ECLI:NL:RBROT:2018:4805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
10/775021-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van vertrouwelijke gegevens door gerechtsambtenaar en vervalsing van documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een juridisch administratief medewerker van de rechtbank Den Haag. De verdachte werd beschuldigd van het opvragen van vertrouwelijke gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA-online) en het doorgeven van deze informatie aan een derde. Daarnaast heeft de verdachte valse brieven verstuurd, opgemaakt op briefpapier van de rechtbank, naar advocaten die betrokken waren bij een lopende strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geheimen heeft geschonden en valse geschriften heeft voorhanden gehad en afgeleverd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede ten laste gelegde feit, omdat het niet bewezen kon worden dat het betreffende document als 'goed' in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht kon worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan de andere feiten, waarbij de ernst van de feiten en het schenden van het vertrouwen in de rechtsstaat zwaar wogen. De verdachte kreeg een taakstraf van 120 uren opgelegd, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/775021-14
Datum uitspraak: 20 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P. Salim, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 1 februari 2018 en 6 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

Feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Feit 2
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 2. In de visie van de verdediging kan het onder 2 ten laste gelegde verbetervonnis, niet worden gekwalificeerd als een goed in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank honoreert het verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij opzettelijk een (digitaal) word-document,
betreffende een (sjabloon genaamd) verbetervonnis, dat toebehoorde aan de Rechtbank
Den Haag zich wederrechtelijk heeft toegeëigend als bedoeld in artikel 321 Sr. Het begrip ‘goed’ in de zin van artikel 321 Sr wordt in de jurisprudentie ruim uitgelegd. Ook een niet-stoffelijk object kan, zoals ook door de officier van justitie is aangevoerd, daaronder worden begrepen, mits het gaat om een object dat naar zijn aard geschikt is om aan de feitelijke heerschappij van een ander te worden onttrokken. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt daarbij individualiseerbaarheid als criterium, namelijk dat zodra de één de feitelijke macht over een goed heeft verkregen, de ander deze heeft verloren. Die situatie doet zich hier niet voor. Door het zich wederrechtelijk toe-eigenen van een word-document van de rechtbank Den Haag, heeft de rechtbank Den Haag immers niet de beschikkings-macht over het betreffende word-document verloren. Nu er dus geen sprake is van een ‘goed’ als bedoeld in artikel 321 Sr en dit bestanddeel dus niet bewezen kan worden, dient er vrijspraak van feit 2 te volgen.
Feit 3
De raadsman heeft daarnaast vrijspraak bepleit van feit 3. Weliswaar heeft de verdachte de onder 3 ten laste gelegde feitelijke handelingen bekend, maar gelet op de inhoud en het taalgebruik van de brief was het voor de geadresseerde advocaten van meet af aan volstrekt duidelijk dat de brief valselijk was opgemaakt. Dit brengt met zich dat de voor artikel 225 Sr benodigde bewijsbestemming van de brieven ontbreekt en dat de verdachte daarom van feit 3 moet worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Dit verweer wordt verworpen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is de bewijsbestemming van een geschrift ex artikel 225 Sr aanwezig indien in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit aan het betreffende geschrift wordt toegekend. Of de opsteller van een geschrift de bewijsbestemming daarvan had beoogd of voorzien, kan dus wel bijdragen maar niet afdoen aan het aannemen van die bewijsbestemming.
Het gaat in deze zaak om drie brieven die zijn opgemaakt op briefpapier voorzien van het logo “Rechtbank ’s-Gravenhage”, die voorzien zijn van een stempel met de tekst “Rechtbank ’s-Gravenhage” en die verzonden zijn vanaf een faxapparaat van het bedrijfsbureau van de rechtbank Den Haag. De geadresseerden van de brieven worden er door “een bezorgde rechtsdienaar” op geattendeerd dat er bepaalde zaken in het dossier Diamond - een lopende strafzaak waarbij de geadresseerden in hun hoedanigheid van advocaat betrokken zijn - niet kloppen of ontbreken en dat mr. Vogelenzang - de officier van justitie die betrokken is bij voornoemde strafzaak - onlangs een ongeautoriseerd onderzoek naar de cliënten van de geadresseerde advocaten heeft verricht. De brieven zijn aldus gebruikt om de geadresseerden te misleiden en hen te doen geloven dat een medewerker van de rechtbank onrechtmatige opsporingshandelingen in een lopende strafzaak aan de orde heeft willen stellen. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de brieven, gelet op de vorm, inhoud en (vermeende) afzender daarvan, te weten de rechtbank Den Haag, worden aangemerkt als geschriften waaraan voor het bewijs van de daarin vermelde onrechtmatigheden in het maatschappelijk verkeer betekenis pleegt te worden toegekend en dus als geschrift met bewijsbestemming ex artikel 225 Sr. Dat de geadresseerde advocaten, indien zij de brieven grondig zouden hebben bestudeerd, mogelijk bekend konden zijn met het feit dat de inhoud van de brief vals was, staat niet aan dit oordeel in de weg, nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van geschriften die overduidelijk ongeloofwaardig of onvoldoende substantieel zijn.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 en 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het onder 1 bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 3 redengevende feiten en omstandigheden.
Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 juni 2013 tot en met
23 februari 2015, te Den Haag, meermalen, geheimen, te weten informatie en/of gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA-online), in gebruik bij de Rechtbank Den Haag, waarvan zij, verdachte, als gerechtsambtenaar, werkzaam als administratief (juridisch) medewerker, bij de Rechtbank Den Haag, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij, verdachte, als gerechtsambtenaar verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door toen daar als gerechtsambtenaar, telkens opzettelijk in GBA-online, in gebruik bij de Rechtbank Den Haag, namen van personen heeft bevraagd, te weten:
-op of omstreeks 19 juni 2013 een persoon genaamd [naam persoon 1] en
-op of omstreeks 1 juli 2013 een persoon genaamd [naam persoon 2] en
-op of omstreeks 1 juli 2013 een persoon genaamd [naam persoon 3] en
-op of omstreeks 13 augustus 2013 een persoon genaamd [naam persoon 4] en
-op of omstreeks 26 mei 2014 een persoon genaamd [naam persoon 5] en
-op of omstreeks 6 juni 2014 een persoon genaamd [naam persoon 6] en
-op of omstreeks 6 juni 2014 een persoon genaamd [naam persoon 7] en
-op of omstreeks 16 februari 2015 een persoon genaamd [naam persoon 8] en
-op of omstreeks 23 februari 2015 een persoon genaamd [naam persoon 9] en
en vervolgens de uit dit systeem afkomstige informatie te weten de gba-uitdraaien, in elk geval de bijbehorende personalia en/of adressen van deze personen heeft verstrekt aan
[naam medeverdachte] , in elk geval (een) mededeling(en) te doen waarvan zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij, verdachte, als ambtenaar van justitie, uit hoofde van ambt verplicht was deze te bewaren;
3.
zij op 6 december 2012, te Den Haag opzettelijk valse geschriften, voorhanden heeft gehad en heeft afgeleverd, bestaande die valsheid hierin dat
-er brieven (door een persoon, zijnde geen medewerker van de Rechtbank Den Haag, destijds genaamd Rechtbank 's-Gravenhage) zijn opgemaakt op briefpapier voorzien van het logo "Rechtbank 's-Gravenhage" en voorzien van een stempel met de tekst "Rechtbank 's-Gravenhage" en gericht aan mr. R.A. Kaarls en mr. I.N. Weski en mr. M. van Stratum;
-met (telkens) als valselijke inhoud dat er in het tegen hun cliënt, (genaamd [naam cliënt] ), opgemaakte dossier in het onderzoek Diamond onjuistheden staan vermeld en dat er ongeautoriseerd onderzoek naar hun cliënt is uitgevoerd;
-en valselijk zijn ondertekend door 'een bezorgde rechtsdienaar'
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen en bestaande dat voorhanden hebben en het afleveren hierin dat door haar verdachte, voornoemde valse geschrift(en), vanuit (de secretariaatsruimte van de president van) de Rechtbank Den Haag per fax zijn verzonden aan respectievelijk mr. R.A. Kaarls en mr. I.N. Weski, en mr. M. Stratum, terwijl zij wistdat deze geschriften bestemd waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
enig geheim waarvan zij weet dat zij uit hoofde van ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd;
3.
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben en afleveren, terwijl zij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de feiten 1 en 3, nu er sprake is van psychische overmacht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd - kort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte onder dwang en bedreiging jegens haar en haar familie door haar medeverdachte [naam medeverdachte] werd gedwongen tot het op haar werk opvragen van gegevens van personen uit het GBA-online en het versturen van de valse faxen aan de drie advocaten vanuit de rechtbank Den Haag.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van de verdachte dat zij onder dwang en bedreiging de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, onvoldoende steun vindt in het procesdossier. Weliswaar bevindt zich in het dossier een verklaring van een psycholoog, die wijst op een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur bij de verdachte, maar dat is onvoldoende voor het aannemen van een situatie waarin de druk die door [naam medeverdachte] op de verdachte werd gelegd zo groot was geworden dat zij daaraan in alle redelijkheid, ten tijde van het plegen van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, geen weerstand kon bieden. Integendeel, uit het procesdossier komt veeleer het beeld naar voren van een vriendschappelijke relatie tussen de verdachte en [naam medeverdachte] ten tijde van die feiten.
Er is mitsdien geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, die werkzaam was als juridisch administratief medewerker bij de rechtbank Den Haag, heeft tijdens haar werk uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA-online) vertrouwelijke gegevens over meerdere personen opgevraagd en die informatie doorgespeeld aan een derde. Daarnaast heeft de verdachte stiekem, vanaf een faxapparaat in de secretariaatskamer van de president van de rechtbank Den Haag, drie brieven met valse informatie over een bij de Rechtbank ’s-Gravenhage lopende strafzaak op briefpapier van de rechtbank en voorzien van een stempel van de rechtbank verstuurd naar drie advocaten die verdachten in die strafzaak bijstonden. De rechtbank beschouwt dit als zeer ernstige feiten. De verdachte heeft het vertrouwen dat de rechtbank Den Haag in haar had gesteld op grove wijze geschonden. Daarnaast is door het handelen van de verdachte het vertrouwen in de rechtsstaat in het algemeen geschonden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
19 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op een door Reclassering Nederland opgemaakt rapport over de verdachte, gedateerd 27 januari 2017.
Tenslotte constateert de rechtbank, zoals ook door de verdediging is aangevoerd, dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM met ruim één jaar is overschreden, nu de verdachte reeds op 24 februari 2015 is verhoord en in verzekering is gesteld en zij daaraan de verwachting kon ontlenen dat tegen haar door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank zal daarmee rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
Gezien de ernst van het feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Echter, gelet op het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn, het blanco strafblad van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden, zal de rechtbank afzien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf naar alle waarschijnlijkheid een zeer negatieve uitwerking zal hebben op het privéleven van de verdachte, dat zij na een moeilijke periode weer enigszins op de rit heeft gekregen.
In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank, alles afwegend, een forse taakstraf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 225 en 272 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
118 (honderdachttien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
59 (negenenvijftig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en C.A. van Beuningen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 juni 2013 tot en met
23 februari 2015, te Den Haag, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (een) geheim(en), te weten informatie en/of gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA-online), in gebruik bij de Rechtbank Den Haag, in elk geval uit een geautomatiseerd systeem, waarvan zij, verdachte, als gerechtsambtenaar, werkzaam als administratief (juridisch) medewerker, bij de Rechtbank Den Haag, in elk geval een
ambtelijke functie, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij, verdachte, als
(gerechts-)ambtenaar, in elk geval uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt en/of beroep, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door toen daar (telkens) als (gerechts-)ambtenaar, (telkens) opzettelijk in GBA-online, in gebruik bij de Rechtbank Den Haag, in elk geval in een geautomatiseerd systeem, (namen van) personen heeft bevraagd, te weten:
-op of omstreeks 19 juni 2013 een persoon genaamd [naam persoon 1] en/of
-op of omstreeks 1 juli 2013 een persoon genaamd [naam persoon 2] en/of
-op of omstreeks 1 juli 2013 een persoon genaamd [naam persoon 3] en/of
-op of omstreeks 13 augustus 2013 een persoon genaamd [naam persoon 4] en/of
-op of omstreeks 26 mei 2014 een persoon genaamd [naam persoon 5] en/of
-op of omstreeks 6 juni 2014 een persoon genaamd [naam persoon 6] en/of
-op of omstreeks 6 juni 2014 een persoon genaamd [naam persoon 7] en/of
-op of omstreeks 16 februari 2015 een persoon genaamd [naam persoon 8] en/of
-op of omstreeks 23 februari 2015 een persoon genaamd [naam persoon 9] en/of
-op of omstreeks 23 februari 2015 een persoon genaamd [naam persoon 10]
en vervolgens de uit dit systeem afkomstige informatie te weten de gba-uitdraaien, in elk geval de bijbehorende personalia en/of adressen van deze personen heeft verstrekt aan
[naam medeverdachte] , in elk geval (een) mededeling(en) te doen waarvan zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij, verdachte, als ambtenaar van justitie, in elk geval uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift verplicht was deze te bewaren;
artikel 272 Wetboek van Strafrecht
art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks een tijdstip in de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 oktober 2014, te Den Haag, en elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een (digitaal) word-document, betreffende een (sjabloon genaamd)
verbetervonnis, dat toebehoorde aan de Rechtbank Den Haag en welke goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als medewerker van de Rechtbank voornoemd, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 6 december 2012, te Den Haag, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
-er één of meer brieven (door een persoon (genaamd [naam medeverdachte] ), zijnde geen medewerker van de Rechtbank Den Haag, destijds genaamd Rechtbank 's-Gravenhage) zijn opgemaakt op briefpapier voorzien van het logo "Rechtbank 's-Gravenhage" en voorzien van een stempel met de tekst "Rechtbank 's-Gravenhage" en gericht aan mr. R.A. Kaarls en/of
mr. I.N. Weski en/of mr. M. van Stratum;
-met (telkens) als (valselijke) inhoud dat er in het tegen hun cliënt(en), (genaamd [naam cliënt] ), opgemaakte dossier in het onderzoek Diamond onjuistheden staan vermeld en/of dat er ongeautoriseerd onderzoek naar hun cliënt(en) is uitgevoerd;
-en (telkens) (valselijk) (op ambtseed) zijn ondertekend door 'een bezorgde rechtsdienaar'
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen en bestaande dat voorhanden hebben en/of het afleveren hierin dat door haar verdachte, voornoemde vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), vanuit (de secretariaatsruimte van de president van) de Rechtbank Den Haag per fax is/zijn verzonden aan (respectievelijk) mr. R.A. Kaarls en/of mr. I.N. Weski, en/of mr. M. Stratum, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst.
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht