ECLI:NL:RBROT:2018:4505

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
10/690336-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Opiumwet met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van overtredingen van de Opiumwet. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Ö. Saki. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 1 december 2017 en 22 februari 2018. De officier van justitie, mr. H.A. van Wijk, had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van verdovende middelen, waaronder cocaïne en heroïne, in de periode van 22 maart 2017 tot en met 22 augustus 2017. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een tweede tenlastelegging wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een gevangenisstraf op te leggen.

Daarnaast heeft de rechtbank besloten dat de in beslag genomen goederen, waaronder een auto en telefoons, verbeurd verklaard worden, aangezien deze zijn verkregen door middel van de strafbare feiten. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de artikelen van de Opiumwet, in acht genomen bij haar beslissing. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. P. Putters als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690336-17
Datum uitspraak: 8 maart 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 december 2017 en 22 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1,2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto, telefoons en het geldbedrag van € 1.215,00.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het feit heeft begaan en heeft daarbij gelet op de herkenning van de verdachte door verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] . De verbalisanten zeggen de verdachte ambtshalve te hebben herkend op het moment dat hij op 13 augustus 2017 op zijn scooter reed. De herkenning zou volgens de verbalisanten hebben plaatsgevonden door het vizier van de helm dat in zijn geheel open stond.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen behoedzaam dient te worden omgegaan met een herkenning, ook indien deze herkenning door verbalisanten wordt gedaan. Dit geldt des te sterker bij gebreke van andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van de verdachte ondersteunen. Verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] hebben de persoon die op 13 augustus 2017, rijdend achter hun auto, vanaf een scooter verdovende middelen onder een stilstaand voertuig heeft gegooid herkend als de verdachte. De herkenning zou plaats hebben gevonden door het openstaande vizier van de helm van de verdachte, waarbij niet is vermeld welk gedeelte van het gezicht daardoor zichtbaar was. Evenmin is aangegeven aan de hand van welke specifieke kenmerken de herkenning heeft plaatsgevonden. Gezien deze omstandigheden en het feit dat zich in het dossier geen andere bewijsmiddelen bevinden waaruit de betrokkenheid van de verdachte blijkt, heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat het de verdachte is geweest die op 13 augustus 2017 de verdovende middelen onder een auto heeft gegooid en daarmee voorhanden heeft gehad.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering – feit 1
4.3.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte zich weliswaar bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs, maar dat dit is geweest gedurende een aanzienlijk kortere periode dan is ten laste gelegd. De verdediging heeft aangevoerd dat een bewezenverklaring slechts plaats kan vinden vanaf het moment dat volgens de verklaring van de verdachte de handel werd waargenomen voor zijn vriend, te weten eind juli 2017. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het feit bewezen verklaard kan worden vanaf het moment dat de melding door de buurtbewoonster is gedaan, namelijk 3 mei 2017.
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 augustus 2017 heeft bezig gehouden met de handel in harddrugs. Zij voert daartoe aan dat door getuigen [naam getuige 1] (“half jaar tot ¾ jaar”) en [naam getuige 2] (“de laatste twee jaren”) is verklaard dat zij al over een langere periode hun verdovende middelen kochten bij de verdachte, die zij herkenden als zijnde een persoon die “ [nickname verdachte] ” werd genoemd. Ten voordele van de verdachte gaat de officier van justitie uit van 1 januari 2017 als startdatum van de pleegperiode. Als einddatum houdt de officier van justitie 21 augustus 2017 aan, de dag vóór de aanhouding van de verdachte.
4.3.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte als drugsdealer actief is geweest. De verdachte heeft hierover tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij vanaf eind juli 2017 tot en met het moment van zijn aanhouding (22 augustus 2017), van een goede vriend telefoons en wat drugs heeft gekregen, met de bedoeling voor deze vriend voor korte tijd de handel in drugs waar te nemen tijdens diens verblijf in het buitenland. Drie getuigen ( [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] ) verklaren dat zij op regelmatige basis drugs kochten bij een persoon die zij [nickname verdachte] noemen en dat zij daarmee contact opnamen via het telefoonnummer dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding in gebruik had.
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte zich al vóór 22 maart 2017 bezig hield met de handel in verdovende middelen. Uit het proces-verbaal met betrekking tot het onderzoek van de historische verkeersgegevens van de onder de verdachte in beslag genomen telefoons blijkt dat deze gegevens niet verder teruggaan dan 22 maart 2017. Gelet op het ontbreken van ondersteunend bewijs ten aanzien van de drugshandel door de verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 maart 2017, zal de rechtbank 22 maart 2017, het moment waarop intensieve telefonische contacten met afnemers startten, als beginpunt van de pleegperiode nemen. In het licht van de verklaringen van de getuigen omtrent hun drugsaankopen, waarbij zij hebben verklaard dat zij steeds bij [nickname verdachte] kochten en één getuige de verdachte heeft herkend als [nickname verdachte] , alsmede het onderzoek naar telefoons van de verdachte, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij slechts een aantal weken de drugslijn heeft bediend ongeloofwaardig.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich in de periode van 22 maart 2017 tot en met 22 augustus 2017 schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van
22 maart 2017tot en met 21 augustus 2017 te Rotterdam, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 22 augustus 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 14,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en - ongeveer 3,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne en cocaïne op 22 augustus 2017. Daarnaast heeft de verdachte over een periode van vijf maanden intensief harddrugs gedeald.
Het aanwezig hebben van verdovende middelen en de handel in dergelijke middelen zijn ernstige feiten. Het gebruik van cocaïne en heroïne vormt een bedreiging voor de volksgezondheid nu dat kan leiden tot ernstige lichamelijke, psychische en sociale gevolgen bij de gebruikers. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van harddrugs veelal, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad, is zelf niet verslaafd en was kennelijk slechts uit op eigen financieel voordeel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en heeft zij aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank er acht op geslagen dat een aanzienlijk kortere pleegperiode bewezen is geacht dan is ten laste gelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden

8 In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoons, de auto en het geldbedrag verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven zich ten aanzien van het beslag te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen goederen en het geld zullen worden verbeurd verklaard.
Het geld is in zijn geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen.
De bewezen feiten zijn met behulp van de telefoons en de auto begaan en voorbereid.
Tekst

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 3: een personenauto (Ford Fiësta met kenteken: [kentekennummer] ), een geldbedrag van € 1.215,00 en een tweetal telefoons van het merk Samsung (goednummers 5446421 en 5446423) en een telefoon van het merk Nokia (goednummer 5446426).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2016 tot en met 21 augustus 2017 te Rotterdam, in elk geval in
Nederland, (meermalen) (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, (een) (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine en/of heroine, zijnde cocaine en/of heroine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 13 augustus 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad - ongeveer 4,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of - ongeveer 1,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde cocaine en/of heroine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 22 augustus 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad - ongeveer 14,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of - ongeveer 3,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde cocaine en/of heroine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.