ECLI:NL:RBROT:2018:4266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
10/997380-15 (ontnemingsvonnis)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit witwassen van bitcoins

In het onderzoek 'IJsberg' heeft de rechtbank Rotterdam op 30 mei 2018 een vonnis gewezen in een ontnemingszaak met betrekking tot het witwassen van bitcoins. De rechtbank heeft gevangenisstraffen opgelegd aan verschillende verdachten, die voornamelijk bitcoinhandelaren waren. Een van de verdachten werd ook veroordeeld voor het bezit van 21 kilo harddrugs en het voorbereiden van de uitvoer daarvan. Een andere verdachte, aangeduid als geldezel, stelde zijn bankrekeningen ter beschikking voor de bitcoinhandel van een medeverdachte. De rechtbank heeft in deze zaak de vordering van de officier van justitie, mr. C.E.J. Backer, behandeld, die een bedrag van € 14.735,34 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld. De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering en heeft daarnaast de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel betwist. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bedrag van € 14.735,34 terecht is vastgesteld, gebaseerd op de ontnemingsrapportage van de FIOD. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging zijn genomen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/997380-15
Uitspraakdatum: 30 mei 2018
Tegenspraak

Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen:

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] ( [geboorteland veroordeelde] ) op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
bijgestaan door mr. M.T. van der Wulp, mr. W.M. Shreki en mr. E.M. Witjens, advocaten te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13, 17, 18, 19 april en 30 mei 2018.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. C.E.J. Backer, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan [naam veroordeelde] van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van
€ 14.735,34.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor [naam veroordeelde] is veroordeeld.
STANDPUNT VAN DE VERDEDIGING
De verdediging heeft zich, in het verlengde van de in de hoofdzaak bepleite integrale vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de ontnemingsvordering.
Subsidiair is aangevoerd dat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kan worden vastgesteld en de vordering om die reden niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Meer subsidiair is verzocht het te ontnemen bedrag aanzienlijk te matigen, naar de rechtbank begrijpt, tot een bedrag van € 7.367,67. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat er evident fouten zijn gemaakt met betrekking tot het percentage waarmee de wallets van [naam medeveroordeelde] besmet zijn met bitcoins van het darkweb. Doordat onvoldoende inzichtelijk is in hoeverre die fouten in de berekeningen van de FIOD doorwerken in de percentages van besmette wallets, dient de door de officier van justitie gehanteerde marge naar billijkheid te worden gematigd met de helft.
STRAFBARE FEIT WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Blijkens voormeld vonnis van 30 mei 2018 is de veroordeelde veroordeeld ter zake van:

medeplegen van gewoontewitwassen.

In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat dit feit door de veroordeelde is begaan.
BEOORDELING EN BEREKENING WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Op 20 juli 2016 heeft [naam opsporingsambtenaar] , opsporingsambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD, een rapport opgesteld betreffende het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage. [1]
De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
Voordeel
De ontnemingsmaatregel beoogt een veroordeelde in de vermogenspositie te brengen waarin hij verkeerde voor het plegen van het strafbare feit waaruit hij voordeel heeft gekregen. Mede gelet hierop dient bij de bepaling van het voordeel te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het behaalde voordeel als volgt.
Berekening opbrengst
De veroordeelde is bij voormeld vonnis van 30 mei 2018 veroordeeld ter zake van het witwassen van € 1.473.534. Daarmee staat dit bedrag in deze ontnemingszaak vast. De verweren die hierop zien, slagen niet om de redenen zoals die blijken uit voornoemd vonnis.
De veroordeelde heeft verklaard dat hij een symbolisch bedrag ontving voor het ter beschikking stellen van zijn bankrekeningen en het opnemen van contanten.
Nu de veroordeelde, ondanks daartoe uitdrukkelijk te zijn uitgenodigd ter terechtzitting, niet inzichtelijk heeft gemaakt wat hij feitelijk heeft verdiend, kiest de rechtbank er voor aan te sluiten bij de ontnemingsrapportage, waarin de FIOD tot de slotsom komt dat het aannemelijk is dat de veroordeelde 1% van de door hem opgenomen bedragen mocht houden. [2]
De rechtbank begroot het wederrechtelijk verkregen voordeel mitsdien op € 14.735,34.
Er is geen reden om dit bedrag naar beneden bij te stellen.
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
De veroordeelde zal dus worden verplicht tot betaling aan de staat van een bedrag van
€ 14.735,34.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 14.735,34(zegge: veertienduizend zevenhonderd vijfendertig euro en vierendertig cent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 14.735,34(zegge: veertienduizend zevenhonderd vijfendertig euro en vierendertig cent).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
mr. W.J.M. Diekman en mr. I.W.M. Laurijssens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2018

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel transactieberekening ex artikel 36e 2e lid Sr [naam veroordeelde] met nummer FIN-011.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel transactieberekening ex artikel 36e 2e lid Sr [naam veroordeelde] met nummer FIN-011, pagina 10 en 11, eerste en tweede alinea.