Op 20 juni 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van ontucht met een dertienjarig slachtoffer. De zaak kwam aan het licht na een melding van de politie op 23 juli 2016, waarin het vermeende slachtoffer verklaarde dat hij tijdens een familiebezoek op de bank was gaan slapen en wakker werd met de verdachte die aan zijn geslachtsdeel zat en foto's maakte. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en stelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden door de verklaring van het slachtoffer en ondersteunende verklaringen van zijn moeder en oom.
De rechtbank oordeelde echter dat het bewijs niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank stelde vast dat het DNA-spoor dat op de onderbroek van het slachtoffer was aangetroffen, niet onomstotelijk kon worden gekoppeld aan de verdachte, mede door onduidelijkheid over de omstandigheden waaronder de onderbroek was veiliggesteld. Daarnaast vond de rechtbank de verklaringen van het slachtoffer en zijn familie niet overtuigend genoeg, omdat er geen andere getuigen waren die het incident hadden gezien en de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten minder geloofwaardig leek.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij de ontuchtige handelingen had gepleegd. Dit vonnis benadrukt het belang van sluitend bewijs in strafzaken, vooral in gevallen van seksuele delicten.