ECLI:NL:RBROT:2018:4752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
C/10/549871 / FT EA 18/732 – C/10/549873 / FT EA 18/733
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurachterstand

In deze zaak heeft verzoeker op 2 mei 2018 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 14 juni 2018 bepaald. Tijdens de zitting op 31 mei 2018 is verweerster, de stichting Stichting De Leeuw van Putten, niet verschenen, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. Verzoeker heeft verklaard dat hij zijn huurachterstand, die was ontstaan door wisselende inkomens, weer kan betalen en dat hij voldoende werk heeft om zijn vaste lasten te dekken.

Verweerster heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat het verzoek niet ontvankelijk is omdat het niet is ingediend door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat voor de ontvankelijkheid van het verzoek niet vereist is dat het schuldbemiddelingstraject door een dergelijke persoon of instelling wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verzoeker een ontruimingsvonnis heeft ontvangen.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Het belang van verzoeker om in zijn huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarde dat verzoeker zijn huurtermijnen tijdig blijft betalen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 14 juni 2018
[naam 1],
[adres]
[woonplaats]
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 2 mei 2018, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 2 mei 2018 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 14 juni 2018.
Ter zitting van 31 mei 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. E.R. Butin Bik, advocaat (hierna: advocaat);
[naam 2] , werkzaam bij GGN, heeft namens de stichting Stichting De Leeuw van Putten (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Verweerster is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 23 maart 2018 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij de lopende huurtermijnen vanaf april 2018 weer betaalt. De huurachterstand is ontstaan door het wisselende inkomen van verzoeker. Momenteel heeft verzoeker voldoende werk en genereert hij genoeg inkomsten om de komende zes maanden zijn vaste lasten, waaronder de huur, te betalen en tevens te sparen voor het geval hij in enige periode minder werk heeft.

3.Het verweer

Verweerster heeft in haar verweerschrift van 28 mei 2018 primair naar voren gebracht dat het uitvoeren van schuldbemiddeling en het indienen van een verzoek als hier aan de orde alleen kan worden verricht door een persoon of instelling als bedoeld in art. 48 lid 1 van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). Nu verweerster niet in het bezit is gesteld van onderhavig verzoekschrift, heeft zij niet kunnen vaststellen of het verzoek is ingediend door een persoon of instelling als bedoeld in art. 48 lid 1 WCK. Niet is gebleken dat Financieel Adviesbureau Deco (hierna: Deco) een instelling als hiervoor bedoeld is, zodat verzoeker niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, aldus verweerster.
Subsidiair stelt verweerster zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. De huurachterstand is sinds het ontruimingsvonnis van 23 maart 2018 opgelopen. In het verleden zijn er meermalen betalingsregelingen getroffen die niet zijn nagekomen. Bovendien is in 2016 ook al een ontruimingsvonnis gewezen. Eerst na de aankondiging van ontruiming heeft verzoeker destijds de vordering betaald. Ondanks deze voorgeschiedenis heeft verzoeker opnieuw een huurachterstand laten ontstaan. Verweerster heeft er geen vertrouwen in dat verzoeker in de toekomst zijn contractuele betalingsverplichtingen wel correct zal nakomen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 23 maart 2018 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 11 april 2018 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 8 mei 2018 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt de rechtbank als volgt. Verzoeker heeft het verzoek zelf ingediend. Voor de ontvankelijkheid van het verzoek is niet vereist dat het schuldbemiddelingstraject zal worden uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 WCK. Verzoeker kan dan ook in zijn verzoek worden ontvangen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 23 maart 2018 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Er is thans sprake van een sluitend budget en een spaarsaldo om ook in geval van minder inkomen de vaste lasten, waaronder de huur, te kunnen voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat op grond van artikel 47 lid 1 WCK schuldbemiddeling is verboden, tenzij sprake is van een uitzondering als genoemd in artikel 48 lid 1 WCK. Ter zitting is door de advocaat van verzoeker naar voren gebracht dat op Deco de uitzondering van artikel 48 lid 1 sub a WCK van toepassing is, nu zij de schuldbemiddeling ‘om niet’ uitvoert. De vraag is of dat terecht is. Deco brengt volgens het schuldhulpverleningscontract met verzoeker weliswaar geen kosten in rekening voor schuldbemiddeling, maar vraagt wel € 95,-- per maand voor budgetbeheerkosten. Onduidelijk is wat dit budgetbeheer inhoudt, nu verzoeker volgens hetzelfde contract geacht wordt zelf de vaste lasten te voldoen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 23 maart 2018 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van zes maanden;
- bepaalt dat de schuldbemiddelaar die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, voorzitter, mr. F. Damsteegt-Molier, en mr. J.C.A.M. Los, rechters, in aanwezigheid van mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.