ECLI:NL:RBROT:2018:4812

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
10/691020-17 / vordering TUL VV: 10/701259-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met terbeschikkingstelling en dwangverpleging

Op 20 april 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 maart 2017 in Rotterdam een slachtoffer meermalen hard tegen het hoofd heeft geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment gedetineerd was in een psychiatrisch centrum, in verminderde mate toerekeningsvatbaar was door een combinatie van zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis. De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en het recidiverisico een zwaardere maatregel vereisten. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op, waarbij de verdachte niet alleen verantwoordelijk werd gehouden voor de zware mishandeling, maar ook voor de psychische gevolgen die dit voor het slachtoffer had. De benadeelde partij werd een schadevergoeding van € 2.000 toegewezen, terwijl de overige vordering niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde feit, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit van poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde en dat behandeling noodzakelijk was om herhaling van geweld te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/691020-17
Parketnummer vordering TUL VV: 10/701259-15
Datum uitspraak: 20 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Haaglanden te Scheveningen,.
raadsman mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. O. Zonneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest, alsmede terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/701259-15;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.000 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging tot doodslag, omdat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte de aangever met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen.
4.1.2.
Beoordeling
Dit standpunt wordt niet onderschreven. Aan de hand van het dossier kan niet voldoende worden vastgesteld dat de aangever met een halter of een ander hard voorwerp is geslagen. Door aangever is enkel verklaard dat de dader een zwart voorwerp in zijn hand had, maar hij heeft niet kunnen zien wat dat was. In de woning van de verdachte heeft de politie nog wel zwarte schijven van een halter zien liggen, maar nu daar verder geen (forensisch) onderzoek naar is gedaan kan niet worden vastgesteld dat de verdachte aangever daarmee op het hoofd heeft geslagen. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit.
4.2.
Bewijswaardering van het subsidiair ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte ontkent de aangever te hebben geslagen en onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor hetgeen hem ten laste wordt gelegd.
4.2.2.
Beoordeling
Op grond van de aangifte, de medische informatie en de verklaring van de verdachte ter zitting komt de rechtbank tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die op 7 maart 2017 de aangever hard tegen het hoofd heeft geslagen. Uit de medisch informatie omtrent aangever blijkt dat hij aanzienlijke verwondingen aan zijn oogkas, zijn jukbeen en bovenlip heeft opgelopen, verwondingen die moesten worden gehecht. Daarnaast heeft hij aan het voorval een gebroken voortand en, naar blijkt uit de verklaring van de aangever bij de rechter-commissaris, blijvende littekens in zijn gezicht overgehouden. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de aangever zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Door de aangever op het (achter)hoofd te slaan en zozeer te slaan en te blijven slaan dat aangever viel en het bewustzijn verloor, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever dat zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Voor zover de raadsman de rechtmatige totstandkoming van de verklaring van de verdachte ter zake heeft betwist zal de rechtbank dat verweer onbesproken laten, omdat de rechtbank geen gebruik maakt van die verklaring.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 07 maart 2017 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [naam slachtoffer] meermalen, - (met kracht) tegen het hoofd/gezicht te slaan en stompen en/of- met een voorwerp tegen het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer] te slaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de Pro Justitia rapportage van 26 mei 2017, opgemaakt door psychiater F. Verstraeten. De verdachte heeft deels meegewerkt aan dat onderzoek.
De psychiater concludeert dat er ten tijde van het tenlastegelegde feit bij de verdachte sprake was van zwakbegaafdheid dan wel licht verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis NAO. Waarschijnlijk was ook sprake van een psychotische stoornis. De psychiater is van mening dat sprake is geweest van enige doorwerking van de stoornissen ten tijde van het tenlastegelegde feit. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde feit verminderd toe te rekenen aan de verdachte.
De rechtbank heeft voorts gezien de Pro Justitia rapportage van 9 mei 2017, opgemaakt door psycholoog H.E.W. Koornstra. De verdachte heeft echter zijn medewerking geweigerd aan het onderzoek van de psycholoog, waardoor de psycholoog geen advies heeft kunnen uitbrengen.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 20 december 2017. Geconcludeerd wordt dat er bij de verdachte sprake is van beperkingen in de verstandelijke vermogens, in de zin dat er sprake is van een ten hoogste zwakbegaafd intelligentieniveau. Daarnaast zijn er ernstige vermoedens dat er bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Doordat de verdachte niet met de onderzoekers heeft willen spreken over het tenlastegelegde feit, kan alleen worden geconcludeerd dat er bij de verdachte ten minste sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van het hem tenlastegelegde.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het bewezenverklaarde feit aan de verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering sanctie

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Zonder dat een aanleiding is gebleken, heeft de verdachte het slachtoffer op 7 maart 2017 ernstig toegetakeld. Hij heeft hem diverse keren hard in het gezicht en tegen het hoofd geslagen, zodanig dat het slachtoffer zelfs het bewustzijn is verloren. Door de mishandeling heeft het slachtoffer niet alleen zwaar lichamelijk letsel opgelopen, maar ook, zo is te lezen in zijn schriftelijke slachtofferverklaring, heeft het voor hem de nodige psychisch nadelige gevolgen gehad. Met zijn gedrag heeft de verdachte dan ook een zware inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hierbij komt nog dat een en ander plaatsvond in de woning van het slachtoffer, een plek waar iemand zich juist veilig moet weten.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapportage van 26 mei 2017, opgemaakt door psychiater F. Verstraeten, en de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 20 december 2017, opgemaakt door de psychiater D.C.W.H. Naus en GZ-psycholoog A.H. Bouwman.
De psychiater concludeert dat er bij de betrokkene sprake is van ernstige psychiatrische problematiek waarbij de combinatie van stoornissen elkaar versterken en in het verleden vaak tot agressie hebben geleid. Daarnaast is er nauwelijks ziektebesef en in het geheel geen ziekteinzicht bij betrokkene. Hij is niet gemotiveerd voor behandeling. Op basis van het gebruik van de risicotaxatieinstrumenten, gecombineerd met het klinische oordeel ziet de psychiater een hoog recidiverisico op geweld. Dat wordt met name bepaald door de combinatie van psychotische ontregeling en verdachtes zwakbegaafdheid dan wel licht verstandelijke beperking en zijn persoonlijkheidsproblematiek.
Gebrek aan structuur en duidelijkheid enerzijds en te veel aan stress of overvraging van de verdachte anderzijds leidt tot ontregeling van de verdachte met als gevolg onberekenbaar gedrag en agressie.
Een intensieve professionele ondersteuning, structuur, duidelijkheid en medicatie werken beschermend. De psychiater concludeert dat een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging als behandeling het meest te prefereren is.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum houdt het volgende in. Bij de verdachte is sprake van beperkingen van de verstandelijke vermogens en er bestaan vermoedens van antisociale persoonlijkheidsproblematiek. De verdachte heeft sinds 2015 verschillende periodes getoond van ernstige lading, dreiging en agressie. Zowel vanuit klinisch oordeel als vanuit de risicotaxatieinstrumenten is er een verhoogd risico op herhaling van een geweldsincident. Ook heeft de verdachte weinig beschermende factoren. De deskundigen zien geen andere optie dan te adviseren om aan de verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Een minder vergaande maatregel lijkt niet afdoende om het recidiverisico te verlagen.
Tot slot heeft de rechtbank gelet op de reclasseringsrapporten van 8 maart 2017, 6 juni 2017 en 1 februari 2018. Uit het reclasseringssysteem blijkt dat de behandelingen van de verdachte moeizaam zijn verlopen. Wanneer spanningen bij de verdachte oplopen, wordt zijn houding steeds meer gesloten en wordt het steeds lastiger om nog contact met hem te krijgen. De verdachte ziet zelf geen noodzaak tot behandeling. De reclassering schat het risico op recidive hoog in.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank neemt de conclusies, de adviezen en de gronden waarop zij berusten van de voornoemde rapportages over. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de rapporteurs niet te snel conclusies hebben getrokken. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het begaan van het feit bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, het als hoog ingeschatte recidivegevaar, verdachtes gebrek aan motivatie om mee te werken aan een behandeling en de omstandigheid dat eerdere hulptrajecten geen soelaas hebben geboden, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. De algemene veiligheid van personen vereist dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het niet aangewezen om naast de maatregel ook nog een straf aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank overweegt dat de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.

8.Vordering benadeelde partij [naam benadeelde] / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 136.000 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft voorgesteld € 2.000 aan immateriële schade toe te wijzen en voor het overige deel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens heeft zij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (immateriële) schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 maart 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een substantieel bedrag wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is passend en geboden.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 17 maart 2016 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van bedreiging, mishandeling en belediging van een ambtenaar in functie veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan een gedeelte groot 61 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 7 oktober 2016.
9.2.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel wordt dan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gelast. Nu aan de verdachte echter de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, is er naar het oordeel van de rechtbank reden die last niet te geven.
De tentuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf zal daarom worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 2.000 (zegge: tweeduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 17 maart 2016 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Salah-Hashim, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 07 maart 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, te weten [naam slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/inltegen het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of - met een halter, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op/in/tegen het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden
hij op of omstreeks 07 maart 2017 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, - (met kracht) op/in/tegen het hoofd/gezicht te slaan en/of stompen en/of - met een halter, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op/in/tegen het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer] te slaan;
artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 07 maart 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/inltegen het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of met een halter, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op/in/tegen het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer] geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande iziet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 07 maart 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal,(met kracht) op/inltegen het hoofd/gezicht te slaan en/of stompen en/of met een halter, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op/in/tegen het
hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer] te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
artikel 300 Wetboek van Strafrecht