ECLI:NL:RBROT:2018:4289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
C/10/547104 / KG ZA 18-278
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming van een schuur in kort geding met beroep op bevrijdende verjaring

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderden eisers in kort geding de ontruiming van een schuur die door gedaagden werd gebruikt. Eisers, die sinds 27 juli 2016 eigenaar zijn van een pand in Schiedam, stelden dat gedaagden zonder recht gebruik maakten van de schuur, die op hun grond was gebouwd. Gedaagden, eigenaar van een aangrenzend pand sinds 27 augustus 1998, voerden aan dat zij de schuur en de grond waarop deze staat door bevrijdende verjaring in eigendom hadden verkregen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat gedaagden zonder recht gebruik maakten van de schuur. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming moest worden afgewezen, omdat niet met grote mate van waarschijnlijkheid kon worden verwacht dat in een bodemprocedure zou worden geoordeeld dat gedaagden onrechtmatig gebruik maakten van de schuur. De rechtbank overwoog dat de verjaringstermijn van twintig jaar was verstreken en dat gedaagden mogelijk als bezitter van de schuur konden worden aangemerkt. De vordering van eisers werd afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/547104 / KG ZA 18-278
Vonnis in kort geding van 28 maart 2018
in de zaak van

1.[naam eiser 1] ,

wonende te Utrecht,
2.
[naam eiser 2],
wonende te Leerdam,
3.
[naam eiser 3],
wonende te Leerdam,
4.
[naam eiser 4],
wonende te Amsterdam,
eisers,
advocaat mr. E.J. Nieuwenhuys te Utrecht,
tegen

1.[naam gedaagde 1] ,

wonende te Schiedam,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te Schiedam,
gedaagden,
advocaat mr. M.W. Dieleman te Middelburg.
Partijen zullen hierna [naam eisers] c.s. en [naam gedaagden] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 maart 2018, met producties 1 tot en met 12;
  • de aanvullende producties 13 tot en met 21;
  • de producties 1 tot en met 3 van [naam gedaagden] c.s.;
  • de mondelinge behandeling op 27 maart 2018;
  • de pleitnota van [naam eisers] c.s.;
  • de pleitnota van [naam gedaagden] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam eisers] c.s. is sinds 27 juli 2016 eigenaar van (onder meer) het pand met ondergrond en bijbehorende grond gelegen aan de [adres 1] in Schiedam. Oorspronkelijk betrof het twee panden, ieder met een eigen (nood)uitgang aan de achterzijde van de panden. De panden zijn (blijkbaar) samengevoegd na het doorbreken van de scheidingsmuur tussen beide panden. Voormelde (nood)uitgangen komen uit op een strook grond, die uitkomt op de achter het pand gelegen [straatnaam] . De strook grond behoort ook toe aan [naam eisers] c.s.
2.2.
[naam gedaagden] c.s. is sinds 27 augustus 1998 eigenaar van het pand met ondergrond en bijbehorende grond gelegen aan de [straatnaam] 58 in Schiedam. De percelen van [naam eisers] c.s. en [naam gedaagden] c.s. grenzen aan de achterzijde aan elkaar. Het perceel van [naam gedaagden] c.s. grenst aan de zijkant aan de strook grond die toebehoort aan [naam eisers] c.s.
2.3.
De koopovereenkomsten die betrekking hebben op de percelen van [naam eisers] c.s. en [naam gedaagden] c.s. houden met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden onder andere in:
(…) Ten behoeve van het kadastrale perceel gemeente Schiedam, sectie C nummer [nummer 1] en ten laste van het kadastrale perceel gemeente Schiedam sectie C nummer [nummer 2] wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van voetpad door de open gang van laatstgemeld perceel van en naar de [straatnaam] . (…)
2.4.
De vorige eigenaar van het perceel van [naam gedaagden] c.s. heeft eind jaren ‘80 een schuur gemaakt tegen de achterzijde van het pand gelegen aan de [adres 1] (hierna: de schuur). Daarbij is over de gehele breedte een achterwand van multiplex geplaatst tegen de achterzijde van het pand met nummer [huisnummer] . De (nood)uitgang van dat pand, die naar buiten zou moeten draaien, kan daardoor niet geopend worden, zodat er vanuit (dat gedeelte van) het (nu nog samengevoegde) pand feitelijk geen vluchtdeur/vluchtroute richting de [straatnaam] bestaat.
[naam gedaagden] gebruikt de schuur als atelier, waarin zij oude meubels opknapt.
2.5.
[naam eisers] c.s. heeft het pand aan de [adres 1] op 13 maart 2018 verkocht. De levering is gepland op 29 maart 2018 om 09.30 uur.
2.6.
Artikel 7.1 van de koopovereenkomst houdt in:
(…)
- De verkoper draagt er zorg voor dat het gebruik als opslagplaats/schuur door de bewoner van de [straatnaam] van het achterste deel van de [adres 1] beëindigd is voor de overdracht.
2.7.
Bij brief van 15 maart 2018 heeft (de advocaat van) [naam eisers] c.s. [naam gedaagden] c.s. verzocht, en zo nodig gesommeerd, om de schuur uiterlijk op 19 maart 2018 ontruimd te hebben en te houden en ieder gebruik daarvan te staken en gestaakt te houden. [naam gedaagden] c.s. heeft niet aan dit verzoek voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[naam eisers] c.s. vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [naam gedaagden] c.s. te veroordelen tot ontruiming van de schuur binnen 24 uur na betekening van het vonnis, en tot staking en het gestaakt houden van het gebruik daarvan, en tot oplevering van de schuur op 28 maart 2018, doch in ieder geval vóór 29 maart 2018 te 09.15 uur, leeg en onder verstrekking van de sleutel van de toegangsdeur aan [naam eisers] c.s., een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [naam gedaagden] c.s. in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[naam gedaagden] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [naam eisers] c.s. in de proceskosten.
3.3.
Op de voor de beoordeling van belang zijnde stellingen van partijen wordt hierna
ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het, overigens niet door [naam gedaagden] c.s. betwiste, spoedeisend belang bij het gevorderde volgt uit de stellingen van [naam eisers] c.s. Hij stelt dat hij het pand heeft verkocht onder de voorwaarde dat het gebruik van de schuur door [naam gedaagden] c.s. voor de overdracht is beëindigd, bij gebreke waarvan hij schadeplichtig is jegens de koper van zijn pand. De door de schuur afgesloten (nood)uitgang van het pand aan de [adres 1] moet bovendien weer in gebruik kunnen worden genomen nu de koper het pand aan de [adres 1] wenst te splitsen.
4.2.
[naam eisers] c.s. legt aan de vordering ten grondslag dat [naam gedaagden] c.s. zonder recht en/of titel gebruik maakt van de op zijn grond gebouwde schuur, die door natrekking onderdeel is geworden van zijn onroerende zaak.
4.3.
[naam gedaagden] c.s. betwist dat zij zonder recht en/of titel gebruik maakt van de schuur en stelt zich op het standpunt dat de schuur en de grond waarop deze is gebouwd door middel van bevrijdende verjaring in de zin van artikel 3:105 BW haar eigendom zijn geworden.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat alleen in het geval met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [naam gedaagden] c.s. zonder recht en/of titel gebruik maakt van de schuur – na afweging van de wederzijdse belangen van partijen – een voorziening kan worden getroffen bestaande in ontruiming van de schuur. De vraag of met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [naam gedaagden] c.s. zonder recht en/of titel gebruikmaakt van de schuur, wordt ontkennend beantwoord. Dat betekent dat de vordering strekkende tot – kort gezegd – ontruiming moet worden afgewezen. Overwogen wordt het volgende.
4.5.
Op grond van artikel 3:105 BW verkrijgt degene die een goed bezit dat goed op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. Artikel 3:306 BW bepaalt dat een dergelijke rechtsvordering verjaart door verloop van twintig jaren. De termijn van verjaring van een rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende vangt, op grond van artikel 3:314 lid 2 BW, aan op de dag na de dag waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kon worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt. Bezit kan op grond van artikel 3:112 BW worden verkregen door inbezitneming. Men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen, zo bepaalt artikel 3:113 BW lid 1. De in het verkeer geldende opvattingen zijn bepalend voor het antwoord op de vraag of iemand door zijn handelingen zonder medewerking van een vroegere bezitter een zodanige feitelijke macht over een goed verkregen heeft, dat hij als bezitter moet worden aangemerkt.
4.6.
Dat de verjaringstermijn van twintig jaren is verstreken, is niet tussen partijen in geschil. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of sprake is van bezit. [naam eisers] c.s. stelt zich op het standpunt dat [naam gedaagden] c.s. niet als bezitter van de schuur en de daaronder gelegen grond kan worden aangemerkt, omdat de grond niet duurzaam onbereikbaar is geworden voor [naam eisers] c.s., de grond geen geheel vormt met het overige eigendom van [naam gedaagden] c.s. en de handelingen op de grond niet ingrijpend van aard zijn. Daardoor kan van bevrijdende verjaring geen sprake zijn, aldus [naam eisers] c.s.. Het bouwen van een schuur, duidt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter echter in beginsel op het in bezit nemen van de grond waarop de schuur is gebouwd. De door de vorige eigenaar van het perceel van [naam gedaagden] c.s. gebouwde schuur lijkt, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, bovendien één geheel te vormen met de tuin van [naam gedaagden] c.s.. Bovendien is de grond van [naam eisers] c.s. naar het oordeel van de voorzieningenrechter juist wel duurzaam onbereikbaar geworden. Dat is gebeurd door het maken van de achterwand in de schuur waardoor de oorspronkelijke nooduitgang van het (gedeelte van het) pand met nummer [huisnummer] onbruikbaar is geworden. Dat [naam gedaagden] c.s. geen beroep op bevrijdende verjaring toekomt omdat zij niet als bezitter van de schuur en de daaronder gelegen grond kan worden aangemerkt, acht de voorzieningenrechter dus niet aannemelijk.
4.7.
[naam eisers] c.s. stelt zich daarnaast op het standpunt dat de schuur is gebouwd op grond waarop een erfdienstbaarheid is gevestigd en dat [naam gedaagden] c.s., als eigenaar van het heersende erf, die krachtens de bij notariële akte gevestigde erfdienstbaarheid over het (in eigendom aan [naam eisers] c.s. toebehorende) dienende erf mag lopen, nooit de eigendom van de grond door verjaring kan krijgen, omdat zij al een beperkt zakelijk recht heeft en dat recht niet kan worden gepromoveerd tot volle eigendom door middel van verjaring.
4.8.
[naam gedaagden] c.s. stelt zich, onder verwijzing naar de tekst van de notariële akte waarbij de erfdienstbaarheid is gevestigd, op het standpunt dat de erfdienstbaarheid slechts betrekking heeft op het stuk grond dat leidt naar de [straatnaam] , en niet op het, verder naar achteren gelegen, stuk grond waarop de schuur is gebouwd. De erfdienstbaarheid staat volgens [naam gedaagden] c.s. daarom niet aan eigendomsverkrijging door middel van bevrijdende verjaring in de weg.
4.9.
Vooropgesteld zij dat [naam eisers] c.s. de hiervoor onder 4.7. weergegeven stellingen niet onderbouwt. Ook ontbreekt iedere verwijzing naar een wetsartikel of jurisprudentie. Bovendien lijkt de tekst van de erfdienstbaarheid op het eerste gezicht niet zonder meer aanknopingspunten te bieden voor de stellingen van [naam eisers] c.s.. Die erfdienstbaarheid is immers gericht op het komen en gaan van en naar de [straatnaam] over het voetpad/stuk grond dat is gelegen naast [adres 2] (en eigendom is van [naam eisers] c.s.). Dat komen en gaan van en naar de [straatnaam] is niet mogelijk door het begaan van het achterste stuk van de grond, daar staat immers, afgezien van de schuur, een pand. Beantwoording van de vraag of de erfdienstbaarheid zich zo ver uitstrekt dat die ook betrekking heeft op het stuk grond waarop de schuur is gebouwd, ook als die is neergelegd in een notariële akte, vergt daarom nader onderzoek, waarvoor in een kort gedingprocedure geen plaats is.
4.10.
Het voorgaande betekent dat de vordering moet worden afgewezen.
4.11.
[naam eisers] c.s. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagden] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.107,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [naam eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagden] c.s. tot op heden begroot op € 1.107,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op
28 maart 2018.2885/2009