ECLI:NL:RBROT:2018:4567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
10/812120-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens woninginbraak met DNA match

Op 16 maart 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak. De zaak betreft een inbraak die plaatsvond op 10 september 2016 in een woning te Schiedam, waarbij diverse goederen werden gestolen. De inbrekers kwamen binnen door een ruit van de achterdeur in te gooien. Tijdens het sporenonderzoek werd een bloedspoor aangetroffen, dat overeenkwam met het DNA van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het bloedspoor de verdachte in de woning plaatst en dat hij geen overtuigende verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA. De verdediging voerde aan dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat het bloedspoor niet voldoende bewijs zou zijn. De rechtbank verwierp dit verweer en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij het goed onder zijn bereik was gebracht door middel van braak.

De rechtbank overwoog dat woninginbraken ernstige feiten zijn die niet alleen financiële schade veroorzaken, maar ook gevoelens van onveiligheid bij slachtoffers en de maatschappij. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, werd een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd. De rechtbank wees de vordering tot gevangenneming van de verdachte af, omdat hij in de tussenliggende periode niet opnieuw in de problemen was gekomen met de politie. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. C.G. van de Grampel als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/812120-17
Datum uitspraak: 16 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende woon-of verblijfplaats hier te lande.
Gemachtigd raadsvrouw mr. S. Arakelyan, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.W.A.M. Nij Bijvank heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest;
  • gevangenneming van de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdachte voldoet niet aan het door de getuige [naam getuige] opgegeven signalement en ook het enkel aantreffen van een bloedspoor van de verdachte in de woning is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat hij het feit heeft gepleegd. Het bloedspoor kan opzettelijk door iemand anders zijn achtergelaten om de verdachte voor de inbraak te laten opdraaien. Het is niet aan de verdachte om de aanwezigheid van zijn DNA te verklaren.
4.1.2.
Beoordeling
In de avond van 10 september 2016 is er ingebroken in de woning aan het [adres delict] te Schiedam, waarbij er diverse goederen zijn buitgemaakt. De inbrekers zijn de woning binnengekomen door de ruit van de achterdeur in te gooien. De bovenburen van de aangever hoorden glasgerinkel en zagen daarna een man en een vrouw de woning verlaten. De man droeg een gevulde tas en de vrouw een televisie. De politie heeft de volgende ochtend sporenonderzoek gedaan in de woning en daarbij onder meer een bloedspoor op de grond bij de gebroken ruit van de achterdeur aangetroffen.
Uit onderzoek door het NFI blijkt dat dit bloedspoor overeenkomt met het DNA van de verdachte. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat het aangetroffen bloedspoor afkomstig is van de verdachte. Voor de aanwezigheid daarvan heeft hij geen redengevende verklaring gegeven, terwijl dat, anders dan de verdediging meent, wel van hem had mogen worden verwacht.
Dat iemand anders dan de verdachte het bloedspoor heeft achtergelaten kan niet als een dergelijke verklaring worden aangemerkt. De rechtbank kan zich namelijk in alle redelijkheid, zeker niet zonder enige nadere toelichting die hier ontbreekt, geen voorstelling van maken van waar en op welke wijze een ander de beschikking heeft gekregen over (een) bloed(spoor) van de verdachte en hoe dit dan zou zijn meegenomen naar de plaats delict. Een en ander betekent dat het bloedspoor de verdachte in de woning plaatst.
Gelet op het korte tijdsverloop tussen de inbraak en het aantreffen van het spoor, merkt de rechtbank dit aan als een daderspoor. Het verweer dat een van de getuigen een beschrijving van de mannelijke inbreker heeft gegeven die mogelijk niet past bij het uiterlijk van de verdachte, is daarmee niet in tegenspraak, nu een subjectieve waarneming van de kleur van een persoon niet opweegt tegen het aantreffen van concreet DNA-materiaal van de dader. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 september 2016 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe
-eigening uit een woning, gelegen op/aan het [adres delict] heeft weggenomen een televisie en een telefoon en pakjes shag en een handdoek en een spaarzegelboekje van de Albert Heijn, toebehorende aan [naam slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Om de woning binnen te komen, heeft de verdachte samen met zijn mededader een ruit in de achterdeur met een stoeptegel ingegooid. Woninginbraken zijn buitengewoon ergerlijke feiten, die niet alleen overlast en financiële schade met zich mee brengen, maar tevens gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en de maatschappij in het algemeen veroorzaken. De verdachte heeft zich van deze mogelijke gevolgen kennelijk geen rekenschap gegeven en slechts oog gehad voor zijn eigen persoonlijk gewin.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
26 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdachte is volgens zijn strafblad zeven keer eerder veroordeeld, waarvan zes keer voor soortgelijke strafbare feiten. Het feit dat in dit vonnis bewezen is verklaard, is vóór die veroordelingen gepleegd. De verdachte is het voordeel, dat de samenloopbepalingen hem bij gelijktijdige berechting zouden hebben geboden, misgelopen. Op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht dient de rechtbank zich af te vragen welke straf er zou zijn opgelegd als dit feit samen met de reeds afgedane feiten zouden zijn berecht.
De officier van justitie heeft een strafeis geformuleerd die in een soortgelijke zaak aan een first offender pleegt te worden opgelegd. De verdachte was op de pleegdatum first offender. De rechtbank zal daarom niet afwijken van de eis.
De officier van justitie heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding om die vordering toe te wijzen. De verdachte is in de tussenliggende periode meerdere malen in beeld geweest bij politie en justitie. Bovendien beschikt de verdachte over een inschrijving in de basisregistratie personen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 september 2016 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen op/aan het [adres delict] heeft weggenomen een televisie en/of een mobiele telefoon en/of één of meer pakje(s) shag en/of een handdoek en/of een spaarzegelboekje van de Albert Heijn, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/ hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.