ECLI:NL:RBROT:2018:4268

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
10/997379-15 (ontnemingsvonnis)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit bitcoinhandel en witwassen

In het onderzoek 'IJsberg' heeft de rechtbank Rotterdam op 30 mei 2018 een vonnis gewezen in een zaak die betrekking heeft op het witwassen van bitcoins. De rechtbank heeft gevangenisstraffen opgelegd aan verschillende verdachten, variërend van 6 maanden tot 6 jaar. Een van de verdachten werd ook veroordeeld voor het bezit van 21 kilo harddrugs en het voorbereiden van de uitvoer daarvan. Een andere verdachte fungeerde als geldezel door zijn bankrekeningen ter beschikking te stellen voor de bitcoinhandel van een medeverdachte.

De rechtbank heeft in deze zaak een ontnemingsvonnis uitgesproken op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie, mr. C.E.J. Backer, heeft een vordering ingediend tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 68.396,08. De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met lagere winstmarges en gemaakte kosten, en heeft een eigen berekening overgelegd die uitkwam op € 45.300,76.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 47.619,54 bedraagt. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde en heeft besloten dat hij verplicht is dit bedrag aan de staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2018.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/997379-15
Uitspraakdatum: 30 mei 2018
Tegenspraak

Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
bijgestaan door mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13, 17, 18, 19 april en 30 mei 2018.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij vonnis van deze rechtbank van 30 mei 2018 is de veroordeelde veroordeeld wegens het na te noemen strafbare feit.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. C.E.J. Backer, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van
€ 68.396,08.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
STANDPUNT VAN DE VERDEDIGING
De raadsman heeft verzocht bij de berekening uit te gaan van lagere winstmarges dan de officier van justitie heeft gedaan en om ook rekening te houden met gemaakte kosten. De raadsman heeft een berekening van de veroordeelde van het wederrechtelijk verkregen voordeel overgelegd. Die komt neer op een bedrag van € 45.300,76.
STRAFBARE FEIT WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Blijkens voormeld vonnis van 30 mei 2018 is de veroordeelde veroordeeld ter zake van:

medeplegen van gewoontewitwassen.

In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat dit feit door de veroordeelde is begaan.
BEOORDELING EN BEREKENING WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL [1]
Op 20 juli 2016 heeft [naam opsporingsambtenaar] , opsporingsambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage. [2]
De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
De ontnemingsmaatregel beoogt een veroordeelde in de vermogenspositie te brengen waarin hij verkeerde voor het plegen van het strafbare feit waaruit hij voordeel heeft gekregen. Mede gelet hierop dient bij de bepaling van het voordeel te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het behaalde voordeel als volgt.
De officier van justitie gaat in het requisitoir uit van twee verschillende winstmarges: een winstmarge van 4,49% bij de handel met [naam medeveroordeelde 1] (voordeel: € 40.873,-) en een winstmarge van 6% bij de handel met derden (voordeel € 27.523,08). Het percentage van 4,49% is berekend op pagina 12 van de ontnemingsrapportage. De marge van 6% is gekozen door aan te sluiten bij de wijze van voordeelsberekening in de zaak van [naam medeveroordeelde 1] . Daarin is dit percentage gebruikt voor de inkoop door [naam medeveroordeelde 1] van bitcoins bij derden.
Ook de veroordeelde gaat uit van twee te onderscheiden winstmarges, maar hij vult dit anders in. Hij stelt van [naam medeveroordeelde 1] bitcoins gekocht te hebben tegen 95,51% van de Bitstamp koers (hierna: 95,51% van Bitstamp) en deze bij Kraken verkocht te hebben met 0,3% transactiekosten en 0,75% koersverlies, dus met een uiteindelijke marge van 3,44%. De totale beurskoerswaarde van bitcoins gekocht van [naam medeveroordeelde 1] bedraagt € 911.070, dus het voordeel over deze bitcoins bedroeg € 31.341,-. Verder stelt de veroordeelde dat hij bitcoins inkocht bij [naam medeveroordeelde 2] tegen 96% van Bitstamp en deze bij Kraken verkocht, wederom met 0,3% transactiekosten en 0,75% koersverlies, dus met een uiteindelijke marge van 2,95%. De omzet met [naam medeveroordeelde 2] betrof bitcoins die hij contant had gekocht voor € 454.290,-, met een beurskoerswaarde van € 473.219,-, dus het voordeel over deze bitcoins betrof € 13.960,-.
De rechtbank beslist als volgt.
Met de veroordeelde stelt de rechtbank vast dat de FIOD geen rekening heeft gehouden met transactiekosten bij verkoop, terwijl die kosten er ook blijkens de verklaring van deskundige Van Wegberg waren. [3] Daarnaast wordt er door de FIOD van uitgegaan dat verkoop tegen 100% van de beurskoers mogelijk was. De veroordeelde heeft aannemelijk gemaakt dat dit niet reëel is doordat er bij Kraken wordt gewerkt met een orderboek en dat niet alle verkoop tegen de hoogste koers kon plaatsvinden. Voor de bitcoins gekocht van [naam medeveroordeelde 1] volgt de rechtbank daarom de brutowinstmarge en kosten zoals door de veroordeelde zijn aangevoerd voor zijn handel met deze verkoper.
Voor het resterende deel van de bitcoinhandel volgt de rechtbank niet de benadering die de veroordeelde voor dat deel van zijn bitcoinhandel voorstaat. Zoals in het vonnis is overwogen, kan de rechtbank onvoldoende geloof hechten aan de verklaring van de veroordeelde dat hij alleen van [naam medeveroordeelde 1] en [naam medeveroordeelde 2] kocht. Reden daarvoor is dat hij bij de FIOD heeft verklaard over koop van niet met name genoemde partijen, kennelijk niet zijnde [naam medeveroordeelde 1] en [naam medeveroordeelde 2] . Dat er van [naam medeveroordeelde 2] is gekocht, wil de rechtbank wel aannemen, maar de rechtbank kan de precieze omvang daarvan niet vaststellen. Onbekend is immers welk deel van de bitcoins gekocht werd van [naam medeveroordeelde 2] en welk deel van derden. Voor de marge en de kosten van dit deel van de bitcointransacties kiest de rechtbank er voor aan te sluiten bij de hiervoor al vastgestelde brutomarge van 4,49% en 1,05% aan kosten en koersverlies die ook golden in de handel met [naam medeveroordeelde 1] . Onvoldoende is gebleken dat er een marge van 6% gold (zoals de officier van justitie stelt) of dat er een brutomarge van 4% gold (zoals de verdachte stelt).
Resumerend leidt dit tot de volgende berekening. [4]
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
De veroordeelde zal dus worden verplicht tot betaling aan de staat van een bedrag van
€ 47.619,54.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 47.619,54(zegge: zevenenveertigduizend zeshonderd negentien euro en vierenvijftig cent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 47.619,54(zegge: zevenenveertigduizend zeshonderd negentien euro en vierenvijftig cent).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
mr. W.J.M. Diekman en mr. I.W.M. Laurijssens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2018

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel transactieberekening ex artikel 36e 2e lid Sr [naam medeveroordeelde 3] met nummer FIN-009.
3.Zie het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 december 2017.
4.Het ontvangen bedrag wegens bitcoinhandel is ontleend aan p. 13 van de ontnemingsrapportage.