7.3.2.Rapportages
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 november 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte is gediagnosticeerd met een autistische stoornis en persoonlijkheidsproblematiek. Daarbij is hij bekend met een chronische depressie. Hij kan hierdoor slecht omgaan met veranderingen en heeft beperkingen in zijn sociale- en interpersoonlijke vaardigheden. Zijn coping mechanismen zijn beperkt en vanuit frustratie en boosheid heeft hij agressief gereageerd op de plotselinge en voor hem niet begrijpbare wijziging van het beleid van Delta. De verdachte heeft geen ondersteunend sociaal netwerk en geen dagbesteding. Het sociaal isolement waarin hij verkeert is een risicofactor.
Beschermende factoren zijn de bereidheid om mee te werken aan behandeling en reclasseringstoezicht en het feit dat de verdachte niet bekend is met middelengebruik. Er is geen sprake van een schuldenproblematiek.
Het recidiverisico wordt op basis van de psychiatrische problematiek ingeschat als matig. Er is een laag risico op onttrekken aan voorwaarden.
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij de volgende voorwaarden:
1. meldplicht;
2. behandelverplichting;
3. contactverbod met Delta GGZ en werknemers van Delta GGZ;
4. het vinden en behouden van een structurele zinvolle dagbesteding.
Psychiater G.H.E. van Hoeckeheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 november 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
Er zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van een autisme spectrum stoornis bij de verdachte. Hij kan boos of woedend worden, maar dit komt niet op zichzelf staand voor. Het komt wel voor in de context van een sociaal isolement, dan wel in de miskenning van zijn zeldzame pogingen om contact met een derde te zoeken. Het is niet duidelijk of de schommelingen in zijn stemming toegeschreven dienen te worden aan een separate stemmingsstoornis, dan wel secundair zijn aan de lijdensdruk onder zijn autisme spectrumstoornis, die een bijna volledig sociaal isolement met zich meebrengt. Het rechtvaardigheidsgevoel van de verdachte overstijgt op sommige momenten de beperkingen van algemene regelgeving. Hierdoor heeft zijn gedrag soms een antisociaal karakter, maar is het geen patroon, zodat niet gesproken kan worden van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er zijn geen aanwijzingen voor ADHD, verslavingsproblematiek, een verstandelijke beperking of andere types persoonlijkheidsproblematiek.
Door de beperking in zijn persoonlijkheidsproblematiek ageerde de verdachte als coping bij stress zijn boosheid uit. Hij maakte hierbij gebruik van een nepwapen om zich te verzekeren van voldoende tijd om een gesprek met de arts-assistent aan te gaan. Tegelijkertijd was hij ambivalent in zijn handelswijze om een dergelijk gesprek af te dwingen, omdat hij een e-mail naar de inrichting verzond en zijn plannen met zijn huisarts deelde. Hierdoor gaf hij hulpverleningsdiensten de kans om in te grijpen.
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, wordt geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt als gemiddeld ingeschat. Er wordt geadviseerd om de verdachte een eenduidig en eenvoudig hulpverleningscontact aan te bieden, welke door een reclasseringsmedewerker geleverd kan worden.
Psycholoog J.J. van de Weeleheeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 13 november 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
In termen van functionele diagnostiek kan in geval van de verdachte worden gesproken van een zeer hoge lijdensdruk met depressieve klachten en suïcidale gedragingen, impulsiviteit in gedrag, gevoelens van boosheid en frustratie en onvoldoende coping mechanismen om met deze gevoelens van stress en onbehagen om te gaan. Op het moment dat de verdachte zich onheus of onrechtvaardig behandeld voelt lopen de spanningen bij hem snel op, waardoor zijn oordeel- en kritiekfunctie worden ingeperkt en hij koste wat het kost zijn recht wil halen.
Ten tijde van onderhavige feiten werd de verdachte naar zijn informatie geconfronteerd met tegenstrijdige informatie (eerst mocht hij in de kliniek blijven en een uur later moest hij vertrekken) en een uitspraak van een arts-assistent waarvan personeel van de kliniek zou hebben gezegd dat deze een dergelijk verstrekkende uitspraak niet zou mogen doen. Hij voelde zich onheus bejegend.
Gevoegd bij de nog immer hoge lijdensdruk die de verdachte ervoer en zijn overtuiging nog niet klaar te zijn voor ontslag ontstond een escalatie, waarbij hij al dreigend contact met de betrokken arts-assistent probeerde af te dwingen zonder zich de gevolgen van dit gedrag in voldoende mate te realiseren.
Tevens kan worden gewezen op veronderstelde problemen met zijn gezondheid, die later weliswaar bleken mee te vallen, maar die waarschijnlijk eveneens stresserend voor de verdachte zijn geweest.
Advies is om het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt ingeschat op matig tot hoog.
Advies is om de verdachte opnieuw onder toezicht van de reclassering te plaatsen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf met proeftijd. Ook bij dit toezicht is van belang dat de verdachte één vaste medewerker toegewezen krijgt.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.