Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- de heer mr. E.R. Butin Bik, advocaat (hierna: advocaat);
2.Het verzoek
3.Het verweer
4.De beoordeling
5.De beslissing
van zes maanden;
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoeker op 2 mei 2018 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 14 juni 2018 bepaald. Tijdens de zitting op 31 mei 2018 is verweerster, de stichting Stichting De Leeuw van Putten, niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. Verzoeker heeft verklaard dat hij zijn huurachterstand, die was ontstaan door wisselende inkomens, weer kan betalen en dat hij voldoende werk heeft om zijn vaste lasten te dekken.
Verweerster heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat het verzoek niet ontvankelijk is omdat het niet is ingediend door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat voor de ontvankelijkheid van het verzoek niet vereist is dat het schuldbemiddelingstraject door een dergelijke persoon of instelling wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verzoeker een ontruimingsvonnis heeft ontvangen.
De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarde dat verzoeker zijn huurtermijnen tijdig blijft betalen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.