ECLI:NL:RBROT:2018:4525

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
10/712140-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 21 maart 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 juli 2016 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Kraaijensteinsedijk te Sommelsdijk. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 100 km/u op een weg waar de maximumsnelheid 60 km/u was, en kwam in botsing met een andere auto, waarbij een inzittende zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig heeft gedragen dat dit heeft geleid tot het ongeval. De officier van justitie had een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een taakstraf op van 160 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en ontzegde hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, dat blijvend letsel had opgelopen. De verdachte werd schuldig bevonden aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij door zijn onvoorzichtig rijgedrag een ongeval had veroorzaakt waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel was toegebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10/712140-16
Datum uitspraak: 21 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
verblijvende te [verblijfplaats verdachte] , aan de [verblijfadres verdachte] ,
raadsman mr. C.P. Timmers, advocaat te Sommelsdijk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 augustus 2017 en 7 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 160 uur, te vervangen door 80 dagen hechtenis, alsmede ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte met een veel te hoge snelheid op een smalle, onoverzichtelijke weg heeft gereden waarbij hij een tegenligger over het hoofd het gezien en hij geen gebruik heeft gemaakt van de beschikbare passeerhavens. Volgens de officier van justitie is er sprake geweest van meer dan een tijdelijke onoplettendheid met als gevolg zeer (in elk geval aanmerkelijk) onvoorzichtig rijgedrag van de verdachte.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu het dossier onvoldoende betrouwbaar bewijs biedt voor de stelling dat de gedragingen van de verdachte als zeer, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam of gevaarzettend gekwalificeerd kunnen worden. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de verkeerssituatie ter plekke weliswaar onoverzichtelijk is, maar dat hij het slachtoffer had kunnen ontwijken indien zij met een wijde (ruimere) bocht de weg op was gereden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de snelheid waarmee de verdachte heeft gereden, niet valt vast te stellen op basis van de conclusies uit de verkeersongevallen analyse.
4.1.3.
Beoordeling
De vraag die de rechtbank ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit dient te beantwoorden is, of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994. Daarvan kan pas worden gesproken als de verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Bij deze beoordeling komt het aan op het geval van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de voornoemde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank het volgende vast. De verdachte heeft op 8 juli 2016, omstreeks 22.00 uur, als bestuurder van een personenauto gereden op de Kraaijensteinsedijk te Sommelsdijk. Deze weg bestaat uit één rijbaan voor verkeer in twee rijrichtingen. De toegestane maximumsnelheid is ter plaatse 60 km/uur voor motorvoertuigen, hetgeen aldaar is aangeduid middels een verkeersbord. De verdachte, komende uit de richting van Middelharnis en rijdende in de richting van de Oosthavendijk, is op de Kraaijensteinsedijk in botsing gekomen met de personenauto van [naam slachtoffer 1] , die samen met haar dochter (hierna: het slachtoffer) op de toegangsweg vanaf pand [adres ] linksaf de Kraaijensteinsedijk op reed in de richting van Middelharnis. Het ongeval heeft plaatsgevonden op de kruising van de Kraaijensteinsedijk met deze toegangsweg. Beide voertuigen zijn met de linkervoorzijde tegen elkaar gebotst. Ten tijde van het ongeval was op deze plek sprake van uitzichtbelemmerende obstakels in de vorm van bosschages. De breedte van de rijbaan van de Kraaijensteinsedijk is circa. 3,5 meter, waardoor beide voertuigen elkaar niet konden passeren zonder met de rechterzijde van het voertuig in de berm te rijden.
Ten aanzien van de snelheid waarmee de verdachte heeft gereden merkt de rechtbank het volgende op. De verdachte heeft ter zitting desgevraagd verklaard niet uit te sluiten dat zijn snelheid circa 100 km per uur is geweest. Blijkens de verkeersongevallen analyse is het voertuig van de verdachte tijdens het ongeval nagenoeg direct stroomloos geraakt, is de snelheidsmeter in het dashboard op circa 100 kilometer per uur stilgevallen en kan deze snelheid worden aangenomen als indicatie voor de snelheid ten tijde van de confrontatie. Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op het moment van de aanrijding circa 100 kilometer per uur reed.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte met een veel te hoge snelheid heeft gereden op een weg waarbij sprake kon zijn van tegemoetkomend verkeer, terwijl deze weg onvoldoende breed is voor twee auto’s om elkaar te kunnen passeren. Voorts heeft de verdachte geen vaart geminderd op het moment dat hij een, voor hem bekende, kruising naderde terwijl hij wist dat het hier een onoverzichtelijke verkeerssituatie betrof in verband met de aanwezige bosschages. Door deze combinatie van factoren kon de verdachte het voertuig van [naam slachtoffer 1] die vanaf rechts de weg op was gereden, niet meer ontwijken.
Aan de verklaring van de verdachte dat [naam slachtoffer 1] met een te smalle bocht de weg op is komen rijden, en dat de aanrijding aan die gedraging te wijten zou zijn, gaat de rechtbank voorbij. Deze verklaring vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Getuige [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij de Kraaijensteinsedijk reeds geheel was opgereden en zelfs in nagenoeg in stilstand wachtte vanwege de haar tegemoet komende auto om elkaar te kunnen passeren. Deze verklaring vindt steun in de verkeersongevallen analyse, meer in het bijzonder in de zich daarin bevindende situatietekening van het ongeval, de hoek waaronder beide voertuigen elkaar hebben geraakt en in het traject dat het voertuig van [naam slachtoffer 1] als gevolg van de aanrijding heeft afgelegd.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte met zijn handelen -dat moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam- tekort geschoten is in de van hem -als bestuurder van een motorvoertuig- te verwachten zorgvuldigheid, als gevolg waarvan het ongeval zich heeft voorgedaan.
Het slachtoffer heeft als gevolg van de aanrijding letsel opgelopen bestaande uit, onder meer, stijfheid van vingers en gevoelsstoornissen aan pink en linker onderarm, alsmede gevoelloosheid in de onderarmen en krachtsverlies in de linker onderarm. Van dit letsel is het slachtoffer tot op heden niet (volledig) hersteld. Dit letsel dient te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
4.1.4.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Primair
hij op 8 juli 2016 te Sommelsdijk, gemeente Goeree-Overflakkee, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kraaijensteinsedijk,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-de maximumsnelheid voor motorvoertuigen ter plaatse 60 km/u bedroeg, en
-het zicht op de kruising van die weg met de toegangsweg naar het pand [adres ] (in beide richtingen) ernstig werd belemmerd door bosschages, en
-de breedte van die Kraaijensteinsedijk ter hoogte van die kruising onvoldoende was voor twee voertuigen om elkaar te passeren,
met een snelheid van ongeveer 100 km/u, de genoemde kruising is genaderd en
zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen of af te remmen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
(aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een personenauto, die voor hem van rechts kwam (vanaf genoemde toegangsweg), die Kraaijensteinsedijk inmiddels was opgereden en
(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto, die als gevolg daarvan naar achteren werd geduwd en achterwaarts de dijk is afgerold,
waardoor een inzittende in die andere personenauto, genaamd [naam slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel (te weten letsel aan de pols en onderarm, gevoelsstoornissen in de onderarm en verlies van kracht in de linkerarm en de linkerhand is ontstaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte wordt opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden, te weten met een snelheid die aanzienlijk hoger was dan ter plaatste was toegestaan, een ongeval veroorzaakt als gevolg waarvan één van de inzittenden, een destijds 10-jarig meisje, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft schuld aan dit ongeval.
Als de verdachte zich in het verkeer anders had gedragen, had het ongeval niet plaatsgevonden en had het jonge slachtoffer dergelijk (zwaar) letsel niet opgelopen.
Het leven van het slachtoffer is door het ongeval, zo blijkt uit de medische verklaring en de slachtofferverklaring, ingrijpend in haar nadeel veranderd. Zij zal, naar het zich laat aanzien, gedurende een langere periode de gevolgen ondervinden van het door de verdachte veroorzaakte letsel.
Op verkeersdeelnemers rust een zorgplicht en de verdachte is hierin aanmerkelijk tekort geschoten. Verdachte heeft daarmee zijn verantwoordelijkheid ten opzicht van de veiligheid van zijn medeweggebruikers onvoldoende in acht genomen.
De rechtbank rekent dit, alsmede het door de verdachte veroorzaakte leed en verdriet, verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte éénmaal eerder een strafbeschikking heeft ontvangen voor een strafbaar feit ter zake van de Wegenverkeerswet.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank in het nadeel van de verdachte meegewogen dat hij, net als tijdens het verhoor bij de politie, ter terechtzitting slechts in beperkte mate berouw toont voor zijn handelen en een groot deel van de verantwoordelijkheid bij de andere bestuurder legt.
Bij het bepalen van de straf is aansluiting gezocht bij de binnen de staande magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten voor strafoplegging. Deze oriëntatiepunten nemen in het geval van het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg door een grove verkeersfout tot uitgangspunt een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken en zal dan ook overgaan tot de oplegging van een straf conform de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 160 (honderd en zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
80 dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.B. Smits, voorzitter,
en mrs. R.J. van Boven en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 8 juli 2016 te Sommelsdijk, gemeente Goeree-Overflakkee, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kraaijensteinsedijk,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-de maximumsnelheid voor motorvoertuigen ter plaatse 60 km/u bedroeg, en/of
-het zicht op de kruising van die weg met de toegangsweg naar het pand [adres ] (in beide richtingen) ernstig werd belemmerd door bosschages, en/of
-de breedte van die Kraaijensteinsedijk ter hoogte van die kruising onvoldoende was voor twee voertuigen om elkaar te passeren,
met een snelheid van ongeveer 100 km/u, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid, de genoemde kruising is genaderd en/of
bovendien met een gelet op bovengenoemde omstandigheden veel te hoge snelheid
heeft gereden, en/of
zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen of af te remmen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een personenauto, die voor hem van rechts kwam (vanaf genoemde toegangsweg), die Kraaijensteinsedijk (inmiddels) was opgereden en/of die personenauto niet heeft laten voorgaan en/of (vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto, die als gevolg daarvan naar achteren werd geduwd en achterwaarts de dijk is afgerold,
waardoor een inzittende in die andere personenauto, genaamd [naam slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel (te weten letsel aan de pols en onderarm, gevoelsstoornissen in de onderarm en verlies van kracht in de linkerarm en/of rechterarm en/of de linkerhand en/of de rechterhand) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 08 juli 2016 te Sommelsdijk, gemeente Goeree-Overflakkee,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kraaijensteinsedijk, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-de maximumsnelheid voor motorvoertuigen ter plaatse 60 km/u bedroeg, en/of
-het zicht op de kruising van die weg met de toegangsweg naar het pand [adres ] (in beide richtingen) ernstig werd belemmerd door bosschages, en/of
-de breedte van die Kraaijensteinsedijk ter hoogte van die kruising
onvoldoende was voor twee voertuigen om elkaar te passeren,
met een snelheid van ongeveer 100 km/u, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid, de genoemde kruising is genaderd en/of
bovendien met een gelet op bovengenoemde omstandigheden veel te hoge snelheid
heeft gereden, en/of
zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen of af te remmen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
(aldus rijdende) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een personenauto, die voor hem van rechts kwam (vanaf genoemde toegangsweg), die Kraaijensteinsedijk (inmiddels) was opgereden en/of
die personenauto niet heeft laten voorgaan en/of
(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto;