ECLI:NL:RBROT:2018:4806

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
5803342 CV EXPL 17-9232
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap Koers Groep B.V. [eiser] vorderde schadevergoeding op grond van artikel 7:658 BW en 7:681 (oud) BW, na een langdurige periode van arbeidsongeschiktheid en een ontslag dat hij als kennelijk onredelijk beschouwde. De procedure volgde na een reeks van gebeurtenissen die leidden tot de ziekmelding van [eiser] op 14 februari 2012, na een periode van hoge werkdruk en gezondheidsklachten, waaronder een burn-out. De kantonrechter oordeelde dat Koers tekort was geschoten in haar zorgplicht, maar dat er onvoldoende bewijs was dat de arbeidsomstandigheden de directe oorzaak waren van de arbeidsongeschiktheid van [eiser]. De rechter concludeerde dat het ontslag kennelijk onredelijk was, gezien de lange diensttijd van [eiser] en de beperkte financiële compensatie die hij ontving. De kantonrechter kende [eiser] een schadevergoeding van € 15.976,- toe, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde Koers in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van arbeidsomstandigheden en de gevolgen van ontslag voor werknemers met een lange dienstverband.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5803342 CV EXPL 17-9232
uitspraak: 22 juni 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde: mr. M.E. Voorn, werkzaam bij Voorn & Partners Juristen te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
eerst genaamd KOERS ROTTERDAM B.V. en thans KOERS GROEP B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Thissen, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “Koers”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 6 maart 2017 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis d.d. 21 juni 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de zijdens [eiser] bij brief d.d. 27 oktober 2017 overgelegde producties;
  • de zijdens [eiser] bij brief d.d. 30 oktober 2017 overgelegde producties;
  • de brief van Koers d.d. 30 oktober 2017;
  • de zijdens [eiser] bij brief d.d. 1 november 2017 overgelegde producties;
  • de zijdens [eiser] bij brief d.d. 7 november 2017 overgelegde producties;
  • de zijdens Koers bij brief d.d. 10 januari 2018 overgelegde productie;
  • het proces-verbaal van de op 2 november 2017 gehouden comparitie van partijen en van de op 17 januari 2018 gehouden voortzetting daarvan.
1.2
Na de comparitie van partijen d.d. 17 januari 2018 is de zaak enige tijd aangehouden ten einde partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te beproeven. Bij brief d.d. 26 maart 2018 heeft Koers bericht dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader op heden bepaald.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Koers drijft een onderneming die actief is op het gebied van vastgoedonderhoud en schadeherstel.
2.2
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1958, is op 1 februari 1989 bij Koers in dienst getreden in de functie van Financieel administrateur. Later is [eiser] de functie van Hoofd financiële administratie gaan bekleden. In laatstgenoemde functie was [eiser] onder meer verantwoordelijk voor het aansturen van het team en het uitvoeren van de werkzaamheden op de financiële administratie van Koers.
2.3
Het laatstverdiende salaris van [eiser] bedroeg € 3.267,21 bruto per vier weken exclusief 8% vakantietoeslag.
2.4
Op 18 mei 2011 heeft een Periodiek Arbeidsgezondheidskundig Onderzoek
(hierna: PAGO) plaatsgevonden waarbij bij [eiser] een verhoogde bloeddruk en versnelde hartfrequentie is geconstateerd.
2.5
Op 14 februari 2012 heeft [eiser] zich ziek gemeld.
2.6
[eiser] heeft op 5 maart 2012 een bezoek aan de Arboarts gebracht. Naar aanleiding daarvan koppelt de Arboarts aan Koers bij brief d.d. 9 maart 2012 onder meer terug dat [eiser] arbeidsongeschikt is en verwacht wordt dat herstel lang zou kunnen duren.
2.7
Op 26 maart 2012 heeft een vervolggesprek bij de Arboarts plaatsgevonden. In het daarvan door de Arboarts opgemaakte verslag wordt geconcludeerd dat [eiser] met lichamelijke en psychische klachten kampt en is aan Koers onder meer geadviseerd bedrijfspsychologische hulp in te schakelen en een plan van aanpak op te stellen.
2.8
Nadien heeft [eiser] diverse gesprekken gehad bij HSK-Groep voor psychologische begeleiding.
2.9
Vanaf begin oktober 2012 is [eiser] gestart met re-integratiewerkzaamheden.
2.1
Bij brief d.d. 29 november 2012 bericht Koers aan [eiser] dat zij vanwege bedrijfseconomische redenen genoodzaakt is tot het doorvoeren van een reorganisatie waarbij onder meer de functie van [eiser] komt te vervallen. Tevens is daarbij aan [eiser] gemeld dat vanwege zijn arbeidsongeschiktheid een opzegverbod geldt zodat hij nog in dienst zal blijven, alsmede dat nu zijn functie is komen te vervallen re-integratie in zijn eigen functie niet meer mogelijk is en zal worden ingezet op re-integratie in het tweede spoor.
2.11
Op 25 november 2013 is door [eiser] bij het UWV een WIA-uitkering aangevraagd. Deze uitkering is door het UWV bij besluit d.d. 6 februari 2014 geweigerd vanwege de omstandigheid dat Koers onvoldoende informatie heeft geleverd en op die grond derhalve niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan, zodat een loonsanctie is opgelegd van een jaar, eindigend op 10 februari 2015.
2.12
Naar aanleiding van de opgelegde loonsanctie heeft Koers het arbeidsdeskundig bureau Elabo B.V. (hierna: Elabo) ingeschakeld die na gesprekken met Koers en [eiser] een (definitieve) rapportage d.d. 5 juni 2014 heeft opgesteld.
2.13
Bij brief d.d. 18 juni 2014 is door de gemachtigde van Koers aan het UWV, onder overlegging van de rapportage van Elabo, verzocht de opgelegde loonsanctie op te heffen.
2.14
Bij besluit van 30 juni 2014 heeft het UWV de loondoorbetalingsverplichting van Koers verkort tot 4 juli 2014.
2.15
Bij brief d.d. 16 juli 2014 heeft Koers aan [eiser] een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van het dienstverband toegezonden. In reactie daarop heeft [eiser] bij e-mail d.d. 18 juli 2014 kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met de beëindiging van het dienstverband.
2.16
Op 23 juli 2014 is door de gemachtigde van Koers een ontslagvergunning bij het UWV aangevraagd voor [eiser] op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid en de onmogelijkheid om [eiser] binnen de organisatie van Koers te herplaatsen.
2.17
Op verzoek van het UWV is vervolgens door de divisie Sociaal Medische Zaken (SMZ) een deskundigenoordeel d.d. 17 september 2014 opgesteld.
2.18
Op 11 november 2014 heeft het UWV aan Koers toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen. Daartoe is door het UWV in haar besluit voor zover van belang overwogen:

Uw aanvraag is gebaseerd op langdurig arbeidsongeschiktheid.
Uit de stukken blijkt dat werknemer met ingang van 14 februari 2012 arbeidsongeschikt is geworden. Uit het deskundigenoordeel van de divisie Sociaal Medische Zaken (hierna te noemen: SMZ) d.d. 17 september 2014 is ons gebleken dat werknemer inmiddels meer dan twee jaar ziek is en dat de medische situatie niet wezenlijk zal gaan veranderen. Hierdoor zijn wij van mening dat u daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat werknemer arbeidsongeschikt is voor het eigen werk en binnen 26 weken niet zal herstellen voor het eigen werk. Dat er, zoals in het verweer wordt aangegeven, sprake zou zijn van stelselmatige overbelasting is ons niet dan wel onvoldoende gebleken. Mede gezien dat uit het arbeidsdeskundig oordeel van 9 juni 2014 naar voren is gekomen dat ten aanzien van de kwaliteit van de arbeidsrelatie geen bijzonderheden te benoemen zijn.”
2.19
Koers heeft bij brief van 13 november 2014 de arbeidsovereenkomst met [eiser] per 20 februari 2015 opgezegd.
2.2
Medio juni 2016 heeft Koers aan [eiser] overeenkomstig haar Statuur een vergoeding wegens boventalligheid van € 7.988,- bruto uitbetaald.

3.De vordering

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht:
a. dat Koers te kort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht, dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] daardoor is ontstaan en dat Koers aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van deze arbeidsongeschiktheid lijdt;
b. dat Koers zich niet heeft gedragen zoals een goed werkgever betaamt en dat Koers aansprakelijk is voor de schade die [eiser] daardoor lijdt;
c. dat het ontslag kennelijk onredelijk is en dat Koers op die grond een schadevergoeding verschuldigd is aan [eiser];
2. Koers te veroordelen aan [eiser] te voldoen:
a. een vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden dan wel nog lijdt, doordat hij arbeidsongeschikt is geworden, primair zulks ten bedrage van € 436.419,- bruto althans een geldbedrag zoals de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, en subsidiair zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet althans een geldbedrag zoals de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
b. een vergoeding voor de psychische/immateriële schade die bij [eiser] is ontstaan als gevolg van deze arbeidsongeschiktheid, daaronder begrepen het ontslag, primair zulks ten bedrage van € 20.500,- bruto althans een geldbedrag zoals de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, en subsidiair zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans een geldbedrag zoals de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
c. een vergoeding op grond van kennelijk onredelijk ontslag, primair zulks ten bedrage van € 436.419,- bruto althans een geldbedrag zoals de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren, en subsidiair zulks ten bedrag van € 245.563,- bruto althans een geldbedrag zoals de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
d. de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrag van € 6.281,63 inclusief BTW althans een geldbedrag zoals de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
e. de wettelijke rente over het totaal gevorderde vanaf de dag der dagvaarding;
f. de proceskosten.
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.3
De werkzaamheden van [eiser] bestonden uit het verzorgen van personeel- en loonadministraties (van het voltallige personeel van Koers), verzekeringen, crediteuren- en debiteuren, btw- en loonheffing aangiftes, verkoopprijzen, offertes uitwerken, kwartaal- en jaarafsluitingen, nacalculaties, voorraadbeheer en urenregistratie, start- en functioneringsgesprekken voeren met het personeel van de financiële administratie en van de afdelingen debiteuren en crediteuren beheer. Tevens was [eiser] lid van het managementteam en had hij overleg met de directie, externe accountants en de belastingdienst. Daarnaast verrichte [eiser] administratieve werkzaamheden voor [X.] en [Y.] in privé. De werkzaamheden van [eiser] waren omvangrijk en complex en [eiser] werd in de loop der jaren, mede ten gevolge van de groei van Koers, geconfronteerd met een steeds verder toenemende werkdruk. Hoewel [eiser] zijn functie volgens zijn arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week bekleedde, was dit in de praktijk de laatste jaren tenminste 70 uur per week. Om al het werk gedaan te krijgen moest [eiser] langer doorwerken op kantoor en ook werk mee naar huis nemen, hetgeen vanaf 2005 regelmatig en steeds meer voorkwam en vanaf 2008 structureel elke avond en weekend het geval was. Daarnaast zorgde de invoer en ingebruikname van nieuwe softwarepakketten naast de reeds bestaande softwarepakketten ervoor dat [eiser] gedurende 8 jaar veel dubbele werkzaamheden moest verrichten en is [eiser] sinds de implementatie van het softwarepakket Microsoft Dynamics bij veel extra zaken betrokken geweest. Ook de omstandigheid dat de vaste collega van [eiser], mevrouw [B.], op enig moment is opgestapt omdat zij de werkdruk niet meer aankon en [eiser] nadien mevrouw [K.], die een psychische aandoening had hetgeen de samenwerking bemoeilijkte, moest inwerken, leidde tot een toename aan werkdruk en stress bij [eiser]. Bijkomende omstandigheid is tevens dat mevrouw [K.] op enig moment een relatie kreeg met mevrouw [S.] en dat zij [eiser] buitensloten op het werk en hem pestten. Hoewel [eiser] Koers van voornoemde omstandigheden wel op de hoogte heeft gesteld, werd hiermee door Koers niets gedaan. Bij de PAGO-keuring d.d. 18 mei 2011 is gebleken dat [eiser] een veel te hoge bloeddruk had en zijn na het maken van een hartfilmpje in het ziekenhuis tevens hartritmestoornissen geconstateerd, waarvoor [eiser] medicijnen kreeg. Nadat [eiser] het, in verband met het voorgaande, enige tijd rustiger aan heeft moeten doen, is hij nadien zijn werk voor 100% blijven voortzetten en heeft hij harder dan ooit te voren moeten werken om de opgelopen achterstand weg te werken. Koers die van alles op de hoogte was heeft niet ingegrepen en [eiser] door laten ploeteren, ook toen [eiser] aangaf last te hebben van stress en van zijn hart, en zijn bloeddruk en hartritme niet goed was. Dat Koers van de klachten van [eiser] op de hoogte was blijkt onder meer uit het beoordelingsformulier d.d. 22 december 2011, het Startdocument 2012 d.d. 7 februari 2012 alsmede een e-mail van [eiser] d.d. 13 februari 2012. De jarenlange stelselmatig overbelasting heeft uiteindelijk tot de ziekmelding van [eiser] op 14 april 2012 geleid. Betwist wordt door [eiser] dat, zoals door Koers gesteld, privéomstandigheden tot zijn ziekte hebben geleid.
3.4
Koers heeft nadien niet voldaan aan haar re-integratieverplichtingen en het herstel van [eiser] tegengewerkt door maandenlang niets te doen en, in strijd met het door de Arboarts gegeven advies, aan [eiser] pas op 14 februari 2013 een Plan van Aanpak, geantidateerd op 3 april 2012 te doen toekomen. Tevens heeft Koers, nadat [eiser] in oktober 2012 met zijn re-integratie werkzaamheden was aangevangen, een incident welke heeft plaatsgevonden op 8 september 2012 tussen [eiser] en zijn collega mevrouw [A.] aangegrepen om [eiser] niet meer in zijn eigen functie te laten terugkeren. Dat Koers nimmer heeft getracht om [eiser] serieus te laten re-integreren blijkt ook uit de door het UWV opgelegde loonsanctie. Vervolgens heeft Koers het herstel van [eiser] nog verder gefrustreerd door [eiser] in november 2012 boventallig te verklaren en mede te delen dat zodra [eiser] hersteld is, ontslag voor hem zal worden aangevraagd, hetgeen tot een verergering van de lichamelijke en psychische klachten bij [eiser] heeft geleid. [eiser] stelt zich bovendien op het standpunt dat hij ten onrechte boventallig is verklaard en betwist dat zijn functie is komen te vervallen.
3.5
Er heeft een arbeidsongeval plaatsgevonden in de vorm van een burn-out bij [eiser], uitsluitend ten gevolge van de constante hoge werkdruk bij Koers waar [eiser] jarenlang aan onderworpen is geweest. Koers is tekort geschoten in de op haar rustende zorgplicht zoals bepaald in artikel 7:658 lid 1 BW, inbegrepen de verplichtingen die Koers heeft ingevolge de Arbeidsomstandighedenwet. Door [eiser] is meerdere malen aangegeven dat hij last had van aanhoudende hoge werkdruk en stress en Koers wist dat [eiser] last had van een te hoge bloeddruk en hartritmestoornissen en tevens, althans had behoren te weten, dat de gezondheidsklachten van [eiser] zouden (kunnen) verergeren bij het voortduren van de werkdruk. Desondanks liet Koers [eiser] begaan in zijn functie, bleef zij een hoge arbeidsprestatie van hem verlangen en heeft zij nagelaten de werkdruk te verlagen en maatregelen te nemen. Daarnaast heeft Koers de re-integratie onmogelijk gemaakt.
Koers heeft zich bovendien niet gedragen zoals het een goed werkgever betaamt.
Ten gevolge van de constante hoge werkdruk en het handelen van Koers is de arbeidsongeschiktheid van [eiser] ontstaan en verergerd. Koers is dan ook aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade.
3.6
[eiser] stelt zich daarnaast op het standpunt dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7:681 (oud) BW en voert daartoe aan dat de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband, mede in aanmerking genomen de voor [eiser] getroffen voorzieningen, voor [eiser] onredelijk groot zijn in verhouding tot de belangen die Koers had bij de beëindiging van het dienstverband. [eiser] wijst er daarbij op dat hij gedurende 23 jaar naar tevredenheid bij Koers in dienst is geweest en een zeer eenzijdig curriculum vitae heeft, hij niet over verdere opleidingen en hogere diploma’s beschikt en hij langdurig arbeidsongeschikt is geweest en nog steeds niet de oude is. [eiser] is daarnaast op leeftijd en niet te verwachten was dat hij elders een baan zou vinden. Voorgaande is ook gebleken nu [eiser] na het versturen van (inmiddels) circa 350 sollicitatiebrieven nog steeds geen andere baan heeft gevonden. [eiser] zal na zijn WIA-uitkering terug dienen te vallen op een bijstandsuitkering en dit terwijl hij hoofd kostwinnaar is. Koers heeft ondanks het voorgaande geen voorziening getroffen om de financiële gevolgen van het dienstverband te compenseren. [eiser] heeft enkel een eenmalig bedrag ontvangen van
€ 7.988,- bruto waarop een boventallig gestelde werknemer volgens een door Koers zelf opgesteld statuut aanspraak kon maken en was slechts bereid daar bovenop nog een bedrag van € 5.000,- bruto te betalen als compensatie voor het ontslag.
3.7
Ter zake van schadevergoeding op grond van artikel 7:658 lid 2 BW vordert [eiser] primair een bedrag van € 436.419,- bruto en subsidiair een geldbedrag op te maken bij staat. Daarnaast vordert [eiser] een vergoeding voor de door hem ten gevolge van de arbeidsongeschiktheid geleden psychische/immateriële schade, primair begroot op
€ 20.500,- bruto en subsidiair op te maken bij staat. Op grond van artikel 7:681 (oud) BW maakt [eiser] voorts primair aanspraak op een bedrag van € 436.419,- bruto en subsidiair op een bedrag van € 245.563,- bruto.
3.8
[eiser] vordert vergoeding van de door hem gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad € 6.281,63 exclusief btw alsmede de wettelijke vertragingsrente over het totaal gevorderde.

4.Het verweer

4.1
Koers verzoekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] althans om een niet-ontvankelijk verklaring, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van [eiser] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na de datum van het te dezen te wijzen vonnis.
4.2
Koers heeft daartoe het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd.
4.3
Gelet op de gevolgen van de financiële crisis waaronder Koers, anders dan [eiser] stelt, te lijden heeft gehad was Koers in 2012 genoodzaakt te reorganiseren. In de aanloop daar naartoe heeft [eiser] zich plotseling ziek gemeld, hetgeen voor Koers als een verassing kwam aangezien zij, afgezien van de hartklachten, nimmer van andere klachten bij [eiser] had vernomen. Wel was Koers er bekend mee dat [eiser] privéproblemen had. In de reorganisatie zijn er 15 werknemers boventallig verklaard, waaronder drie langdurig arbeidsongeschikten. Koers heeft de ontslagvergunningen voor 12 werknemers aangevraagd bij het UWV en verkregen, waarna de dienstverbanden zijn beëindigd en een suppletieregeling is aangeboden ter aanvulling van de WW-uitkering op grond van haar statuut. Tijdens de arbeidsongeschiktheid van [eiser] heeft Koers veel belangstelling getoond, vond regelmatig overleg plaats tussen [eiser] en Koers, is [eiser] gedurende twee jaar begeleid door de Arbodienst en ontving hij psychische begeleiding van de HSK -Groep. Nadat [eiser] medio 2012 met re-integratiewerkzaamheden is gestart, is het Koers gebleken dat [eiser] zich in augustus 2012 schuldig had gemaakt aan onheuse bejegening van zijn collega, mevrouw [A.], via de chat van Facebook. Koers heeft echter volstaan met het geven van een waarschuwing daarvoor. Vanwege de reorganisatie en het vervallen van de functie van [eiser] is de re-integratie van [eiser] vanaf dat moment afgestemd op het tweede spoor. [eiser] was het hier ook mee eens. [eiser] herstelde niet na twee jaar waarna Koers, na een korte loonsanctie vanwege vertraging in het opstellen van het plan van aanpak, een ontslagvergunning bij het UWV heeft verkregen voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [eiser] vanwege langdurige ziekte. Aan [eiser] is een vergoeding ad € 7.988,- bruto conform het statuut uitgekeerd.
4.4
Koers betwist dat sprake is geweest van een arbeidsongeval alsmede dat zij aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade op grond van artikel 7:658 BW. De causaliteit tussen de gestelde schade en het werk wordt door Koers betwist en is door [eiser] niet aangetoond. Een burn-out heeft een multi-causaal karakter. Andere factoren die naar hun aard de klachten van [eiser] hebben kunnen veroorzaakt en niet gerelateerd zijn aan het werk zijn onder meer de hartklachten van [eiser] (waarvan niet vaststaat dat de oorzaak daarvan is gerelateerd aan het werk), het in privé werken voor vrienden en kennissen, de spanningen in het huwelijk van [eiser] alsmede zijn drankprobleem. In het geval wordt geoordeeld dat wel sprake is van een arbeidsongeval, dan stelt Koers zich op het standpunt dat zij de op haar rustende zorgplicht is nagekomen. Aan de zijde van werkgever kan pas sprake zijn van een zorgplichtschending indien zij bekend was - of geacht moet zijn geweest - met de omstandigheid dat bij de werknemer ‘de schoen ergens wrong’. Koers wist echter van niets. Pas na ontvangst van de email d.d. 5 maart 2012 van de partner van [eiser] is Koers op de hoogte gekomen van de klachten van [eiser]. Koers betwist uitdrukkelijk dat er sprake was van stelselmatige overbelasting alsmede dat [eiser] structureel langer moest doorwerken, zowel op kantoor als thuis. Eveneens wordt de omvang van het door [eiser] gestelde (over)werk en de overbelasting betwist. Koers stelt voorts dat met de komst van mevrouw [K.] en later mevrouw [S.] het financieel-administratieve proces juist erg goed verliep. Betwist wordt voorts dat gedurende de re-integratie van [eiser] door Koers druk is uitgeoefend, dat [eiser] ten onrechte boventallig is verklaard en dat zijn functie niet is komen te vervallen. Niet inzichtelijk is voorts gemaakt welke zorgplicht Koers zou hebben geschonden en welke maatregelen zij had moeten treffen.
4.5
Dat de beweerdelijke arbeidsongeschiktheid van [eiser] voortkomt uit enige schending door Koers van een norm gericht op het voorkomen van uitval door overbelasting is niet gebleken, zodat van een tekortschieten in de zin van artikel 7:611 BW dan ook evenmin sprake is.
4.6
Van een kennelijk onredelijk ontslag in de zin van artikel 7:681 (oud) BW is volgens Koers geen sprake. Daarbij wijst Koers er onder meer op dat het opleggen van een verkorte loonsanctie onvoldoende is om kennelijke onredelijkheid aan te nemen alsmede dat aan [eiser] een vergoeding van € 7.988,- bruto is uitgekeerd. Hetgeen door [eiser] omtrent de boventalligheid is aangevoerd kan hem niet baten nu de arbeidsovereenkomst is opgezegd na langdurige arbeidsongeschiktheid. Uit de rechtspraak volgt voorts dat leeftijd in combinatie met de geringe kansen op de arbeidsmarkt van een arbeidsongeschikte werknemer onvoldoende is om in het kader van het gevolgencriterium kennelijke onredelijkheid aanwezig te achten. De uitval van [eiser] had hem in ieder geval getroffen waar hij ook had gewerkt. Dat hij een mindere positie op de arbeidsmarkt zou hebben is dan ook niet een factor die ten nadele van de werkgever zou moeten wegen.
4.7
Koers heeft de verschuldigdheid en hoogte van de door [eiser] gevorderde schadeposten uitgebreid en gemotiveerd betwist. Daarop zal hierna bij de beoordeling, indien en voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4.8
Koers betwist gehouden te zijn tot voldoening van enig bedrag ter zake van buitengerechtelijke kosten. [eiser] heeft het bedrag van € 6.281,63 ook onvoldoende onderbouwd. Nu Koers voorts betwist gehouden te zijn tot voldoening van de gevorderde hoofdsommen, betwist zij eveneens gehouden te zijn tot voldoening van de wettelijke rente over deze bedragen.

5.De beoordeling

5.1
[eiser] heeft zijn vorderingen gegrond op de artikelen 7:658 BW, 7:611 BW en 7:681 (oud) BW. In geschil is tussen partijen of Koers aansprakelijk is op grond van (een van de) voornoemde artikelen alsmede of zij op basis daarvan gehouden is aan [eiser] enige vergoeding te betalen.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW
5.2
In geschil is allereerst of Koers jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden stelt te hebben geleden (en nog lijdt).
5.3
Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 lid 1 BW behelst een zorgplicht voor de werkgever. Op grond van deze bepaling is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
5.4
Als onweersproken staat vast dat bij [eiser] na zijn ziekmelding een burn-out is geconstateerd. Ook psychisch letsel – zoals in het onderhavige geval een burn-out – valt onder de reikwijdte van artikel 7:658 BW (HR 11 maart 2005, LJN AR6657). De tekst van artikel 7:658 BW noch de geschiedenis van dit artikel dwingt tot de beperkte opvatting dat dit artikel slechts betrekking heeft op de situatie dat aan de werknemer fysieke schade is toegebracht. De ratio van de verhoogde aansprakelijkheid van de werkgever is niet zozeer gelegen in het fysieke karakter van de aantasting van de werknemer, maar in de omstandigheid dat de werkgever degene is die bepaalt op welke plaats, onder welke omstandigheden en met welke hulpmiddelen de werknemer moet werken. Dit is niet anders wanneer de werkomstandigheden niet fysiek, maar psychisch ziekmakend zijn. Voor de toepassing van dit artikel is wel vereist dat het gaat om schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat de werkgever heeft nagelaten die maatregelen te treffen of aanwijzingen te verstrekken die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer schade lijdt. Er moet dus een causaal verband bestaan tussen de werkzaamheden en de psychische schade.
5.5
Koers heeft gemotiveerd betwist dat [eiser] de door hem gestelde schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en heeft daartoe onder meer aangevoerd dat een burn-out een multicausaal karakter heeft. Dientengevolge lag het op grond van artikel 150 Rv op de weg van [eiser] om dit causaal verband aan te tonen. Aangenomen kan worden dat de burn-out klachten van [eiser], zoals door hem zelf ook is gesteld, zijn veroorzaakt door langdurige blootstelling aan stress. Stress kan door vele omstandigheden ontstaan en is sterk individueel bepaald. Voorts kan stress ook worden veroorzaakt door persoonlijke omstandigheden en kan bijvoorbeeld een minder goede conditie maken dat iemand minder goed bestand is dan normaal tegen de eisen die zijn werkzaamheden aan hem stellen, zodat de werkdruk als te zwaar wordt ervaren. Dit betekent dat de werknemer die stelt dat hij door zijn werk stressklachten heeft gekregen, feiten en omstandigheden met betrekking tot zijn werksituatie zal moeten stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat, c.q. in hoeverre, zijn klachten door zijn werk en niet door iets anders zijn ontstaan. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter op grond van hetgeen door [eiser] naar voren is gebracht echter niet, althans onvoldoende, komen vast te staan. Daarbij is onder meer van belang dat de door [eiser] gestelde omvang van zijn werkzaamheden door Koers gemotiveerd is betwist. Weliswaar kan op grond van hetgeen door [eiser] naar voren is gebracht, en door Koers als zodanig niet is betwist, worden aangenomen dat [eiser] zich erg verantwoordelijk voelde voor zijn werk, hij veel werk verzette alsmede dat er (wel eens) werd overgewerkt, zodat door hem mogelijk werkdruk is ervaren. Echter niet is komen vast te staan dat het werk en de belasting een zodanige omvang had zoals door [eiser] is gesteld. Ook door de UWV is in haar beslissing d.d. 14 november 2014 geoordeeld dat haar niet, althans onvoldoende, is gebleken van stelselmatige overbelasting. Dat door Koers van [eiser] bovendien bovenmatige inspanningen werden verlangd, er anderszins druk op [eiser] werd uitgeoefend dan wel dat hij werd afgejakkerd door Koers is evenmin komen vast te staan. Hoewel uit de PAGO-keuring van 18 mei 2011 wel volgt dat [eiser] sedert 2009 te kampen heeft met hartklachten, bestaande uit een verhoogde bloeddruk en versnelde hartslag, is hiermee niet aangetoond dat deze hartklachten, welke velerlei aan oorzaken kunnen hebben, zijn gerelateerd aan het werk bij Koers. Dat de psychische klachten (uitsluitend) zijn gerelateerd aan het werk, en niet (mede) hun oorzaak hebben in privéomstandigheden, zoals door Koers gesteld, volgt evenmin uit de overige door [eiser] overgelegde stukken, waaronder de rapporten van de Arboarts en de HSK-Groep. Enkel in de probleemanalyse van de Arboarts d.d. 26 maart 2012 wordt een oorzaak voor de cognitieve overbelasting, te weten “werkgerelateerd” genoemd. Aangenomen kan hierbij echter worden dat deze vermelding berust op de mededeling van [eiser] zelf. Een objectivering van de mate waarin de door [eiser] ervaren werkomstandigheden hebben kunnen bijdragen aan het ontstaan van de burn-out klachten ontbreekt echter. In rechte is dan ook niet komen vast te staan dat de schade in de uitoefening van de werkzaamheden is ontstaan.
5.6
Naast de omstandigheid dat het causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade niet is komen vast te staan, is ook overigens niet gebleken van een schending van de zorgplicht door Koers. Daarbij is van belang dat in beginsel maatregelen pas dan zijn geïndiceerd, wanneer voor de werkgever duidelijk is (gemaakt) dat een bepaalde (wijziging in de) werksituatie het risico van stressklachten met zich brengt. Een en ander laat onverlet dat de Arbowet werkgevers verplicht om een beleid te voeren tegen werkdruk en stress. Vaststaat dat Koers naar aanleiding van de bij haar bekend geworden hartklachten van [eiser] (waarvan de relatie met het werk niet vaststaat), maatregelen heeft getroffen in die zin dat [eiser], zo is door hem zelf ook gesteld, het enige tijd rustiger aan heeft gedaan en hij daarnaast vaker thuis mocht werken. Voor het overige betwist Koers dat zij bekend was met klachten van [eiser] alsmede dat de omvang van het werk was zoals door [eiser] gesteld. Dat [eiser] klachten omtrent de door hem ervaren werkdruk en de weerslag die dit op hem had heeft kenbaar gemaakt, volgt niet uit het Beoordelingsformulier d.d. 22 december 2011. Wel kunnen naar het oordeel van de kantonrechter het Startdocument 2012 d.d. 7 februari 2012 alsmede de door [eiser] verzonden e-mail d.d. 13 februari 2012 als een uiting van de door [eiser] ervaren psychische klachten worden aangemerkt. Deze roep om hulp is echter in een dermate laat stadium gedaan, te weten een week voor de ziekmelding van [eiser], dat kan worden aangenomen dat ook in geval Koers op dat moment nog wel had ingegrepen, dit niet (meer) tot het afwenden van de uitval van [eiser] had geleid.
Op grond van het voorgaande is dan ook niet komen vast te staan dat de arbeidsomstandigheden zodanig waren dat naar objectieve maatstaven sprake was van overbelasting of dat Koers op grond van (tijdige) signalen van [eiser] of van derden begreep of moest begrijpen dat het werk voor [eiser] te zwaar was.
5.7
[eiser] verwijt Koers voorts dat zijn arbeidsongeschiktheid in stand is gebleven/verergerd door het handelen/nalaten van Koers tijdens zijn re-integratie. Daarnaast stelt [eiser] dat zijn klachten zijn verergerd door de (onterechte) boventalligverklaring gedurende zijn arbeidsongeschiktheid. Verwezen is daarbij onder meer naar de opgelegde loonsanctie. Anders dan [eiser] stelt volgt uit de opgelegde loonsanctie niet dat Koers ‘op geen enkele wijze aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan’. Uit de overgelegde stukken volgt dat de loonsanctie is opgelegd vanwege het verstrekken van onvoldoende informatie aan het UWV waardoor de beoordeling van de re-integratie inspanningen van Koers niet mogelijk was. Deze loonsanctie is na verstrekking van informatie zijdens Koers echter verkort en uiteindelijk ook opgeheven. Daarbij is in de rapportage van het Arbeidsdeskundig onderzoek d.d. 26 juni 2014 geconcludeerd dat de re-integratie inspanningen van Koers voldoende waren. Indien [eiser] het hier niet mee eens was had het op dat moment op zijn weg gelegen om zelf een arbeidsdeskundig oordeel aan het vragen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is op grond van de overgelegde stukken, afgezien van het in eerste instantie verstrekken van onvoldoende informatie door Koers, welke omstandigheid op zichzelf genomen nog geen aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW met zich brengt nu dit niets zegt over de ten opzichte van [eiser] geleverde inspanningen, niet komen vast te staan dat Koers niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan en evenmin dat de klachten van [eiser] dientengevolge zouden zijn verergerd. Hoewel de kantonrechter het wel aannemelijk acht dat de klachten van [eiser] door de boventallig verklaring zijn verergerd, kan de melding van de boventalligverklaring aan [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter niet als een schending van enige zorgplicht door Koers worden aangemerkt. Daartoe wordt met betrekking tot de door [eiser] gestelde onterechte boventalligverklaring overwogen dat het in beginsel tot de vrijheid van de werkgever behoort om zijn onderneming zo te inrichten dat het voortbestaan daarvan ook op langere termijn verzekerd is. Voorgaande is ook in het belang van het behoud van werkgelegenheid in meer algemenere zin. Bij de toetsing van die beslissing past dan ook een zekere mate van terughoudendheid. Onvoldoende is gebleken dat Koers niet in redelijk tot dit besluit heeft kunnen komen. Voorgaande wordt eveneens bevestigd door de onweersproken gebleven stelling van Koers, inhoudende dat voor de overige werknemers waarvoor een ontslagvergunning wegens boventalligheid is aangevraagd, van het UWV ook toestemming is verkregen. Nu de reorganisatie ook gevolgen had voor [eiser], was Koers gehouden daarvan melding te doen aan [eiser].
Dat [eiser] op dat moment arbeidsongeschikt was maakt dit niet anders en maakt evenmin dat sprake is van een schending van een zorgplicht.
5.8
Voorgaande leidt ertoe dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat Koers aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW, alsmede de op basis daarvan gevorderde vergoeding worden afgewezen.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW
5.9
[eiser] heeft zijn vorderingen eveneens gegrond op artikel 7:611 BW. Nu is geoordeeld dat Koers niet is tekortgeschoten in de nakoming van de in artikel 7:658 BW lid 1 genoemde verplichtingen en zij ook overigens niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen, is er geen plaats voor een op 'gebruik en billijkheid' dan wel op goed werkgeverschap in het algemeen rustende verplichting om aan [eiser] een schadevergoeding of tegemoetkoming te betalen. Zulk een verplichting is met name onaanvaardbaar omdat daardoor, in strijd met de strekking van artikel 7:658 BW, op de werkgever een aansprakelijkheid zou worden gelegd zonder dat er sprake is van een tekortkoming aan zijn kant (HR 17 november 1989, NJ 1990, 572).
5.1
De gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat Koers zich niet heeft gedragen zoals een goed werkgever betaamt en dat Koers aansprakelijk is voor de schade die [eiser] daardoor lijdt, wordt dan ook eveneens afgewezen.
Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:681 (oud) BW
5.11
In geschil is voorts of sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag in de zin van artikel 7:681 (oud) BW. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de rechter aan de wederpartij een schadevergoeding kan toekennen als een van de partijen een arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk opzegt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever – onder meer – kennelijk onredelijk geacht kan worden wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij opzegging.
5.12
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 27 november 2009, 305 Van de Grijp/Stam en HR 12 februari 2010, JAR 2010, 72 Rutten Breed) geldt in het kader van de beoordeling van een vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag ex artikel 7:681 (oud) BW als uitgangspunt dat eerst aan de hand van de omstandigheden van het geval zoals deze zich voorafgaand aan en ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan, tezamen en in onderling verband beschouwd, moet worden vastgesteld of er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, voordat kan worden toegekomen aan beantwoording van de vraag welke vergoeding aan de werknemer toekomt. Na het tijdstip van het ontslag intredende omstandigheden kunnen in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op vermeld tijdstip kon worden verwacht. Het enkele feit dat geen voorziening is getroffen voor de werknemer, is niet voldoende om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Ook dan hangt het af van alle omstandigheden, waaronder het ontbreken van een vergoeding ter zake van het ontslag en of voldaan is aan de in de wet neergelegde maatstaf die in de kern inhoudt dat het ontslag gegeven is in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap.
5.13
Bij de beantwoording van de vraag of er in het onderhavige geval, gelet op alle omstandigheden van het geval, sprake is van kennelijke onredelijkheid neemt de kantonrechter de navolgende omstandigheden in aanmerking.
a. De omstandigheid dat het UWV heeft geoordeeld dat Koers is tekortgeschoten in haar re-integratieverplichtingen vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de tekortkoming enkel zag op het verstrekken van onvoldoende informatie aan het UWV en dat voor de tekortkoming door het UWV aan Koers reeds een loonsanctie is opgelegd, welke nadien is verkort en opgeheven, en door Koers daarvoor gedurende zes maanden langer het loon is doorbetaald.
b. De inkomenspositie van [eiser] kan niet geacht worden in verstrekkende mate beïnvloed te zijn door de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Voor Koers bestond jegens [eiser] immers ook bij het voortduren van de arbeidsovereenkomst geen loondoorbetalingsverplichting meer, aangezien deze op 4 juli 2014 was geëindigd. Dit betekent dat de inkomenspositie van [eiser] bij het voortduren van de arbeidsovereenkomst niet wezenlijk anders zou zijn geweest dan deze nu is. Anderzijds geldt dat [eiser] ten tijde van de beëindiging van het dienstverband 55 jaar oud was. Tot aan zijn ziekmelding op 14 februari 2012 heeft [eiser] gedurende zijn hele dienstverband, dat toen 23 jaar had geduurd, goed gefunctioneerd. [eiser] beschikt over een beperkte opleiding en eenzijdig werkervaring. Bij de beëindiging van het dienstband was [eiser] inmiddels ruim drie jaar arbeidsongeschikt en thans is [eiser] nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt. Ten tijde van het ontslag bestond voor [eiser] geen concreet uitzicht op herstel en evenmin op ander werk.
c. De leeftijd van [eiser] ten tijde van het ontslag noch de lengte van zijn dienstverband en zijn staat van dienst zijn omstandigheden die, ook niet in onderlinge samenhang bezien, zonder meer tot het oordeel leiden dat Koers de arbeidsovereenkomst niet zonder toekenning van een (redelijke) ontslagvergoeding had mogen opzeggen. Dit is evenwel anders indien er van moet worden uitgegaan dat de arbeidsmarktpositie van [eiser], juist vanwege zijn medische en psychische beperkingen, zodanig slecht was dat ten tijde van het ontslag voorzienbaar was dat hij moeilijk elders aan de slag zou komen. Vooropgesteld moet worden dat de kansen van [eiser] op ander werk moeten worden beoordeeld aan de hand van omstandigheden zoals deze zich niet later dan op het tijdstip van het ontslag voordeden of te verwachten waren.
5.14
Op grond van voornoemde omstandigheden komt de kantonrechter tot de conclusie dat de arbeidsmarktpositie van [eiser] ten tijde van de beëindiging van het dienstverband voorzienbaar slecht was.
5.15
De kantonrechter komt op grond van bovengenoemde omstandigheden en overwegingen tot het oordeel dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is, omdat de gevolgen van de opzegging voor [eiser] zodanig ernstig en daarmee onevenredig zijn in vergelijking met de belangen daarbij van Koers. Daarbij laat de kantonrechter zwaar meewegen dat aan [eiser] met zijn langdurige en goede staat van dienst tot het moment van zijn arbeidsongeschiktheid een, gelet op de omstandigheden, magere financiële tegemoetkoming is verstrekt om hem in staat te stellen zijn levensstijl en financiële verplichtingen aan te passen aan de nieuwe situatie, terwijl aannemelijk is dat hij gedurende langere tijd inkomensschade zal lijden. Daarbij verdient opmerking dat er vanuit kan worden gegaan dat de arbeidsmarktpositie van [eiser] aanzienlijk slechter was dan bijvoorbeeld de arbeidsgeschikte werknemers van Koers die boventallig zijn verklaard en aan wie een soortgelijke vergoeding is toegekend.
5.16
Ingevolge vaste rechtspraak van de HR (zie bijvoorbeeld HR 12 februari 2010, LJN BK4472) heeft de in artikel 7:681 BW bedoelde schadevergoeding in zoverre een bijzonder karakter dat deze vooral ertoe dient om aan de benadeelde een zekere mate van genoegdoening te verschaffen die in overeenstemming is met de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever in zijn verplichting als goed werkgever te handelen en aan de daaruit voor de werknemer voortvloeiende nadelen en de strekking heeft van compensatie voor de kennelijke onredelijkheid van het ontslag. Aangezien de schadevergoeding de strekking heeft een compensatie te bieden voor de kennelijke onredelijkheid van het ontslag zal de hoogte van de schadevergoeding in beginsel gelijk gesteld kunnen worden aan de in een geldbedrag uitgedrukte voorziening die Koers had moeten treffen. De schade bestaat derhalve uit het niet verkrijgen van een passende voorziening en niet, zoals [eiser] lijkt te veronderstellen om een vergoeding van de schade ten gevolge van het ontslag als zodanig. Uitgaande van de lange duur van het dienstverband is een periode van 1,5 jaar redelijk om [eiser] in staat te stellen zijn levensstijl en financiële verplichtingen aan te passen aan zijn nieuwe situatie. Uitgaande van het laatstverdiende salaris van [eiser], de door hem ontvangen WIA-uitkering alsmede de reeds door hem van Koers ontvangen vergoeding van € 7.988,- resulteert dit in een bedrag aan schade van in totaal € 15.976,- bruto.
5.17
De gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat het ontslag kennelijk onredelijk is alsmede dat Koers op die grond een schadevergoeding verschuldigd is aan [eiser], is dan ook toewijsbaar. Tevens ligt het hiervoor genoemde bedrag van € 15.976,- bruto voor toewijzing gereed.
5.18
De vanaf de dagvaarding gevorderde wettelijke rente over het hiervoor toegewezen bedrag is eveneens toewijsbaar zoals gevorderd.
5.19
De vordering terzake van buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar.
Onvoldoende is gebleken dat door de gemachtigde van [eiser] meer en of naar aard andersoortige werkzaamheden zijn verricht dan die waarvoor, nu een procedure is gevolgd, de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding plegen in te sluiten.
5.2
Koers wordt als de deels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, waarbij voor het gemachtigdensalaris wordt uitgegaan van € 300,- per punt
(3 punten), gerelateerd aan de toe te wijzen hoofdsom.

6.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is alsmede dat Koers op die grond een schadevergoeding verschuldigd is aan [eiser];
veroordeelt Koers om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 15.976,- bruto ten titel van schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Koers in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 573,11 aan verschotten en € 900,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
495