ECLI:NL:RBROT:2018:4465

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
ROT 17/6625
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van vergunning op grond van de Drank- en Horecawet en de exploitatievergunning door eiseres als leidinggevende respectievelijk beheerder van deze vergunningen te verwijderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een leidinggevende en beheerder van een horecagelegenheid, en de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 6 juni 2017 besloten om de vergunningen op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) en de exploitatievergunning te wijzigen, waarbij eiseres als leidinggevende en beheerder werd verwijderd. Dit besluit volgde op een rapportage van de politie waarin werd vastgesteld dat eiseres betrokken was bij de exploitatie van een hennepkwekerij in haar woning. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had geconcludeerd dat eiseres niet voldeed aan de vereisten van goed levensgedrag, zoals gesteld in de DHW. Eiseres had aangevoerd dat haar gedrag een eenmalige misstap was, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdeed aan de ernst van de situatie. De rechtbank bevestigde dat de burgemeester bevoegd was om de vergunningen te wijzigen en dat hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had gemaakt. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/6625

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te Rotterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. P.C.E. van den Hoek,
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. D. Çevik.

Procesverloop

Bij besluiten van 6 juni 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder de vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) en de exploitatievergunning van [naam café] gewijzigd door eiseres als leidinggevende respectievelijk beheerder van deze vergunningen te verwijderen.
Bij besluit van 9 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op 7 oktober 2014 heeft verweerder een DHW-vergunning afgegeven voor [naam café] , gevestigd aan de [adres] te Rotterdam. Eiseres stond op het aanhangsel bij deze vergunning als één van de leidinggevenden vermeld. Eveneens op 7 oktober 2014 heeft verweerder een exploitatievergunning afgegeven voor de exploitatie van [naam café] . Eiseres stond als één van de beheerders op de beheerdersbijlage bij deze vergunning vermeld.
1.2.
Verweerder heeft een rapportage, gedateerd 25 januari 2017, van de horecacoördinator Rotterdam-Zuid van de Politie Eenheid Rotterdam ontvangen. Uit deze rapportage blijkt dat eiseres op 12 juni 2016 in haar woning aan de [adres] te Rotterdam is aangehouden omdat in haar woning een in werking zijnde hennepkwekerij en een hennepdrogerij zijn aangetroffen. Hiervoor is door de politie een proces-verbaal opgemaakt tegen eiseres. In het verhoor door de politie heeft eiseres erkend dat zij betrokken was bij de exploitatie van de hennepkwekerij en dat zij de gedroogde hennep wilde verkopen bij een coffeeshop. In het rapport wordt geconcludeerd dat eiseres van kennelijk slecht levensgedrag is en niet meer voldoet aan de vereisten die aan een beheerder en een leidinggevende worden gesteld.
1.3.
Op 5 april 2017 heeft verweerder aan de eigenaar van [naam café] , […] , zijn voornemen bekendgemaakt om de DHW-vergunning te wijzigen door eiseres als leidinggevende van het aanhangsel bij die vergunning te verwijderen. Tegelijkertijd heeft verweerder zijn voornemen bekendgemaakt om de exploitatievergunning te wijzigen door eiseres als beheerder van de beheerdersbijlage te verwijderen. Eiseres heeft op 18 april 2017 een zienswijze ingediend. De eigenaar van [naam café] heeft geen zienswijze tegen het voorgenomen besluit ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met overneming van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 14 september 2017, de primaire besluiten gehandhaafd. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat eiseres niet meer voldoet aan het vereiste dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Volgens verweerder is het exploiteren van een hennepkwekerij in de eigen woning, met het oogmerk de gedroogde hennep te gaan verkopen bij coffeeshops, van ernstige orde. Verweerder heeft het algemeen belang dat gediend is met het niet laten exploiteren van een horeca-inrichting door een persoon die in enig opzicht van slecht levensgedrag is, zwaarder laten wegen dan het individueel belang van eiseres.
3. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij van slecht levensgedrag is. Volgens eiseres heeft verweerder een te beperkt toetsingskader gehanteerd. Zij voert aan dat sprake was van een eenmalige misstap die uit geldnood is geboren om haar kinderen te helpen en dat deze misstap losstond van de horecaonderneming. Eiseres voert verder aan dat verweerder voorbijgaat aan de consequenties die het bestreden besluit voor haar en voor de exploitant van [naam café] heeft. Volgens eiseres was de eigenaar van het café genoodzaakt om een andere kracht aan te nemen en kan zij door het bestreden besluit niet meer werken in de sector waar zij al 30 jaar werkzaam is geweest. Het is volgens eiseres bovendien, gezien haar leeftijd, zeer moeilijk om nog betaalde arbeid te vinden.
Ten aanzien van de DHW-vergunning
4.1.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW voldoen leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
Op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken, indien niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 of 10 geldende eisen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2551, is bij of krachtens de DHW geen nadere omschrijving gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Derhalve zijn geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Uit de rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5952, volgt voorts dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat een burgemeester bij de beoordeling van het levensgedrag uitsluitend feiten en omstandigheden mag betrekken die gerelateerd zijn aan de exploitatie van de inrichting.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan het vereiste dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Eiseres heeft niet betwist dat zij thuis een hennepkwekerij en een hennepdrogerij exploiteerde en dat zij de daaruit verkregen hennep wilde verkopen aan een coffeeshop. Verweerder heeft deze gedraging terecht van belang geacht. Dat sprake is geweest van een eenmalige misstap die geboren is uit geldnood om haar kinderen te helpen, zoals eiseres stelt, maakt dat niet anders. De vergelijking met de door eiseres aangehaalde rechtspraak, waaruit volgens haar zou blijken dat alleen bij meerdere vergrijpen een DHW-vergunning wordt ingetrokken, treft geen doel. In die uitspraken ging het immers om de intrekking van een exploitatievergunning of een DHW-vergunning van een exploitant, terwijl in het geval van eiseres sprake is een wijziging van het aanhangsel van de DHW-vergunning in verband met het levensgedrag van een leidinggevende. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat verweerder de misstap van eiseres niet bij zijn beoordeling mocht betrekken omdat deze losstond van de horecaonderneming. Uit de onder 4.2. genoemde uitspraak van 29 augustus 2012 volgt immers dat verweerder bij de beoordeling van het levensgedrag feiten en omstandigheden mag betrekken die niet gerelateerd zijn aan de exploitatie van de inrichting. Verweerder mocht derhalve de bij eiseres thuis aangetroffen hennepkwekerij van belang achten voor zijn standpunt dat sprake was van slecht levensgedrag waardoor de openbare orde wordt aantast. De rechtbank betrekt bij dat oordeel dat eiseres, aldus het rapport van 25 januari 2017, heeft verklaard dat zij in een café is benaderd door de twee mannen om in haar huis een hennepkwekerij aan te laten leggen. Het betoog faalt.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, was verweerder op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW, in samenhang met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW bevoegd de DHW-vergunning in te trekken. Gezien de omstandigheid dat eiseres niet de enige leidinggevende van [naam café] was, mocht verweerder van deze bevoegdheid gebruikmaken door de DHW-vergunning te wijzigen door eiseres als leidinggevende van het aanhangsel bij die vergunning te verwijderen.
Ten aanzien van de exploitatievergunning
5.1.
Op grond van artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 (APV) voldoen de exploitant en de beheerder aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
Op grond van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder g, van de APV, voor zover van belang, kan de burgemeester, onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk wijzigen, indien de exploitant of de beheerder het bij of krachtens de bepalingen in deze paragraaf geregelde overtreedt.
5.2.
Volgens het Handhavingsarrangement in hoofdstuk 6 van de Horecanota 2017-2021 wordt van een exploitant verwacht dat deze niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Ook verwacht de gemeente dat de exploitant gekwalificeerd personeel aanstelt en de leiding over zijn horecabedrijf in handen geeft van personen aan wie deze leiding kan worden toevertrouwd. Wanneer wordt geconstateerd dat de exploitant of zijn beheerders in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn, bijvoorbeeld op basis van betrokkenheid bij georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, is dit reden om de exploitatievergunning in te trekken dan wel te wijzigen door de beheerder hiervan te verwijderen.
5.3.
Volgens de toelichting bij artikel 2:28 van de APV moet voor de reikwijdte van het begrip “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag” aansluiting worden gevonden bij de terminologie van de DHW. Gelet op hetgeen onder 4.3. is overwogen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht ook in het kader van de wijziging van de exploitatievergunning op het standpunt gesteld dat eiseres in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Op grond van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder g, van de APV was verweerder dan ook bevoegd om de exploitatievergunning te wijzigen.
5.4.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
5.5.
Bij de beslissing om van de bevoegdheid in artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder g, van de APV gebruik te maken, komt verweerder beleidsvrijheid toe. Ter invulling daarvan heeft verweerder de Horecanota 2017-2021 opgesteld. Verweerder heeft overeenkomstig dit beleid gehandeld door eiseres als beheerder van de exploitatievergunning te verwijderen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de gevolgen daarvan wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De eigenaar van [naam café] is zelf niet opgekomen tegen de primaire besluiten. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht geen rekening gehouden met zijn belangen, anders dan eiseres stelt. Dat de eigenaar naderhand een schriftelijke verklaring heeft opgesteld, die eiseres heeft overgelegd, doet daar niet aan af. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij door de wijziging van de exploitatievergunning niet meer kan werken in de sector waar zij al 30 jaar werkzaam is geweest en dat het, gezien haar leeftijd, zeer moeilijk is om nog betaalde arbeid te vinden. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres maar het algemeen belang van een deugdelijke regulering van het horecabeleid zwaarder heeft laten wegen. De rechtbank kan verweerder in deze afweging volgen. Het betoog van eiseres faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.Y.A. van Meersbergen, voorzitter, mr. M.G.L. de Vette en mr. C.E. Bos, leden, in aanwezigheid van mr. A.E. van Oost, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.