Op 8 maart 2018 heeft de klager een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij verzocht om teruggave van inbeslaggenomen goederen, waaronder vijf hennepplanten, die hij voor eigen medicinaal gebruik had gekweekt. De inbeslagname vond plaats op 18 oktober 2017 in Spijkenisse, waar de politie tijdens een surveillance hennepplanten in de tuin van de klager aantrof. De goederen werden op dezelfde dag vernietigd op verzoek van de officier van justitie. De klager stelde dat hij een beperkte hoeveelheid hennep voor eigen gebruik kweekte en vroeg om compensatie indien de goederen niet konden worden teruggegeven.
De officier van justitie, mr. R.S. Dhoen, concludeerde dat het klaagschrift ongegrond was, omdat de klager geen toestemming had van de gemeente om hennep te kweken. De rechtbank Rotterdam heeft op 9 mei 2018 in een openbare zitting de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de inbeslaggenomen goederen met toestemming van de officier van justitie zijn vernietigd, waardoor het beslag was beëindigd. De rechtbank stelde vast dat de klager geen belang meer had bij zijn verzoek tot teruggave, waardoor het klaagschrift niet ontvankelijk werd verklaard.
De rechtbank benadrukte dat de Opiumwet de teelt van hennep, ook in kleine hoeveelheden voor eigen gebruik, verbiedt. De rechtbank concludeerde dat er geen gedoogbeleid is voor de kleinschalige teelt van hennepplanten en dat de inbeslaggenomen goederen bestemd waren voor de verboden productie van hennep. De beslissing van de rechtbank was in overeenstemming met de wet en het beleid van het openbaar ministerie. De rechtbank verklaarde het beklag niet-ontvankelijk en bepaalde dat de klager geen recht had op vergoeding van de waarde van de in beslag genomen voorwerpen.