ECLI:NL:RBROT:2018:4631

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
6627227 Cv EXPL 18-3841
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling studiekosten door voormalig werkgever na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Psychologenpraktijk Dr. A. Oosterhuis en een voormalige werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres, Oosterhuis, vorderde terugbetaling van studiekosten en uren die [gedaagde] tijdens werktijd aan haar studie had besteed, na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst was van 1 april 2011 tot 1 april 2015 van kracht, en [gedaagde] had de overeenkomst opgezegd binnen een jaar na het voltooien van haar opleiding tot klinisch psycholoog. De studiekostenovereenkomst bevatte bepalingen over terugbetaling van studiekosten indien het dienstverband binnen een jaar na beëindiging van de studie werd opgezegd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Oosterhuis een factuur van € 7.784,64 had voldaan aan de voormalige werkgever van [gedaagde] voor kosten van de vooropleiding. Oosterhuis vorderde in totaal € 14.647,83, inclusief buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat het deel van de vordering dat betrekking had op de factuur van GGZ Breburg niet onder de terugbetalingsregeling viel, omdat partijen uitdrukkelijk de bedoeling hadden om deze kosten niet op te nemen in de overeenkomst.

Daarnaast werd overwogen dat de gevorderde vergoeding voor uren die [gedaagde] tijdens werktijd aan haar studie had besteed, niet expliciet in de regeling was opgenomen. De kantonrechter concludeerde dat er geen grondslag was voor terugvordering van het loon over deze uren. De vordering van Oosterhuis werd afgewezen, en Oosterhuis werd veroordeeld in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6627227 CV EXPL 18-3841
uitspraak: 15 juni 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap Psychologenpraktijk Dr. A. Oosterhuis,
gevestigd te Capelle a/d IJssel,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 16 januari 2018,
gemachtigde: mr. H. Kuin,
tegen
[gedaagde],
Wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.A. Buur.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Oosterhuis’ en ‘[gedaagde]’.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 16 januari 2018;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis waarbij een comparitie na antwoord is bepaald van 4 april 2018.
Op 4 mei 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Namens Oosterhuis is aanwezig geweest dhr. [A.], bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde] is aanwezig geweest, eveneens bijgestaan door haar gemachtigde. De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
2.1
[gedaagde] is van 1 april 2011 tot 1 april 2015 werkzaam geweest voor Oosterhuis in de functie van klinisch psycholoog in opleiding. Aan de arbeidsovereenkomst is een einde gekomen door opzegging van [gedaagde].
2.2
[gedaagde] was gedurende haar dienstverband in opleiding en doorliep in dat kader een leer/werktraject. Oosterhuis fungeerde als haar praktijkopleider. Partijen hebben in verband met de kosten van de opleiding een studiekostenovereenkomst gesloten. In de overeenkomst is, voor zover van belang, vermeld:
‘(…)
Werkgever verstrekt aan werknemer een tegemoetkoming in de studiekosten voor de opleiding tot Klinisch Pscycholoog aan de RINO Zuid omdat de opleiding ten goede komt aan de uitoefening van de huidige respectievelijk toekomstige functie.
De tegemoetkoming in de studiekosten bedraagt 100% van de cursus- en lesgelden, examengelden, leertherapie en supervisie.(…)
De studie wordt in eigen tijd gedaan.
Werkgever heeft het recht de door hem gedragen kosten in verband met de studie van de werknemer terug te vorderen voor:
(…)
(c) 75% indien het dienstverband wordt beëindigd binnen 1 jaar nadat de studie is beëindigd ongeacht de reden van beëindiging van het dienstverband en wie daarvoor het initiatief heeft genomen (…)’
2.3
Bij aanvang van de arbeidsovereenkomst heeft Oosterhuis ten behoeve van [gedaagde] een een factuur van € 7.784,64 voldaan aan de voormalige werkgever van [gedaagde], GGZ Breburg. Deze factuur had betrekking op kosten van de vooropleiding van [gedaagde], die GGZ Breburg voor [gedaagde] had betaald en van [gedaagde] terugvorderde.

3.De vordering

3.1
Oosterhuis heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 14.647,83, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2
Aan deze vordering heeft Oosterhuis ten grondslag gelegd dat aangezien [gedaagde] binnen een jaar na het voltooien van de opleiding de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, zij is gehouden om conform de studiekostenovereenkomst 75% van de door Oosterhuis betaalde studiekosten terug te betalen. € 5.838,48 van het totaal gevorderde bedrag heeft betrekking op de factuur die Oosterhuis aan de voormalige werkgever van [gedaagde] heeft voldaan. Aangezien dit ook studiekosten waren, vallen de kosten onder de studiekostenregeling en dient [gedaagde] 75% van het betaalde bedrag terug betalen.
3.3
Het restant van de vordering heeft betrekking op uren die [gedaagde] tijdens werktijd aan haar studie heeft besteed. Op grond van de studiekostenovereenkomst diende [gedaagde] haar studie in eigen tijd te verrichten. Achteraf is gebleken dat zij onder werktijd 562 uren aan studie-activiteiten heeft verricht. Het loon dat [gedaagde] over die uren betaald heeft gekregen, dient zij voor 75% terug te betalen, aangezien deze uren ook als kosten voor de studie moeten worden aangemerkt.
3.4
Op het verweer van [gedaagde] zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Ten aanzien van het deel van de vordering dat betrekking heeft op de factuur van GGZ Breburg, heeft [gedaagde] conceptstudieovereenkomst overgelegd (productie 3 bij conclusie van antwoord). In het concept was, in afwijking van het uiteindelijk ondertekende exemplaar, opgenomen:
(…) Werkgever heeft het recht de door hem gedragen kosten in verband met de studie van de werknemer,inclusief de van de vorige werkgever overgenomen kosten van de GZ opleiding groot € 8.000,=(onderstreping ktr)
terug te vorderen (…)
Uit de opmerkingen die [gedaagde] bij het concept heeft geplaatst, de verwijzing naar e-mailwisseling over salarisonderhandelingen en het feit dat de hiervoor omschreven zinsnede uiteindelijk niet is opgenomen in de ondertekende overeenkomst, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] dit deel van de vordering gemotiveerd heeft bestreden. Oosterhuis heeft de gang van zaken zoals door [gedaagde] gesteld verder niet weersproken, zodat naar het oordeel van de kantonrechter vaststaat dat partijen uitdrukkelijk de bedoeling hebben gehad om deze factuur niet op te nemen onder de terugbetalingsregeling. Dat heeft tot gevolg dat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
4.2
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor uren die [gedaagde] tijdens werktijd aan haar studie zou hebben besteed wordt het volgende overwogen. Voor zover Oosterhuis meent dat het loon over de uren die [gedaagde] tijdens werktijd aan haar studie heeft besteed onder de terugbetalingsregeling vallen, wordt overwogen dat deze ‘kosten’ niet expliciet zijn genoemd in de regeling, in tegenstelling tot cursus- en lesgelden, examengelden, leertherapie en supervisie. Uit de regeling kan dan ook niet worden opgemaakt dat de ernstige consequentie – van terugbetaling van het loon – aan [gedaagde] is uiteengezet, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in haar arrest van 10 juni 1983, ECLI:HR:1983:AC2816). Nog los van de omstandigheid dat [gedaagde] heeft weersproken het door Oosterhuis gestelde aantal werkuren aan studie te hebben besteed, kan dan ook niet gezegd worden dat uit de terugbetalingsregeling grondslag biedt om betaald loon terug te vorderen.
4.3
Ter zitting heeft Oosterhuis nog aangevoerd dat sprake is van onverschuldigde betaling aangezien [gedaagde] tijdens de genoemde uren feitelijk niet heeft gewerkt. Ook deze grondslag kan niet leiden tot een toewijzing van de vordering. Tussen partijen bestond een arbeidsovereenkomst op grond waarvan [gedaagde] loon betaald kreeg over een overeengekomen aantal uren. Deze arbeidsovereenkomst vormt de grondslag voor het betaalde loon, waarmee per definitie geen sprake kan zijn van onverschuldigde betaling.
4.4
Tot slot heeft Oosterhuis nog aangevoerd dat [gedaagde] zich op grond van de arbeidsovereenkomst het aantal overeengekomen uren had moeten besteden aan werk en niet aan studie, hetgeen een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst oplevert en aldus – zo begrijpt de kantonrechter – een grond voor schadevergoeding. Of en in welke mate Oosterhuis schade heeft geleden naar aanleiding van de beweerdelijke wanprestatie van [gedaagde], heeft Oosterhuis nagelaten te stellen. Alleen daarom al kan de vordering van Oosterhuis niet slagen. Ook dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.5
Oosterhuis zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Oosterhuis in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 600,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31945