4.3.3.Beoordeling
Feit 1 – Kerk
Aan de orde is de vraag of de verdachte op 7 januari 2018 in Maassluis autosleutels en sleutelbossen (uit een kerk) heeft weggenomen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Uit de aangiftes van [naam slachtoffer 5] , [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 7] blijkt dat op 7 januari 2018 tussen 11.15 uur en 12.30 uur autosleutels en sleutelbossen zijn weggenomen uit jassen die in het verenigingsgebouw [naam vereniging] (de kerk) aan de [adres delict 3] in Maassluis hingen.
Aangeefster [naam slachtoffer 7] heeft daarbij verklaard dat zij rond het tijdstip van de diefstal een man heeft zien lopen in de gang van genoemd gebouw. Deze man had zij nog nooit daar gezien. De man omschrijft zij als volgt:
- blank;
- rond gezicht;
- opvallende rode wangen;
- kort geknipt kapsel, donker van kleur;
- postuur is iets forser dan normaal;
- ongeveer 18-20 jaar oud;
- donkerkleurige jas;
- donkerkleurige trainingsbroek.
In dit signalement hebben verbalisanten van politie de verdachte herkend. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan deze herkenning. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte rond het tijdstip van de diefstal in de kerk is geweest.
Dit oordeel wordt ondersteund door bevindingen van de politie waaruit blijkt dat
de verdachte op de bewuste dag van de diefstal omstreeks 10.38 uur op zijn grijze Gazelle fiets is gestapt, en dat hij vervolgens wegreed in de richting van de Nieuwe Kerkstraat in Maassluis.
Omdat de verdachte al enige tijd in beeld was bij de politie in verband met inbraken/insluipingen/diefstallen was in zijn fiets een baken geplaatst.
Bij het uitlezen van het baken van de fiets van de verdachte bleek dat de fiets die dag omstreeks 11.00 uur een shake alarm had gegeven en was gaan rijden.
Tevens bleek uit onderzoek dat de fiets om 11.45 uur bij het Kerkplein in Maassluis enige tijd heeft stilgestaan.
De fiets werd omstreeks 13.00 uur aangetroffen op het kruispunt van het Kerkplein en de Geerkade in Maassluis.
De verdachte heeft geen verklaring willen afleggen over zijn aanwezigheid in de kerk rond het tijdstip van de diefstal, de omstandigheid dat zijn fiets op de bewuste dag rond het tijdstip van de diefstal in de buurt van de kerk aanwezig was, en dat hij die ochtend kort voordat de diefstal werd gepleegd op zijn fiets stapte en in de richting van de kerk reed.
De rechtbank merkt op dat uit het dossier geenszins blijkt van de aanwezigheid van iemand anders in (of rond) de kerk rond genoemd tijdstip.
De rechtbank overweegt dat de verdachte het recht heeft om te zwijgen, maar dat deze situatie wel roept om een verklaring van de verdachte. Dat de verdachte geen verklaring heeft willen afleggen, draagt naar het oordeel van de rechtbank dan ook bij aan de overtuiging van de rechtbank dat het de verdachte is geweest die de sleutels uit de kerk heeft gestolen.
De rechtbank constateert daarbij dat ook ten aanzien van dit feit een zelfde modus operandi is gebruikt als bij eerder door de verdachte gepleegde feiten (feiten 8 t/m 11). Zo heeft de verdachte door insluiping een openbare ruimte betreden waar kledingstukken (jassen) hingen, heeft hij de jassen leeg gehaald, terwijl duidelijk was dat de eigena(a)r(en) opdat moment bezig waren met iets anders (in casu: (koor)zingen) en hij dus wist dat hij niet betrapt zou worden. Opvallend is daarbij ook dat het signalement dat is gegeven door aangeefster [naam slachtoffer 7] , overeenkomt met het signalement dat van de dader is gegeven in de eerdere zaken van de verdachte (feiten 8 t/m 11).
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 - Welzijn
Aan de orde is de vraag of de verdachte op 22 november 2017 een telefoon van aangever [naam slachtoffer 1] heeft gestolen uit een kamer op de 2e verdieping van het [naam school] in Maassluis.
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte van [naam slachtoffer 1] blijkt dat hij op die dag omstreeks 11.30 uur zijn telefoon op tafel had gelegd en dat hij vervolgens even wegliep. Hij is naar zijn zeggen 30 seconden uit de kamer geweest. Vijf minuten later, omstreeks 11.35 uur ontdekte hij dat zijn telefoon weg was. Aangever had op de gang een jongen zien lopen met een fors postuur, tussen de 18 en 20 jaar oud en Noord Afrikaans uiterlijk, kort haar. Hij had geen andere personen in de gang gezien.
Locatiemanager [naam locatiemanager] en voormalig lerares van de verdachte heeft op camerabeelden, afkomstig van camera’s die in de school hingen, rond het tijdstip van de diefstal een jongeman zien lopen die alleen door de school liep. Zij herkende de jongen als zijnde de verdachte.
Verder is er een getuige ( [naam getuige 2] ) die heeft verklaard dat de verdachte later op die dag (’s avonds) tegen hem heeft gezegd dat hij de simkaart kapot had gemaakt en dat de telefoon weg was.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de herkenning van de verdachte op de camerabeelden door locatiemanager [naam locatiemanager] .
De rechtbank constateert voorts dat het signalement dat aangever [naam slachtoffer 1] heeft gegeven van de jongen die hij op de gang bij zijn kamer zag - zo begrijpt de rechtbank rond het tijdstip van de diefstal -, past bij het uiterlijk van de verdachte.
Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende is komen vast te staan dat de verdachte rond het tijdstip van de diefstal door de school en op de 2e verdieping liep, terwijl niet duidelijk is geworden waarom hij daar was.
De verdachte heeft zich consequent op zijn zwijgrecht beroepen en heeft geen verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid toen en daar.
De rechtbank overweegt in dat kader dat de verdachte het recht heeft om te zwijgen, maar dat deze situatie wel roept om een verklaring van de verdachte. Dat de verdachte geen verklaring heeft willen afleggen, draagt naar het oordeel van de rechtbank dan ook bij aan de overtuiging van de rechtbank dat het de verdachte is geweest die de telefoon heeft weggenomen uit de kamer van aangever. Tot dit oordeel ziet de rechtbank zich gesterkt nu een getuige heeft verklaard dat de verdachte op de dag van de diefstal ‘s avonds tegen hem zei dat hij de simkaart kapot had gemaakt en dat de telefoon weg was.
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen dan ook voldoende komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die de diefstal heeft gepleegd en acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 en 5 - [adres delict 1]
Uit de aangifte van [naam slachtoffer 2] volgt dat op 4 december 2017 uit de woning van aangeefster aan de [adres delict 1] in Maassluis goederen zijn gestolen, waaronder een tas met daarin een portemonnee, waardepapieren, geld, een bankpas, een zonnebril en toiletartikelen. Terwijl aangeefster aangifte deed van deze inbraak werden op 6 december 2017 wederom goederen uit haar woning weggenomen.
Aan de orde is de vraag of wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte deze woninginbraken heeft gepleegd en of hij op 4 december 2017 met een pinpas van aangeefster (contactloos) heeft gepind bij de Inter Maassluis.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de aangifte van [naam slachtoffer 2] blijkt dat de woninginbraak om 11.00 uur is gepleegd en dat 33 minuten later, om 11.33 uur bij de Inter Maassluis (een fietsenstalling bij station Maassluis Centrum) met de bankpas van aangeefster een bedrag van € 25,- contactloos is gepind.
Aangeefster is vervolgens naar de Inter Maassluis gegaan. De eigenaar herinnerde zich de man en gaf de volgende omschrijving: breed postuur, blanke huidskleur, donkerblauwe jas, ongeveer 175 m lang, droeg een hoodie.
Op 16 december 2017 werd [naam medewerker] , als medewerker van Inter Maassluis, ondervraagd door de politie. Hij verklaarde dat hij op de bewuste dagaan het werk was, dat hij zich kon herinneren dat er een manspersoon de winkel in kwam en dat die man 3 pakjes Marlboro en 1 flesje energiedrank kocht. Verder verklaarde hij dat de aangeefster een paar dagen nadat bij haar was ingebroken in de winkel was geweest met een foto van de vermoedelijke dader. De aangeefster vertelde hem dat de man op de foto de inbraak bij haar had gepleegd. De man op de foto van aangeefster was volgens [naam medewerker] dezelfde man als de man die op 4 december 2017 de 3 pakjes sigaretten en 1 flesje energiedrank had gepind. Hierop toonde de politie hem de foto die door aangeefster ter beschikking was gesteld. [naam medewerker] zei daarop: “Ja, die jongen heeft toen bij mij gepind”.
Op 19 december 2017 hebben verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] op de betreffende foto de verdachte herkend. Zij herkenden hem aan zijn gezette postuur, rode wangen, haardracht, gezicht en zwartkleurige jas van het merk North Face.
De rechtbank constateert dat de uiterlijke kenmerken waar de verbalisanten de verdachte aan hebben herkend overeenkomen met het signalement dat de eigenaar van Inter Maassluis van de man gaf die op 4 december 2017 in zijn winkel was geweest.
Daarbij komt dat [naam medewerker] op de betreffende foto de verdachte heeft herkend als de man die op 4 december 2017 3 pakjes sigaretten en 1 flesje energiedrank bij hem kocht. De rechtbank merkt op dat aangeefster bij de foto weliswaar heeft gezegd dat dit de man was die bij haar had ingebroken, maar deze opmerking doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de herkenning door [naam medewerker] . Zo heeft [naam medewerker] uit eigen wetenschap en zeer gedetailleerd verklaard wat de man bij hem kocht. Hij kon zich de man herinneren. De rechtbank acht deze herkenning dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Daarbij komt dat uit het dossier geenszins blijkt van een ander persoon die op de betreffende dag rond dat tijdstip iets bij de Inter Maassluis heeft gekocht ter waarde van € 25,-.
Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank geen twijfel heeft dat het de verdachte is geweest die op 4 december 2017 om 11.33 uur bij Inter Maassluis 25 euro contactloos heeft gepind met de bankpas van aangeefster. Nu de verdachte slechts 33 minuten na de woninginbraak met de bankpas van aangeefster heeft gepind, en de verdachte geen verklaring heeft gegeven, hoe het kan dat hij zo kort na de inbraak in het bezit was van de bankpas van aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte die bankpas zelf uit de woning van aangeefster heeft weggenomen.
De rechtbank overweegt in dat kader dat de verdachte het recht heeft om te zwijgen, maar dat deze situatie wel roept om een verklaring van de verdachte. Dat de verdachte geen verklaring heeft willen afleggen, draagt naar het oordeel van de rechtbank dan ook bij aan de overtuiging van de rechtbank dat het de verdachte is geweest die de inbraak heeft gepleegd. Daarbij valt op de omstandigheid dat ook dit feit door insluiping is gepleegd (in casu in een woning), hetgeen past bij de modus operandi van de eerder door de verdachte gepleegde feiten (feiten 8 t/m 11).
De rechtbank acht het onder feit 4 primair en 5 ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van de diefstal uit de woning op 6 december 2017 is de rechtbank van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt om tot het oordeel te komen dat de verdachte deze inbraak heeft gepleegd. De rechtbank zal de verdachte van dit deel van de tenlastelegging partieel vrijspreken.
Overweging ten overvloede
De rechtbank merkt op dat zich in het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt dat de verdachte in de periode van 4 december 2017 tot en met 13 december 2017 in Maassluis een van diefstal afkomstige X-box (van aangeefster) voorhanden heeft gehad. Nu dit feit echter als subsidiair feit (en niet cumulatief/alternatief) is ten laste gelegd en de rechtbank het primaire feit reeds bewezen acht, komt zij aan de beoordeling van de subsidiair ten laste gelegde heling niet toe.
Feit 6 – [adres delict 2]
Aan de orde is de vraag of wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op 7 december 2017 heeft ingebroken in de woning van [naam slachtoffer 3] aan de [adres delict 2] in Maassluis en daar goederen heeft weggenomen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Op 7 december 2017 is in de woning van [naam slachtoffer 3] een keukenraam ingeslagen en zijn uit de woning goederen weggenomen, waaronder een speelgoedauto, een i-Pad, oplaadsnoeren, een laptop van het merk HP, een oplader, geld en een (nep) Rolex horloge.
Enkele dagen later, te weten op 13 december 2017, is door iemand die zich met de ID-kaart van de verdachte heeft gelegitimeerd, bij de Cash Converters in Rotterdam een laptop van het merk HP ingeleverd tegen ontvangst van een bedrag van € 40,-.
De aangever heeft deze bij Cash Converters ingeleverde laptop herkend als de van hem gestolen laptop.
De verdachte werd op 8 januari 2018 aangehouden door de politie. Bij zijn aanhouding was hij in het bezit van zijn ID-kaart.
Eén dag na de aanhouding van de verdachte werd onder hem een telefoon in beslag genomen. Uit onderzoek naar (de SD kaart van) deze telefoon bleek dat er een foto van een Rolex-horloge op de telefoon stond. Deze foto is volgens systeemdata gemaakt op 7 december 2017 omstreeks 18:36 uur, de dag van de inbraak in de woning van aangever.
De in de telefoon van de verdachte aangetroffen foto van het Rolex horloge is aan aangever [naam slachtoffer 3] getoond. Hierop heeft de aangever zijn (nep) Rolex horloge herkend.
Nu uit het dossier geenszins blijkt dat de ID-kaart van de verdachte op enig moment rond 13 december 2017 is gestolen of door iemand anders is gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte is geweest die enkele dagen na de inbraak in de woning van aangever de daarbij gestolen laptop heeft ingeleverd bij de Cash Converters.
Ook staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van het bovenstaande vast dat de verdachte sinds de dag van de inbraak een foto op zijn telefoon had staan van het van aangever gestolen (nep) Rolex horloge.
De verdachte heeft geen verklaring willen afleggen. De rechtbank dient derhalve zelf in te vullen hoe het kan dat de verdachte in ieder geval twee van de van aangever gestolen goederen op de dag van de inbraak en/of kort daarna kennelijk onder zich heeft gehad. Gelet op het korte tijdsbestek tussen de inbraak en het onder zich hebben van bij de inbraak gestolen goederen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de verdachte in de woning van aangever heeft ingebroken en daar de goederen heeft weggenomen.
De rechtbank overweegt in dat kader dat de verdachte het recht heeft om te zwijgen, maar dat deze situatie wel roept om een verklaring van de verdachte. Dat de verdachte geen verklaring heeft willen afleggen, draagt naar het oordeel van de rechtbank dan ook bij aan de overtuiging van de rechtbank dat het de verdachte is geweest die de inbraak heeft gepleegd.
De rechtbank acht het onder 6 primair ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 7 – pnr 233231-17
Vrijspraak diefstal
De rechtbank overweegt dat uit de aangifte van [naam slachtoffer 4] blijkt dat op 16 november 2017 een bromfiets met kenteken [kentekennummer 1] is gestolen, doordat de dader middels insluiping in de kleedkamer van een dansschool de sleutels van de bromfiets en vervolgens de bromfiets zelf heeft weggenomen.
Uit het dossier blijkt verder dat op 19 november 2017, drie dagen na de diefstal, getuige [naam getuige 3] een jongen op een bromfiets zag rijden, die vreemd gedrag vertoonde. Zo keek de jongen, toen er een politiehelikopter overvloog omhoog, ging hij dicht tegen de muur aan staan, zette hij de bromfiets op slot en liep weg. Getuige [naam getuige 3] vertrouwde het niet, maakte een foto van de jongen, en schakelde de politie in.
Bij het aantreffen van de weggezette bromfiets constateerde de politie dat het om de gestolen bromfiets van aangeefster [naam slachtoffer 4] ging.
Tevens bleek uit verder onderzoek dat de jongen op de foto door een oude buurman (getuige [naam slachtoffer 1] ) als zijnde de verdachte werd herkend. De verdachte heeft geen verklaring over het feit willen afleggen.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de herkenning door getuige [naam slachtoffer 1] . Dit betekent dat de verdachte drie dagen na de diefstal op de van aangeefster gestolen bromfiets rondreed en raar gedrag vertoonde toen er een politiehelikopter overvloog, zonder dat hij daarvoor een verklaring heeft gegeven.
De rechtbank ziet hierin sterke aanwijzingen dat het de verdachte is geweest die de bromfiets heeft gestolen. Daarbij valt op dat ook bij dit feit een zelfde modus operandi is gebruikt als bij de eerder door de verdachte gepleegde feiten (feiten 8 tot en met 11): de verdachte sluipt in kleedkamers, waar een jas of een tas hangt, haalt deze jas en/of tas leeg, terwijl duidelijk is dat de eigenaar opdat moment bezig is met iets anders (in casu: dansen) en hij dus wist dat hij niet betrapt zou worden.
Echter, naar het oordeel van de rechtbank ontbreken in het dossier voldoende wettige bewijsmiddelen om tot een veroordeling van de verdachte voor de diefstal van de bromfiets te komen, vooral doordat niemand de insluiper(s) heeft gezien. Dit betekent dat de rechtbank de verdachte van het onder 7 primair ten laste gelegde zal dienen vrij te spreken.
Bewezenverklaring heling
Wel acht de rechtbank op basis van genoemde bewijsmiddelen voldoende komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan heling van de bromfiets.
De rechtbank overweegt in dat kader dat de verdachte het recht heeft om te zwijgen, maar dat deze situatie wel roept om een verklaring van de verdachte. Dat de verdachte geen verklaring heeft willen afleggen over waarom hij op de gestolen bromfiets rondreed en zich vreemd gedroeg toen er een politiehelikopter overvloog, draagt naar het oordeel van de rechtbank dan ook bij aan de overtuiging van de rechtbank dat de verdachte wist, althans redelijkerwijs kon vermoeden, dat de bromfiets waar hij op reed van diefstal (of ander misdrijf) afkomstig was.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het onder 7 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zal verklaren.