In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Psychologenpraktijk Dr. A. Oosterhuis en een voormalige werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres, Oosterhuis, vorderde terugbetaling van studiekosten en uren die [gedaagde] tijdens werktijd aan haar studie had besteed, na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst was van 1 april 2011 tot 1 april 2015 van kracht, en [gedaagde] had de overeenkomst opgezegd binnen een jaar na het voltooien van haar opleiding tot klinisch psycholoog. De studiekostenovereenkomst bevatte bepalingen over terugbetaling van studiekosten indien het dienstverband binnen een jaar na beëindiging van de studie werd opgezegd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat Oosterhuis een factuur van € 7.784,64 had voldaan aan de voormalige werkgever van [gedaagde] voor kosten van de vooropleiding. Oosterhuis vorderde in totaal € 14.647,83, inclusief buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat het deel van de vordering dat betrekking had op de factuur van GGZ Breburg niet onder de terugbetalingsregeling viel, omdat partijen uitdrukkelijk de bedoeling hadden om deze kosten niet op te nemen in de overeenkomst.
Daarnaast werd overwogen dat de gevorderde vergoeding voor uren die [gedaagde] tijdens werktijd aan haar studie had besteed, niet expliciet in de regeling was opgenomen. De kantonrechter concludeerde dat er geen grondslag was voor terugvordering van het loon over deze uren. De vordering van Oosterhuis werd afgewezen, en Oosterhuis werd veroordeeld in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde].