ECLI:NL:RBROT:2018:4681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
10/702091-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Op 26 april 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte, die niet ingeschreven was in de basisregistratie, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.E. den Hertog. De officier van justitie, mr. M.L.M. Kuiper, eiste een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 maart 2016 in Leerdam openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer, waarbij het slachtoffer meermalen het bewustzijn heeft verloren door het geweld dat bestond uit slaan, stompen en schoppen. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdediging verworpen, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een taakstraf op van 200 uur, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, maar besloot af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van griffiers mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad en A-L.H. Wilkens.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/702091-16
Datum uitspraak: 26 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
laatstelijk verblijvende op het adres
[verblijfadres verdachte] , [verblijfplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsvrouw mr. F.E. den Hertog, advocaat te Amersfoort.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

4.Waardering van het bewijs

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 maart 2016 te Leerdam, op of aan de openbare weg, de [plaats delict] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
  • omduwen van die [naam slachtoffer] , als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en
  • daarbij vervolgens beetpakken/vastpakken van die [naam slachtoffer] en
  • daarbij vervolgens met kracht meermalen stompen/slaan en schoppen/trappen op/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] en
  • (daarbij vervolgens met kracht meermalen, stompen/slaan en schoppen/trappen op/tegen het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer] , als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] meermalen het bewustzijn heeft verloren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.1.
Noodweer
5.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt en heeft verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het ten laste gelegde feit. Aangever [naam slachtoffer] zou hebben gezwaaid met de slipketting van zijn hond en zodoende een dreigende houding hebben aangenomen jegens de verdachte. De verdachte mocht dit beschouwen als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de verdachte, waartegen hij zichzelf mocht verdedigen.
5.1.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en van een handeling, geboden door de noodzakelijke verdediging daartegen.
De rechtbank overweegt dat gelet op de overige verklaringen in het dossier, waaronder de aangifte van [naam slachtoffer] (bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen), de feitelijke toedracht zoals door de raadsvrouw is geschetst, niet aannemelijk is geworden. De verklaring van verdachte dat aangever met de slipketting zwaaide staat geheel op zichzelf; daarom is niet gebleken van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte door aangever [naam slachtoffer] .
De rechtbank verwerpt dus het beroep op noodweer. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
5.1.4.
Beslissing op de (voorwaardelijke) getuigenverzoeken
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting, voorafgaande aan de behandeling van het ten laste gelegde feit, de rechtbank verzocht om [naam getuige 1] en [naam getuige 2] nogmaals als getuigen te horen. De raadsvrouw heeft dit toegelicht met de enkele mededeling dat haar ter ore zou zijn gekomen dat [naam getuige 1] - die zich bij de rechter-commissaris op haar verschoningsrecht heeft beroepen - nu wel bereid is een verklaring af te leggen. De rechtbank heeft ter terechtzitting beslist de inhoudelijke behandeling voort te zetten en een beslissing met betrekking tot het verzoek tot het horen van de getuigen bij vonnis te zullen geven. De raadsvrouw heeft bij pleidooi het verzoek, in voorwaardelijke zin, herhaald. Op de verzoeken dient te worden beslist, en wel aan de hand van het in artikel 315 Wetboek van Strafvordering vervatte noodzakelijkheidscriterium.
De getuigen zijn reeds - op 11 september 2017 respectievelijk 21 juni 2017 - gehoord door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de raadsvrouw. Getuige [naam getuige 1] heeft tijdens het verhoor een beroep gedaan op haar verschoningsrecht.
De raadsvrouw heeft niet gemotiveerd waarin de noodzaak tot het horen van getuige [naam getuige 1] in de zaak van de verdachte is gelegen, mede gelet op het feit dat zij reeds bij de politie een verklaring heeft afgelegd. Van de noodzaak tot het horen van [naam getuige 1] is ook overigens niet gebleken. Het verzoek wordt afgewezen.
Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek tot horen van [naam getuige 2] overweegt de rechtbank dat de raadsvrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de getuige in een nader verhoor anders zou verklaren. Het enkele feit dat zij - volgens de raadsvrouw - enkele bij de rechter-commissaris gedane uitlatingen nu niet meer zeker weet, acht de rechtbank onvoldoende. De rechtbank acht zich voldoende ingelicht op basis van het dossier. Van de noodzaak tot het horen van getuige [naam getuige 2] is daarom niet gebleken. Het verzoek wordt afgewezen.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen op de openbare weg geweld gepleegd tegen het slachtoffer. Dit geweld bestond onder andere uit het slaan, stompen, trappen en schoppen op/tegen het lichaam en op/tegen het hoofd en gezicht, waardoor het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen en zijn bewustzijn heeft verloren. Dat er fors geweld is gebruikt door de daders blijkt wel uit het feit dat een getuige heeft verklaard dat zij in eerste instantie dacht dat de groep jongens tegen een bal aan het trappen was.
Feiten als de onderhavige maken een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Slachtoffers van dergelijke feiten ervaren daarvan vaak, naast fysiek ongemak en overige materiële schade, langdurig de nadelige psychische gevolgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
De redelijke termijn
De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat hiermee rekening dient te worden gehouden met het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf.
Bij de berechting van een zaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan (in elk geval) als een zodanige handeling worden aangemerkt.
De verdachte is in de onderhavige zaak op 4 juli 2018 in verzekering gesteld en op deze datum is de redelijke termijn aangevangen. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Dit geldt eveneens indien wordt uitgegaan van de datum waarop aangifte is gedaan. De rechtbank zal evenwel rekening houden met het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal, gelet op het tijdsverloop en de verhouding tussen betrokken partijen echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een taakstraf opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
196 (honderdzesennegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
98 (achtennegentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad en A-L.H. Wilkens, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2018.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 maart 2016 te Leerdam, op of aan de openbare weg, de [plaats delict] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
  • zich opdringen aan die [naam slachtoffer] en/of
  • (daarbij) (om)duwen van die [naam slachtoffer] , als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en/of
  • (daarbij) (vervolgens) beetpakken/vastpakken van die [naam slachtoffer] en/of
  • (daarbij) (vervolgens) (met kracht) meermalen, althans eenmaal stompen/slaan en/of schoppen/trappen op/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
  • (daarbij) (vervolgens) (met kracht) meermalen, althans eenmaal stompen/slaan en/of schoppen/trappen op/tegen het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer] , als gevolg waarvan die [naam slachtoffer] (meermalen) het bewustzijn heeft verloren.