ECLI:NL:RBROT:2018:4568

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
10/691045-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een café

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen in een café. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Yaprak. Tijdens de zitting op 29 maart 2018 werd de tenlastelegging besproken, waarbij de officier van justitie, mr. W.L. van Prooijen, een gevangenisstraf van 9 maanden eiste. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit door de verdachte bekend was en dat er geen verdere motivering nodig was voor de bewezenverklaring. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 22 februari 2018 te Rotterdam een geladen vuurwapen, een pistool van het merk FEG, type Pa-64, kaliber 9 mm kort, voorhanden had gehad, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie.

De rechtbank overwoog dat het voorhanden hebben van een vuurwapen in een openbare gelegenheid als een café een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van anderen met zich meebrengt. De verdachte had het wapen bij zich gedragen en later achter de bar gelegd, wat de ernst van de situatie onderstreept. De rechtbank nam ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, en werd vastgesteld dat de verdachte strafbaar was voor het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/691045-18
Datum uitspraak: 12 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. S. Yaprak, advocaat te Enschede.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 februari 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk FEG, type Pa-64, kaliber 9 mm kort met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een geladen vuurwapen voorhanden gehad in zijn café, een openbare plek die voor een ieder toegankelijk is en waar mensen over het algemeen voor de gezelligheid naartoe komen. De verdachte heeft het wapen bij zich gedragen en op een later moment achter de bar gelegd. Met zijn handelen heeft de verdachte een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen in het leven geroepen, omdat het voorhanden hebben van een vuurwapen het gebruik van dat vuurwapen mogelijk maakt en, naar de ervaring leert, ook vaak met zich meebrengt. Dit is de reden waarom tegen illegaal vuurwapenbezit streng dient te worden opgetreden.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. De rechtbank acht echter de geschetste bedrijfsmatige – en gezinsomstandigheden niet van dien aard dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ondanks de aard en ernst van het feit achterwege dient te blijven.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 februari 2018 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk FEG, type Pa-64, kaliber 9 mm kort met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad.