ECLI:NL:RBROT:2018:4537

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
C/10/535752 / HA ZA 17-912
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake koopovereenkomst onroerende zaak met bewijsopdracht voor verkoper

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2018 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap Policy Research Corporation Nederland B.V. en twee gedaagden, die gezamenlijk een koopovereenkomst voor een onroerende zaak hebben aangegaan. De eiseres, Policy Research, vordert een boete van € 170.000,- van de gedaagden, omdat zij de koopovereenkomst zouden hebben ontbonden zonder de juiste procedure te volgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een schriftelijke koopovereenkomst tot stand moet komen, zoals vereist door artikel 7:2 BW, en dat de gedaagden niet hebben voldaan aan de terhandstellingsverplichting. De rechtbank heeft de eiseres opgedragen te bewijzen dat de koopovereenkomst op 30 juni 2017 is ondertekend en aan de gedaagden ter hand is gesteld. Indien dit bewijs niet wordt geleverd, zal de vordering van Policy Research worden afgewezen en de vordering in reconventie van de gedaagden worden toegewezen. De zaak betreft de vraag of er een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen en of de gedaagden in verzuim zijn geraakt. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden en zal getuigenverhoren plannen om het bewijs te leveren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/535752 / HA ZA 17-912
Vonnis van 6 juni 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POLICY RESEARCH CORPORATION NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.V. van der Gun te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden domicilie kiezende te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E.T. de Boer te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Policy Research, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.
Gedaagden worden gezamenlijk in mannelijk enkelvoud met [gedaagden] aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 september 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties;
  • de oproepingsbrieven van 12 december 2017 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief van de rechtbank van 5 april 2018 met een zittingsagenda;
  • de akte overlegging producties in conventie aan de zijde van Policy Research tevens conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte overlegging producties aan de zijde van [gedaagden] , tevens houdende wijziging van eis in reconventie;
  • de akte overlegging producties aan de zijde van [gedaagden] ;
  • het proces-verbaal van de op 24 april 2018 gehouden comparitie van partijen;
  • de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van Policy Research;
  • de ter zitting overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van [gedaagden] ;
  • het faxbericht van 9 mei 2018 van de zijde van [gedaagden] met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Policy Research heeft in 2017 haar pand gelegen aan de [adres 1] te koop aangeboden voor een bedrag van € 1.750.000,- (hierna: het pand).
2.2.
[gedaagden] heeft op 17 maart 2017 een openingsbod gedaan op het pand. Partijen zijn vervolgens in onderhandeling getreden over de koop van het pand en over de overname van roerende zaken die zich in het pand bevonden.
2.3.
[persoon 1] , bestuurder van Policy Research, heeft op 29 maart 2017 aan [persoon 2] , makelaar bij Parc Makelaars B.V., het volgende e-mailbericht gestuurd:
‘(…)Opgelet [persoon 2] , geen probleem om concept reeds voor te leggen aan [persoon 3] , maar ik ben met [persoon 3] nog in gesprek rond de inboedel en er is pas een akkoord rond de verkoop van het pand van zodra we akkoord hebben rond alles (…).’
2.4.
[persoon 1] heeft [persoon 2] op 15 mei 2017 het volgende e-mailbericht gestuurd:
‘(…)Er is een akkoord voor € 1.700.000,- k.k.
Graag ineens een koopovereenkomst opstellen, niet een intentie overeenkomst, maar een echte koopovereenkomst.
Het enige voorbehoud dat er nog in blijft is het financieringsvoorbehoud (…).’
2.5.
Op 26 juni 2017 is het financieringsvoorbehoud door de verkoop van de woning van [gedaagden] aan de [adres 2] komen te vervallen.
2.6.
[gedaagden] heeft op 29 juni 2017 de koopovereenkomst voor het pand ondertekend. In de koopovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
‘(…)
Bestemming: (…)
Omschrijving kadastraal object: Wonen. Het object is als kantoor in gebruik geweest en het grootste gedeelte van de 2e verdieping als woonappartement. (…)
Koopsom: De koopsom bedraagt € 1.700.000,- k.k.(…)
Transportdatum: 8 september 2017 of zoveel eerder als partijen nader overeenkomen. (…)
Garantie koper: (…) Voorts verklaren partijen het bepaalde in artikel 11 (“Ingebrekestelling / Ontbinding) van het model “NVM Koopovereenkomst Woning” van overeenkomstige toepassing (onder andere voor wat betreft de verschuldigdheid van een boete van 10% van de koopsom en de wijze waarop de notaris dient te handelen ten aanzien van de waarborgsom).(…)
Ontbindende voorwaarden:
(…) In geval van ontbinding door Koper wegens het aan Koper toekomende wettelijk recht de Koop binnen drie dagen nadat een afschrift van dit koopcontract aan Koper ter hand is gesteld te ontbinden, komen bovenbedoelde kosten voor diens rekening. (…)’
2.7.
[gedaagden] heeft [persoon 1] op 30 juni 2017 de volgende iMessage gestuurd:
‘Beste [persoon 1] , zojuist heb ik de door mij getekende koopbevestiging verzonden aan [persoon 2] . Ben jij het eens met de twee overeenkomsten inzake de roerende zaken? Dan zal ik die eveneens in tweevoud tekenen. Naar welk adres zend ik de overeenkomsten?’
2.8.
[persoon 1] heeft [gedaagden] op 2 juli 2017 het volgende e-mailbericht, voor zover hier van belang, gestuurd:
‘(…)Koopovereenkomst roerende zaken:
Graag de koopprijs verhogen met 2k, vermits niet bijgeteld bij koopakte pand en met 2,625k zijnde de 1,75 proc courtage boven de 1550k (…)’
2.9.
[gedaagden] heeft op 10 juli 2017 het volgende e-mailbericht naar [persoon 1] gestuurd:
‘(…) Nu jij vasthoudt aan dat bedrag van EUR 2.625,- beëindig ik de onderhandelingen.(…)’
2.10.
[persoon 1] heeft [gedaagden] in een e-mailbericht van 16 augustus 2017 verzocht om duidelijkheid van [gedaagden] over de geplande levering van het pand op 8 september 2017. [gedaagden] heeft in reactie op deze e-mail op 16 augustus 2017, en onder verwijzing naar eerdere e-mailberichten van 19 en 20 juli 2017, aan [persoon 2] bericht dat hij de onderhandelingen met [persoon 1] heeft beëindigd en zijn bod inmiddels heeft ingetrokken.
2.11.
Policy Research heeft [gedaagden] op 19 augustus 2017 per e-mail laten weten dat zij de koopovereenkomst met hem ontbindt en zij heeft [gedaagden] verzocht om de boete van € 170.000,- uiterlijk 23 augustus 2017 aan haar te betalen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Policy Research vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk, althans ieder voor gelijke delen, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 170.000,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 augustus 2017, althans vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening, alsmede [gedaagden] te veroordelen in de kosten van de procedure, de beslag- en nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Policy Research legt – kort gezegd – het volgende aan haar vordering ten grondslag. Tussen partijen is een perfect schriftelijke koopovereenkomst tot stand gekomen voor het pand. Op grond van deze koopovereenkomst zou het pand op 8 september 2017 aan [gedaagden] worden geleverd. Uit het e-mailbericht van 16 augustus 2017 van [gedaagden] aan [persoon 2] heeft Policy Research afgeleid dat [gedaagden] niet zal meewerken aan de levering van het pand en derhalve zal tekortschieten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. [gedaagden] is op grond van artikel 6:83 onder c BW in verzuim geraakt, waarna Policy Research de koopovereenkomst met [gedaagden] heeft kunnen ontbinden. Policy Research vordert de contractuele boete van € 170.000,- die [gedaagden] aan haar verschuldigd is.
3.3.
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering en concludeert tot afwijzing ervan, hetzij door Policy Research in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, hetzij haar de vorderingen te ontzeggen, dan wel de vordering van Policy Research toe te wijzen zonder het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring de voorwaarde te verbinden dat Policy Research zekerheid stelt tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, alsmede Policy Research – uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen in de kosten van de procedure.
[gedaagden] voert in dit verband – kort gezegd – aan dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over alle punten rond de totaaldeal van pand en roerende zaken. Toen Policy Research op 2 juli 2017 aangaf dat zij een extra bedrag van € 2.625,- voor courtage voor haar makelaar wilde ontvangen van [gedaagden] , is [gedaagden] hiermee niet akkoord gegaan. [gedaagden] heeft de onderhandelingen op 10 juli 2017 terecht beëindigd en haar bod mogen intrekken. Voorts is niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste en de terhandstellingsverplichting, zoals is bepaald in artikel 7:2 BW. [gedaagden] heeft nooit een door beiden ondertekende koopovereenkomst van Policy Research ontvangen. Tenslotte is [gedaagden] niet in gebreke gesteld, terwijl dit een contractueel vereiste is voor ontbinding van de koopovereenkomst.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het conservatoire beslag op het deel van de koopprijs ter zake de verkoop van de woning gelegen aan de [adres 2] dat de notaris ten behoeve van [gedaagden] onder zicht houdt, op te heffen, althans Policy Research te gebieden om binnen drie werkdagen na het vonnis of na een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, vorenbedoeld conservatoir beslag op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat Policy Research daarmee in gebreke is en met veroordeling van Policy Research in de kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
Policy Research voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden] in zijn vordering, althans tot afwijzing van de vordering, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met wettelijke rente.
Policy Research voert in dit verband aan dat [gedaagden] geen belang heeft bij deze vordering en, subsidiair, dat van een ten onrechte gelegd beslag geen sprake is.
in conventie en in reconventie
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Policy Research vordert nakoming van het in de koopovereenkomst neergelegde boetbeding. [gedaagden] heeft zich op het standpunt gesteld dat er tussen partijen geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. Hij voert in dit verband aan dat de koopovereenkomst voor het pand en de koopovereenkomst voor roerende zaken onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Aangezien er over de roerende zaken, nadat Policy Research daar de bijkomende kosten voor courtage bij op wilde tellen, geen overeenstemming is bereikt, is er volgens [gedaagden] ook geen koopovereenkomst voor het pand tot stand gekomen. [gedaagden] heeft in dat verband gewezen op het e-mailbericht van [persoon 1] aan [persoon 2] van 29 maart 2017 waarin [persoon 1] schrijft dat er pas een akkoord rond de verkoop van het pand is, zodra er akkoord is ‘
rond alles’. Policy Research heeft gemotiveerd betwist dat het om een ‘totaalpakket’ van pand en roerende zaken zou gaan. [persoon 1] heeft hierover ter zitting verklaard dat de verkoop van de roerende zaken geen essentieel punt vormde voor Policy Research, dat er weliswaar onderhandeld is om de roerende zaken voor € 50.000,- over te nemen, maar dat dit los staat van de overeengekomen koopsom van € 1.700.000,- voor het pand. Wanneer er geen overeenstemming zou worden bereikt over een bedrag voor het overnemen van roerende zaken al dan niet met extra kosten voor courtage, dan zou het blijven bij de verkoop van het pand aan [gedaagden] voor € 1.700.000,- aldus [persoon 1] . Uit vorenstaande volgt dat eerst dient te worden beoordeeld of er sprake is van een ‘totaalpakket’, dan wel van twee afzonderlijke koopovereenkomsten.
4.3.
De rechtbank volgt de uitleg die [gedaagden] geeft aan het e-mailbericht van [persoon 1] aan [persoon 2] van 29 maart 2017 niet. Weliswaar staat vast dat partijen voor de ondertekening van de koopovereenkomst door [gedaagden] ook hebben onderhandeld over de mogelijke overname van roerende zaken, maar uit deze onderhandelingen noch uit de zinsnede ‘
rond alles’ kan worden afgeleid dat overeenstemming over de roerende zaken – eventueel verhoogd met een extra bedrag aan courtage – een essentieel onderdeel vormde voor partijen bij het sluiten van de koopovereenkomst voor het pand. De koopovereenkomst voor het pand bevat hierover geen verwijzing en beide partijen hebben hierover desgevraagd ter zitting verklaard dat het hen niet te doen was om de roerende zaken, maar dat dit slechts een ‘kasrondje’ betrof. [persoon 1] heeft op 15 mei 2017 aan de makelaar laten weten dat de definitieve koopovereenkomst voor het pand kon worden opgesteld en dat het enige voorbehoud dat er op dat moment nog restte het financieringsvoorbehoud betrof. Nadat dit voorbehoud op 26 juni 2017 is komen te vervallen, is aan alle essentialia (overeenstemming over het object van de koop, de koopprijs en het moment van levering) van de koopovereenkomst voor het pand voldaan. Vervolgens wordt deze koopovereenkomst door [gedaagden] ondertekend op 29 juni 2017. [gedaagden] meldt ook direct aan Policy Research dat hij de koopbevestiging heeft ondertekend en vraagt naar de verdere afwikkeling van de koopovereenkomsten voor de roerende zaken. Ook hieruit blijkt niet van een voorbehoud in die zin dat wanneer er uiteindelijk geen overeenstemming over de overname van de roerende zaken zou worden bereikt, dat dit de reeds door [gedaagden] ondertekende koopovereenkomst voor het pand zou aantasten. Evenmin is dit het geval wanneer er na het ondertekenen van de koopovereenkomst door [gedaagden] een dispuut ontstaat over een extra bedrag voor courtage.
Op grond van het vorenstaande gaat de rechtbank uit van een afzonderlijke koopovereenkomst voor het pand.
4.4.
[gedaagden] heeft als verweer aangevoerd dat er geen schriftelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat aan [gedaagden] geen door beide partijen ondertekende koopovereenkomst ter hand is gesteld. Hierdoor is niet voldaan aan het in artikel 7:2, eerste lid BW neergelegde schriftelijkheidsvereiste en de in artikel 7:2, tweede lid BW genoemde terhandstellingsverplichting.
4.5.
Artikel 7:2 BW is van toepassing op een koopovereenkomst voor een gebouw met woondoeleinden. Policy Research heeft zich op het standpunt gesteld dat het pand ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst in gebruik was als kantoorpand, zodat het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 hier niet geldt.
[gedaagden] hebben hiertegenover gesteld dat een deel van het pand als woning was ingericht en zij hebben verwezen naar de in de procedure overgelegde foto’s van het pand die tijdens de bezichtiging door [gedaagde 1] zijn gemaakt, alsmede naar de in de koopovereenkomst opgenomen kadastrale omschrijving.
Gelet op de kadastrale omschrijving ‘wonen’, de verklaring van [persoon 1] ter zitting dat het pand als kantoor in gebruik is geweest maar dat het grootste deel van de tweede verdieping als woonappartement in gebruik is geweest en dat in de koopovereenkomst onder het kopje ‘ontbindende voorwaarden’ een uitdrukkelijke verwijzing naar de bedenktermijn is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat het pand voor woondoeleinden bedoeld was. Er is dus sprake van een koopovereenkomst voor een woning, zodat artikel 7:2 BW van dwingend recht is.
4.6.
Artikel 7:2 BW schrijft voor dat de koop van een woning schriftelijk moet worden aangegaan (lid 1) en dat de tussen partijen opgemaakte akte – of afschrift daarvan – aan de koper ter hand moet worden gesteld (lid 2). Als er géén schriftelijk contract is, dan is er ook geen rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand gekomen, aldus de algemene regel van artikel 3:39 BW. Vragen rondom aanbod en aanvaarding - zoals de vraag wanneer er nu precies wilsovereenstemming bestond ten aanzien van de essentialia van de koop doen dan niet meer ter zake. Immers, zolang geen schriftelijk stuk tussen partijen is opgemaakt, hetgeen wil zeggen door beide partijen is ondertekend, is er geen koopovereenkomst tot stand gekomen.
4.7.
Op Policy Research, die aan haar vordering nakoming van het boetebeding uit de koopovereenkomst ten grondslag heeft gelegd, rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en – bij voldoende betwisting – de bewijslast van haar stelling dat tussen partijen een schriftelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen die aan [gedaagden] ter hand is gesteld.
Policy Research stelt dat [gedaagde 1] op 30 juni 2017 [persoon 1] heeft gebeld met de vraag of hij die dag op de [adres 1] met [persoon 1] kon afspreken om samen de koopovereenkomst te ondertekenen. Volgens [persoon 1] heeft hij daarom [gedaagde 1] op 30 juni 2017 ’s middags rond 14.30 uur of 15.00 uur in het pand ontvangen, heeft er een bespreking plaatsgevonden van ongeveer een uur bij welke gelegenheid beide partijen de koopovereenkomst hebben ondertekend en ieder een door beiden ondertekend exemplaar voor zichzelf heeft gehouden.
[gedaagden] heeft gemotiveerd betwist dat hij op 30 juni 2017 [persoon 1] in het pand heeft ontmoet, dat hij met [persoon 1] de koopovereenkomst heeft ondertekend en een door beiden getekend exemplaar heeft meegenomen. [gedaagden] voert aan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de dag ervoor al de koopovereenkomst hadden ondertekend, dat zij deze vervolgens digitaal naar [persoon 2] hebben gezonden en dat zij [persoon 1] daarvan op de hoogte hadden gesteld. Er was daarom geen reden voor [gedaagden] om hiervoor nog een aparte afspraak te maken met [persoon 1] . Voorts was [gedaagde 1] die gehele dag op kantoor aan het werk en op de aansluitende kantoorborrel aanwezig en kunnen zijn collega’s dat bevestigen.
4.8.
Policy Research zal in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat op 30 juni 2017 in het pand aan de [adres 1] tussen partijen een schriftelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen en dat die schriftelijke akte aan [gedaagden] ter hand is gesteld. Indien Policy Research niet slaagt in haar bewijsopdracht, wordt de vordering in conventie afgewezen en wordt de vordering in reconventie toegewezen.
4.9.
In het geval Policy Research slaagt in haar bewijsopdracht, dan is vast komen te staan dat er op 30 juni 2017 een schriftelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen die aan [gedaagden] is overhandigd, waarna de wettelijke bedenktermijn van drie dagen is ingegaan. Vast staat dat [gedaagden] na het verstrijken van de bedenktermijn, namelijk op 10 juli 2017, heeft laten weten dat hij de onderhandelingen wilde beëindigen. Dit is te laat, waardoor een perfecte koopovereenkomst voor het pand tot stand is gekomen. De rechtbank dient in dat geval nog te beoordelen of Policy Research gerechtigd was om tot ontbinding over te gaan, gelet op het door [gedaagden] ingenomen standpunt dat hij niet op de contractueel overeengekomen wijze in gebreke is gesteld. Vooruitlopend daarop overweegt de rechtbank omtrent het verzuim het volgende.
4.10.
[gedaagden] heeft [persoon 1] op 10 juli 2017 in een e-mailbericht laten weten dat hij de onderhandelingen met Policy Research beëindigt. [persoon 1] heeft [gedaagden] in een e-mailbericht van 16 augustus 2017 verzocht om hem duidelijkheid te verschaffen over de geplande levering van het pand op 8 september 2017. [gedaagden] heeft in reactie op deze e-mail op 16 augustus 2017, en onder verwijzing naar eerdere e-mailberichten van 19 en 20 juli 2017, aan [persoon 2] bericht, met cc aan [persoon 1] , dat hij de onderhandelingen met [persoon 1] heeft beëindigd en zijn bod inmiddels heeft ingetrokken.
Uit voornoemde mededelingen van [gedaagden] was duidelijk dat [gedaagden] zich op het standpunt stelde dat er geen koopovereenkomst tot stand was gekomen. Daaruit moest Policy Research afleiden dat [gedaagden] in de nakoming van de verbintenis, namelijk meewerken aan de levering van het pand, zou tekortschieten. Er is dus sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:83 onder c BW. Het verzuim is zonder ingebrekestelling ingetreden zodat Policy Research bevoegd was de koopovereenkomst met [gedaagden] te ontbinden.
4.11.
Vervolgens komt aan de orde of er, zoals door [gedaagden] is aangevoerd, gronden zijn voor matiging van de gevorderde boete. Op grond van artikel 6:94 BW kan op verlangen van de schuldenaar, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete worden gematigd. Met deze bevoegdheid voor de rechter dient echter terughoudend te worden omgegaan. Matiging is dan ook alleen aan de orde als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal bijvoorbeeld moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Ook de hoedanigheid van partijen kan van belang zijn. Het enkele uiteenlopen van schade en boete is onvoldoende grond voor matiging.
4.12.
De rechtbank acht ten aanzien van het beroep op matiging de volgende omstandigheden van belang:
de bepaling over de 10% contractuele boete van artikel 11 van de onderhavige "Model koopovereenkomst woning" van NVM is gebruikelijk, vrij algemeen bekend en op verzoek van [gedaagden] in de overeenkomst opgenomen;
het betreft hier een koopovereenkomst tussen een besloten vennootschap als verkoper en een particuliere partij als koper, waarbij alleen de verkopende partij is bijgestaan door een makelaar en de koper een juridische achtergrond heeft;
partijen hebben drieënhalve maand onderhandeld alvorens zij tot overeenstemming zijn gekomen en de koopovereenkomst hebben ondertekend;
e overeengekomen koopsom van € 1.700.000,-;
Policy Research heeft het pand uiteindelijk verkocht voor een bedrag dat € 40.000,- lager ligt dan de koopsom die zij met [gedaagden] was overeengekomen;
voor [gedaagden] was de omstandigheid dat Policy Research nog een bedrag van € 2.625,- de reden om haar verplichtingen uit de koopovereenkomst voor het pand niet na te komen.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat de toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden niet tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt.
4.14.
De slotsom is dat aan Policy Research het bewijs wordt opgedragen zoals hiervoor verwoord onder 4.8. De datum voor eventuele getuigenverhoren aan de zijde van Policy Research (in enquête) en aan de zijde van [gedaagden] (in contra-enquête) zullen na het wijzen van dit tussenvonnis aan de hand van door partijen op te geven verhinderdata worden bepaald. Daarbij zal zowel een datum of data voor de enquête worden gepland, als een datum of data worden gereserveerd voor de contra-enquête. Dit laat onverlet het recht van [gedaagden] om zich na de enquête nader te beraden over de contra-enquête.
4.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt Policy Research op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat:
- [gedaagde 1] op 30 juni 2017, ’s middags rond 14.30 uur/15.00 uur, aan de [adres 1] is geweest, alwaar [persoon 1] de koopovereenkomst, die reeds op 29 juni 2017 was ondertekend door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , heeft ondertekend waarna aan [gedaagden] een door beide partijen ondertekend exemplaar van deze koopovereenkomst ter hand is gesteld;
5.2.
bepaalt dat, indien Policy Research dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze getuigen zullen worden gehoord door mr. C. Sikkel in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100-125;
5.3.
bepaalt dat Policy Research, indien zij getuigen wil laten horen,
binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank-
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alsmede van alle partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met november 2018 moeten opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat [gedaagden] , indien hij getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag/dagen en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
5.5.
bepaalt dat Policy Research, indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe
binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank-
Administratie handel en haven, afdeling roladministratie, kamer E12.55, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554- en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat alle partijen
uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhooralle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank
-
Administratie handel en haven, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555- en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.
1573/2992