 1.500 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] voor het overige af;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.529,80 (zegge: duizend vijfhonderdnegenentwintig euro en tachtig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.529,80 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Salah-Hashim, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 11 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen heeft geschoten op een auto, waarin die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] zich bevonden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 11 oktober 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door het tonen en/of richten van een vuurwapen aan/op die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] ;
3. hij op of omstreeks 11 oktober 2017 te Rotterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool van het merk Llama kaliber .32 met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.