ECLI:NL:RBROT:2018:459

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
10/820005-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval veroorzaakt door bestuurster met epilepsie

Op 25 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bestuurster die op 30 mei 2014 een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt in Hellevoetsluis. De verdachte, die bekend was met epilepsie, reed met een snelheid van ten minste 60 km/u en kwam in botsing met twee voetgangers, die beiden om het leven kwamen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen door ondanks haar medische toestand achter het stuur te stappen. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor enkele tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval en aan het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie aan de keuringsarts van het CBR. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee jaar op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden van de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/820005-14
Datum uitspraak: 25 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder feit 3 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 5 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2 en feit 3 primair
(feit 2)
Naar aanleiding van het dodelijke verkeersongeval op de [plaats delict] op 30 mei 2014 is op diezelfde dag het rijbewijs van de verdachte ingevorderd. Op 1 juni 2014 is bij de politie een melding binnengekomen van getuige [naam getuige] dat de verdachte ondanks het ingevorderde rijbewijs toch in haar auto is gestapt en is gaan rijden. Op 3 juni 2014 werd vanuit de meldkamer Rotterdam een melding gedaan aan alle wagens met het verzoek om uit te kijken naar de verdachte die mogelijk zou rijden zonder rijbewijs. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de politie zich opgesteld op de route die de verdachte vermoedelijk zou gaan rijden. Op de N218 bij de Brielse Maasdijk in Oostvoorne, gemeente Westvoorne, heeft de politie de verdachte aangehouden voor het rijden zonder (geldig) rijbewijs.
De raadsman heeft bepleit dat het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen kan worden, nu uit de stukken in het dossier niet blijkt dat het feit is gepleegd in de ten laste gelegde pleegplaats Hellevoetsluis.
Door de officier van justitie is aangevoerd dat de politie een melding heeft gekregen waaruit blijkt dat de verdachte op 3 juni 2014 is weggereden uit Hellevoetsluis.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de melding van 3 juni 2014 niet blijkt dat de verdachte met haar auto is weggereden vanuit Hellevoetsluis. Uit de melding kan enkel worden afgeleid dat de verdachte vanuit Rockanje richting (vermoedelijk) de Maasvlakte zou rijden. Ook uit de verklaring van getuige [naam getuige] , die verdachte op 1 en 3 juni 2014 zag wegrijden van huis, volgt niet dat zij in Hellevoetsluis is geweest op 3 juni 2014. Uit andere stukken in het dossier kan evenmin volgen dat de verdachte op 3 juni 2014 met haar auto heeft gereden in de ten laste gelegde pleegplaats Hellevoetsluis. Het verweer van de raadsman slaagt.
Het onder 2 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
(feit 3 primair)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
(feit 1)
Inleiding
Op 30 mei 2014 heeft op de [plaats delict] te Hellevoetsluis een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij twee voetgangers, een fietser en een personenauto waren betrokken. Hierbij zijn de voetgangers, de 23-jarige [naam slachtoffer 1] en de 29-jarige [naam slachtoffer 2] om het leven gekomen. De fietser, [naam slachtoffer 3] , is tevens geraakt door de personenauto. Zij hield geen ernstige verwondingen over aan het ongeval. Verdachte bestuurde op het moment van de aanrijding de auto. De verdachte reed na de aanrijding met de voetgangers en de fietser nog enkele tientallen meters door en belandde uiteindelijk met de auto in een sloot. Toegesnelde voorbijgangers hebben de verdachte uit haar auto gehaald. De politie heeft vervolgens de verdachte aangehouden voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval.
De vraag die de rechtbank thans moet beantwoorden is of de verdachte zich door haar handelen heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, nu het gedrag van de verdachte te kwalificeren is als aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig handelen. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte zich ervan bewust was dat zij met regelmaat epileptische aanvallen krijgt, dat zij al meerdere (eenzijdige) verkeersongevallen heeft veroorzaakt ten gevolge van deze aanvallen en dat zij ondanks deze omstandigheden toch in de auto is gestapt en is gaan rijden.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de tekst van de tenlastelegging niet inhoudt dat het ongeval is veroorzaakt door een epileptische aanval. Causaal verband tussen de epileptische aanval en het veroorzaken van het ongeval ontbreekt. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het gedrag van de verdachte niet als zeer, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam gekwalificeerd kan worden, omdat de verdachte redelijkerwijs niet hoefde te verwachten dat zij een epileptische aanval zou krijgen.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is vereist dat vast komt te staan dat een verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Concreet betekent dit, dat hoe erg de gevolgen van een ongeluk ook zijn, daaruit niet automatisch volgt dat de bestuurder strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Om een zeer, dan wel aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat de verdachte op 30 mei 2014 in een Peugeot heeft gereden op de [plaats delict] . De verdachte kwam uit de richting van de Voorweg en reed in de richting van de Zoomweg. Uit de verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) blijkt dat de verdachte aan de uiterste rechter zijde van de rijbaan heeft gereden met de beide rechterwielen rijdend op de fietssuggestiestrook. De voetgangers liepen aan de voor hen uiterste rechter zijde van de rijbaan. De verdachte heeft niet gereageerd op deze twee voetgangers en heeft hen vervolgens van achteren aangereden. Uit het onderzoek van de VOA blijkt dat aannemelijk is dat de verdachte met ten minste 60 km/u heeft gereden op het moment van de aanrijding. De verdachte heeft, zo heeft het onderzoek uitgewezen, in één rechte lijn en zonder te remmen of bij te sturen gereden. Van een technische reden voor het optreden van het ongeval is uit het onderzoek niets gebleken. Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat verdachte zich zeer, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 te wijten is. Dit kan echter anders zijn indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden, bijvoorbeeld dat verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde. Daaruit zou kunnen volgen dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.
De verdachte heeft verklaard dat zij geen herinneringen meer heeft vanaf het moment dat zij de [plaats delict] opreed tot aan enige tijd na het ongeval. Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat de verdachte verward was direct na het ongeval. De verdachte gaf geen adequate antwoorden op gestelde vragen en reageerde, zoals getuigen opmerkten, onverschillig op hetgeen was voorgevallen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte sinds 2006 lijdt aan epilepsie en sinds dat jaar last heeft gehad van meerdere epileptische aanvallen. De gedragsneuroloog Jonker, die de verdachte in het kader van deze strafzaak heeft onderzocht, heeft hier het volgende - voor zover van belang - over gerapporteerd:
In 2006 deed zich voor het eerst verschijnselen van epilepsie voor. Betrokkene heeft sinds 2006 meermalen aanvallen van epilepsie gehad ondanks anti-epileptica. Vermoedelijk heeft betrokkene op 30 mei 2014 een epileptisch insult gehad. Onmiddellijk na het auto ongeval reageerde ze inadequaat en verward. Ze heeft een amnesie voor het gebeuren. De epileptische aanvallen veroorzaken een kortdurende bewustzijnsdaling, soms met verwardheid of automatismen, waarover betrokkene een amnesie heeft. Tijdens de bewustzijnsdaling kan betrokkene handelingen verrichten die zij zich niet bewust is. Vaak gaat het hierbij om min of meer om automatische handelingen, kortdurende verwardheid of afwezigheid ('staren').
Gelet op de verklaringen van de verdachte, alsmede de getuigenverklaringen over de persoon van de verdachte en de toestand van de verdachte direct na het ongeval en de deskundigenrapportages betreffende de verdachte overweegt de rechtbank dat aannemelijk is geworden dat de verdachte ten tijde van de aanrijding op 30 mei 2014 een epileptische aanval heeft gehad.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat in de tenlastelegging niet is opgenomen dat het ongeval is veroorzaakt door een epileptische aanval overweegt de rechtbank als volgt. In de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “ondanks” dat zij met regelmaat epileptische aanvallen heeft gehad en meerdere aanrijdingen of ongevallen heeft gehad (mede) als gevolg van die epileptische aanvallen, is gaan rijden. Het woord “ondanks” in de tenlastelegging ziet op het causale verband tussen de gevaarzettende omstandigheden en het ongeval. Dat het causale verband (met zoveel woorden) moet worden genoemd in de feitelijke omschrijving in de tenlastelegging vindt geen steun in het recht. De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de verdachte niet zeer, dan wel aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte - zoals eerder overwogen - sinds 2006 epileptische aanvallen heeft. De verdachte heeft onder behandeling gestaan bij een neuroloog voor deze epileptische aanvallen. Zij kreeg daar ook medicatie voor. In het dossier bevindt zich een door de politie opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, met als bijlage meerdere mutatierapporten, waaruit volgt dat de verdachte meerdere malen voor komt in het bedrijfsprocessensysteem van de politie in verband met verkeersongevallen en onwelwordingen in de periode september 2010 tot en met het verkeersongeval op 30 mei 2014. In vier van die gevallen is een mededeling ex artikel 130 van de WVW uitgebracht.
Één van de symptomen van epilepsie is dat men plotseling voor kortere of langere tijd het bewustzijn kan verliezen. De verdachte heeft, zo blijkt uit voornoemde mutatierapporten, meerdere onverklaarde verkeersongevallen veroorzaakt waarbij zij was weggevallen, vermoedelijk ten gevolge van een epileptische aanval. De verdachte had zich moeten realiseren dat zij door haar beperking een gevaar voor zichzelf en voor anderen is als zij achter het stuur van een auto gaat zitten en de weg op gaat. De verdachte is door personen uit haar omgeving geadviseerd niet meer te gaan rijden. De verdachte is ondanks deze adviezen toch weer in de auto gestapt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte, gelet op hetgeen zij op dat moment wist omtrent haar medische situatie, serieus rekening moest houden met het optreden van een zodanig plotseling bewustzijnsverlies, zoals dit zich ook vlak voor en tijdens het verkeersongeval heeft voorgedaan. Gelet op de consequenties van een niet onwaarschijnlijk verkeersongeval is het onverantwoord en onaanvaardbaar als bestuurder van een auto op te treden. Er is daardoor geen sprake van verontschuldigbare onmacht.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, zodat de verdachte schuld als bedoeld in artikel 6 WVW heeft aan het verkeersongeval waardoor twee personen zijn te komen overlijden.
(feit 3 subsidiair)
Inleiding
In maart 2012 is het rijbewijs van de verdachte naar aanleiding van een verkeersongeval door het CBR ongeldig verklaard, omdat zij naar het oordeel van de keuringsarts niet meer voldeed aan de eisen van geschiktheid. De verdachte heeft haar rijbewijs (met code 105) middels de eigen verklaring procedure in februari van 2014 teruggekregen voor de periode van één jaar. Voor het krijgen van een code 105 rijbewijs is vereist dat sprake is van een aanvalsvrije periode. Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij in het kader van de CBR-keuring opzettelijke valse inlichtingen heeft verstrekt om een nieuw rijbewijs te krijgen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk valse inlichtingen heeft verstrekt in het gesprek met de neuroloog in het kader van de CBR-keuring. Daartoe heeft zij aangevoerd dat uit het mutatierapport van de politie blijkt dat de verdachte heeft gelogen over haar aanvalsvrije periode.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen voor feit 3, nu uit het dossier niet zonder meer blijkt dat de verdachte bewust onjuiste informatie heeft verstrekt aan de keuringsarts. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet bijhoudt wanneer zij een aanval krijgt. Zij heeft tevens verklaard dat zij er niet eens zeker van is of het ook daadwerkelijk epileptische aanvallen betrof. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de arts die de CBR-keuring verrichtte op de hoogte was van de zogenaamde mededeling ex artikel 130 van de WVW zoals die is gedaan naar aanleiding van het ongeval van 19 februari 2012, waardoor - zo begrijpt de rechtbank - eventuele onjuiste inlichtingen door verdachte geen effect zouden moeten kunnen hebben.
Beoordeling
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt aan de keuringsarts op 20 december 2013 in het kader van de CBR-keuring. Uit het door de keuringsarts opgemaakte verslag volgt dat de verdachte heeft medegedeeld dat zij meent dat zij na het ongeval in 2011 geen aanvallen meer gehad heeft. Uit het eerder genoemde mutatierapport blijkt evenwel dat in de periode tussen 2011 en 20 december 2013 twee meldingen bij de politie zijn binnengekomen die verband houden met epileptische aanvallen bij de verdachte. Uit de melding van 19 februari 2012 blijkt dat de verdachte van de weg is geraakt en in de sloot terecht is gekomen. De verdachte verklaarde toen dat ze niet lekker was geworden en geen medicijnen had ingenomen. Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat zij daarmee doelde op de medicijnen die zij slikt in verband met epilepsie. Ze was even het bewustzijn verloren. Uit de melding van 4 september 2012 volgt dat de verdachte onwel is geworden in de [naam tuincentrum] . Verdachte heeft toen verklaard dat zij jaren geleden geopereerd is aan haar oor en dat dit de laatste jaar problemen (epilepsie en duizeligheid) geeft. Verder heeft zij verklaard dat zij dit vaker heeft. Gelet op de inhoud van de mutaties acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat zij niet wist of voornoemde incidenten daadwerkelijk epileptische aanvallen betroffen niet aannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte opzettelijk onjuiste inlichtingen verstrekt aan de keuringsarts teneinde een nieuw rijbewijs te krijgen. Dit oordeel steunt mede op de verklaring van de verdachte bij de politie, waarbij haar is gevraagd wat zij wilde bereiken met het achterhouden van deze informatie en waarop zij antwoordt dat zij haar rijbewijs terug wilde hebben en het rijbewijs nodig had voor haar werk. Dat de keuringsarts mogelijk kennis heeft kunnen nemen van een mededeling ex artikel 130 van de WVW doet niet af aan de onjuistheid van de mededeling van verdachte.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte opzettelijk onjuiste inlichtingen ter verkrijging van een verklaring van medische geschiktheid verstrekt tijdens het neurologisch onderzoek in het kader van de CBR-keuring.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Primair
zij op 30 mei 2014 te Hellevoetsluis als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig
heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer onvoorzichtig en onachtzaam en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [plaats delict] , welk genoemd rijgedrag
hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
terwijl haar, verdachte, bekend was dat zij
-met regelmaat epileptische aanvallen heeft, waardoor zij onwel wordt of
buiten bewustzijn raakt, en
-meerdere aanrijdingen of ongevallen heeft gehad (mede) als gevolg van die
epileptische aanvallen,
ondanks bovengenoemde omstandigheden is gaan rijden en blijven rijden en
op die [plaats delict] fietsers en voetgangers van achteren is genaderd die aan
de rechterzijde van de weg op de aldaar gelegen fietssuggestiestrook reden en
liepen en haar snelheid niet heeft aangepast en niet in staat is geweest haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was
en
met een snelheid van ten minste 60 km/u en met de rechterwielen rijdend op die
fietssuggestiestrook in botsing of aanrijding is gekomen met twee aldaar naast
elkaar lopende voetgangers en (vervolgens) in aanrijding of aanraking is gekomen met een fietser die vóór even genoemde voetgangers reed, en (daarna) zonder te remmen en zonder stuur(re)actie via de berm in de links van de weg gelegen sloot is gereden of gerold,
waardoor die voetgangers, genaamd [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] werden gedood;
3.
Subsidiair
zij op 20 december 2013 te Rotterdam, voor het verkrijgen van een rijbewijs, opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verschaft, immers heeft zij, verdachte, lijdend aan epilepsie, tijdens een neurologisch onderzoek in het kader van een CBR-keuring (ter verkrijging van een verklaring van (medische) geschiktheid, benodigd voor de aanvraag van een (nieuw)
rijbewijs) verklaard dat zij 2 jaar aanvalsvrij was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;

2.overtreding van artikel 114 Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
Op 30 mei 2014 heeft de verdachte als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt waarbij twee voetgangers, de 23-jarige [naam slachtoffer 1] en de 29-jarige [naam slachtoffer 2] , zijn overleden. De verdachte heeft schuld aan dit ongeval. Door het gedrag van de verdachte is diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van de slachtoffer, zoals uit onder meer de slachtofferverklaringen van de moeder en de broer van het slachtoffer [naam slachtoffer 1] is gebleken.
De verdachte heeft zich op 20 december 2013 ook schuldig gemaakt aan het opzettelijk onjuiste inlichtingen verschaffen voor het verkrijgen van een nieuw rijbewijs. De verdachte heeft in het kader van de CBR-keuring in strijd met de waarheid medegedeeld dat zij 2 jaar aanvalsvrij was. De uitgifte van een rijbewijs is bestemd voor hen die voldoen aan de geschiktheidseisen. Het verstrekken van onjuiste inlichtingen kan ervoor zorgen dat personen die niet geschikt zijn om te rijden toch een rijbewijs krijgen, met alle gevolgen van dien voor de veiligheid van het wegverkeer. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Neuroloog C.R.B. Willems en gedragsneuroloog prof. dr. Jonker hebben rapportages over de verdachte opgemaakt op respectievelijk 27 mei 2015 en 10 augustus 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Op verkeersdeelnemers rust een zorgplicht en de verdachte is in dit opzicht ernstig tekort geschoten in haar verkeersgedrag. Het verwijt dat verdachte vooral te maken valt, is dat zij als bestuurster van een personenauto aan het verkeer is gaan deelnemen, terwijl zij wist dat zij met enige regelmaat epileptische aanvallen krijgt. De verdachte was zich bewust van haar beperkingen en heeft moeten weten wat voor gevolgen een epileptische aanval in het verkeer voor haar zelf en anderen zou kunnen hebben. Voorafgaand aan het dodelijk ongeval op 30 mei 2014 heeft de verdachte mede als gevolg van die epileptische aanvallen meermalen verkeersongevallen veroorzaakt. Haar medicatie is een aantal keer verhoogd, maar dat leidde er niet toe dat de aanvallen ophielden. Zij is door haar omgeving ook meermaals aangesproken op het feit dat het niet verantwoord was dat zij auto reed. Dat alles heeft de verdachte er niet van weerhouden om toch weer achter het stuur plaats te nemen.
Uit de neurologische rapportages en het optreden van verdachte ter zitting volgt dat verdachte geen of nauwelijks emoties kent als gevolg van een reeds jaren aanwezig trauma. Op cognitief vlak kent verdachte echter geen beperkingen. Dit impliceert dat verdachte kan overzien dat het besturen van een auto met de beperkingen die zij heeft tot dodelijke ongevallen kan leiden. Ondanks die wetenschap heeft verdachte onjuiste inlichtingen gegeven over haar aanvalsvrije periode. Door zo te handelen heeft zij de keuringsarts bewogen om een voor haar gunstige medische verklaring af te geven. De rechtbank merkt hierbij op dat de verantwoordelijkheid voor verkeersgedrag bij de bestuurder van een auto ligt, ook als deze een rijbewijs heeft. Met andere woorden, de enkele wetenschap van epileptische aanvallen moest verdachte al doen besluiten geen auto te rijden. Dat verdachte daags na het dodelijk ongeval, dus met de feitelijke wetenschap dat haar beperkingen tot de dood van anderen kunnen leiden, weer in de auto stapt, getuigt van een volstrekte veronachtzaming van de verkeersveiligheid in het algemeen en de veiligheid van medeweggebruikers in het bijzonder.
Door toedoen van de verdachte is de nabestaanden van de slachtoffers veel pijn en verdriet aangedaan. De nabestaanden moeten leven met het onherstelbare verlies van hun dierbaren, omdat verdachte zeer onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld. De rechtbank rekent dit leed en verdriet de verdachte aan. De rechtbank realiseert zich evenwel dat geen enkele straf recht kan doen aan het gemis dat de nabestaanden hun leven lang nog zullen ervaren.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank komt tot een aanzienlijk hogere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank oordeelt het gedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onachtzaam. De rechtbank overweegt dat deze zaak, gelet op de wetenschap bij verdachte van haar medische beperkingen en negeren daarvan met minachting van de veiligheid voor anderen, a-typisch van aard is en dat voor de straftoemeting bestaande richtlijnen of oriëntatiepunten onvoldoende aanknoping bieden. De rechtbank is van oordeel dat voor feit 1 sec, mede gelet op de onomkeerbare, zeer ernstige gevolgen, te weten de dood van twee jonge mensen, een gevangenisstraf van twee jaren geboden zou zijn. Voor het onjuist verschaffen van inlichting zou onder alle genoemde omstandigheden een gevangenisstraf van een maand passend en geboden zijn. Met deze strafmaat gaat de rechtbank boven de eis uit van de officier van justitie. Alles afwegende vindt de rechtbank dat de ernst van bewezenverklaarde feit en de vreselijke gevolgen daarvan onvoldoende in die eis tot uitdrukking komen. Opleggen van een hogere straf dan geëist kan die gevolgen niet te niet doen, daarvan is de rechtbank zich bewust. Maar stelt scherp dat autorijden een voor anderen in potentie gevaarlijke bezigheid is die grote verantwoordelijkheid voor alle autobestuurders met zich brengt. Dat rechtsgoed heeft de verdachte geschonden, dat zal door deze strafoplegging moeten worden rechtgezet. De rechtbank acht het evenals de officier van justitie aangewezen om de verdachte te veroordelen tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de maximale (wettelijke) duur van vijf jaar.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De rechtbank ziet, net als de officier van justitie en de raadsman van verdachte, geen bijzondere omstandigheden die een behandeltermijn langer dan de gebruikelijke maximaal twee jaar rechtvaardigen.
De rechtbank houdt in het kader van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening met deze omstandigheid, waarbij een matiging van de straf met een maand zoals door de officier van justitie voorgesteld wordt betracht.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een passende bestraffing kan worden gevonden in het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar.
8.
Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 461,13 aan materiële schade.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4083,94 aan materiële schade.
Benadeelde partij [naam benadeelde 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 3] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 57,13 aan materiële schade.
8.1.
Beoordeling
De benadeelde partijen zijn allen erfgenamen van het overleden slachtoffer en in die hoedanigheid ontvankelijk in hun vordering. Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoedingen door de verdediging niet zijn weersproken, zullen de vorderingen worden toegewezen.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag ter zake de begrafeniskosten vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 juni 2014 en het ticket Polen-Nederland vanaf 12 augustus 2017.
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag ter zake het ticket Polen-Nederland vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2017 en de autohuur en de parkeerkosten vanaf 11 januari 2018.
Benadeelde partij [naam benadeelde 3]
De benadeelde partij [naam benadeelde 3] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 augustus 2017.
8.2.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 461,13 euro, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 4083,94 euro, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van € 57,13 euro, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 6, 114, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaar;
ontzegt de verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
5 (vijf) jaren;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 461,13 (zegge: vierhonderdeenenzestig euro en dertien cent). Van dat bedrag dient € 57,13 te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en het bedrag € 404,00 te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 4083,94 (zegge: vierduizenddrieëntachtig euro en vierennegentig cent). Van dat bedrag dient 4026,81 te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2014 tot van de dag der algehele voldoening en het bedrag €57,13 te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 57,13 (zegge: zevenenvijftig euro en dertien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] respectievelijk te betalen
€ 461,13 (zegge: vierhonderdeenenzestig euro en dertien cent), € 4083,94 (zegge: vierduizenddrieëntachtig euro en vierennegentig cent)en
€ 57,13 (zegge: zevenenvijftig euro en dertien cent), vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 461,13 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
9 (negen) dagen, bij het bedrag van € 4083,94 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagenen bij het bedrag van € 57,13 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 (één) dag; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. B.T.C. Jordaans en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Witteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
zij op of omstreeks 30 mei 2014 te Hellevoetsluis als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig
heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke
verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de [plaats delict] , welk genoemd rijgedrag
hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
terwijl haar, verdachte, bekend was dat zij
-met regelmaat epileptische aanvallen heeft, waardoor zij onwel wordt of
buiten bewustzijn raakt, en
-meerdere aanrijdingen of ongevallen heeft gehad (mede) als gevolg van die
epileptische aanvallen,
ondanks bovengenoemde omstandigheden is gaan rijden en blijven rijden en/of
op die [plaats delict] fietsers en voetgangers van achteren is genaderd die aan
de rechterzijde van de weg op de aldaar gelegen fietssuggestiestrook reden en
liepen en/of haar snelheid niet heeft aangepast en/of niet in staat is geweest haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was
met een snelheid van ten minste 60 km/u en met de rechterwielen rijdend op die
fietssuggestiestrook in botsing of aanrijding is gekomen met twee aldaar naast
elkaar lopende voetgangers en/of
(vervolgens) in aanrijding of aanraking is gekomen met een fietser die vóór evengenoemde voetgangers reed, en/of
(daarna) zonder te remmen en/of zonder stuur(re)actie via de berm in de links
van de weg gelegen sloot is gereden of gerold,
waardoor die voetgangers, genaamd [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] werden gedood;
Subsidiair
zij op of omstreeks 30 mei 2014 te Hellevoetsluis als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de [plaats delict] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op
die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op
die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
terwijl haar, verdachte, bekend was dat zij
-met regelmaat epileptische aanvallen heeft, waardoor zij onwel wordt of
buiten bewustzijn raakt, en
-meerdere aanrijdingen of ongevallen heeft gehad (mede) als gevolg van die
epileptische aanvallen,
ondanks bovengenoemde omstandigheden is gaan rijden en blijven rijden en/of
op die [plaats delict] fietsers en voetgangers van achteren is genaderd die aan
de rechterzijde van de weg op de aldaar gelegen fietssuggestiestrook reden en
liepen en/of haar snelheid niet heeft aangepast en/of niet in staat is geweest haar voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was
met een snelheid van ten minste 60 km/u en met de rechterwielen rijdend op die
fietssuggestiestrook in botsing of aanrijding is gekomen met twee aldaar naast
elkaar lopende voetgangers en/of
(vervolgens) in aanrijding of aanraking is gekomen met een fietser die vóór
evengenoemde voetgangers reed, en/of
(daarna) zonder te remmen en/of zonder stuur(re)actie via de berm in de links
van de weg gelegen sloot is gereden of gerold;
2.
zij op of omstreeks 03 juni 2014 te Hellevoetsluis als degene van wie ingevolge
artikel 130, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, de overgifte van een op
haar naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie haar
rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat rijbewijs niet was teruggegeven, op
een weg, de [plaats delict] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie
of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, als bestuurder heeft
bestuurd;
3.
Primair
zij op of omstreeks 20 december 2013 te Rotterdam, een geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een verklaring van
geschiktheid (ten behoeve van het verkrijgen van een (nieuw) rijbewijs)
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door te verklaren dat zij,
lijdend aan epilepsie, 2 jaren aanvalsvrij was, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair
zij op of omstreeks 20 december 2013 te Rotterdam, voor het verkrijgen van een
rijbewijs, opzettelijk onjuiste opgaven heeft gedaan en/of onjuiste
inlichtingen heeft verschaft en/of onjuiste bewijsstukken en/of andere
bescheiden heeft overgelegd, immers heeft zij, verdachte, lijdend aan epilepsie, tijdens een neurologisch
onderzoek in het kader van een CBR-keuring (ter verkrijging van een verklaring
van (medische) geschiktheid, benodigd voor de aanvraag van een (nieuw)
rijbewijs) verklaard dat zij 2 jaar aanvalsvrij was.