ECLI:NL:RBROT:2018:4265

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
10/997380-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over witwassen van bitcoins en gevangenisstraffen in onderzoek 'IJsberg'

In het onderzoek 'IJsberg' heeft de rechtbank Rotterdam op 30 mei 2018 een vonnis gewezen in een zaak die draaide om het witwassen van bitcoins. De rechtbank heeft gevangenisstraffen opgelegd aan verschillende verdachten, variërend van 6 maanden tot 6 jaar. De meeste verdachten waren bitcoinhandelaren, waarbij één verdachte ook veroordeeld werd voor het bezit van 21 kilo harddrugs en het voorbereiden van de uitvoer daarvan. Een van de verdachten fungeerde als geldezel en stelde zijn bankrekeningen ter beschikking voor de bitcoinhandel van een medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op zijn bankrekeningen grote geldbedragen ontving in verband met de bitcoinhandel van een medeverdachte, en deze bedragen vervolgens pinde en overdroeg. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een vermoeden van witwassen, omdat de verdachte toeliet dat grote geldbedragen op zijn rekeningen werden overgemaakt en hij deze vervolgens aan de medeverdachte gaf. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen wetenschap had van de criminele herkomst van de gelden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij meewerkte aan witwassen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/997380-15
Uitspraakdatum: 30 mei 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
bijgestaan door mr. M.T. van der Wulp, mr. W.M. Shreki en mr. E.M. Witjens, advocaten te Rotterdam

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13, 17, 18, 19 april en 30 mei 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.De eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van der Zwan heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en een proeftijd van 2 jaar;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
4.
Waardering van het bewijs [1] , [2]
4.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De geldbedragen die zijn ontvangen op de bankrekeningen van de verdachte, hebben geen criminele herkomst: het zijn bedragen afkomstig uit de bitcoinhandel van medeverdachte [naam medeverdachte 1] en niet van enige eigen handel. Een brondelict valt ook niet aan te wijzen. Zo er al een vermoeden van witwassen is, dan geldt dat de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onaannemelijke verklaring over de legale herkomst heeft gegeven, namelijk de bitcoinhandel van [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] heeft voor zijn handel een uitleg gegeven en de bevindingen van de FIOD gemotiveerd betwist. De verdediging sluit zich aan bij de verweren die door [naam medeverdachte 1] en zijn verdediging zijn gevoerd over de bitcoinhandel van [naam medeverdachte 1] .
Zou al aangenomen worden dat een deel van de bitcoinhandel van [naam medeverdachte 1] witwassen betreft, dan staat niet vast dat dit ook voor de verdachte geldt. Uit AMB-197 blijkt immers al dat [naam medeverdachte 1] ook legale bitcoins had uit mining. Niet vaststaat welk concreet deel van de bitcoinhandel van [naam medeverdachte 1] via de bankrekeningen van de verdachte liep.
De verdachte had in ieder geval geen wetenschap van enige beweerdelijke criminele herkomst. Hij meende dat het steeds ging om legale handel van [naam medeverdachte 1] . De verdachte ging er daarbij van uit dat het steeds om hetzelfde bedrag van € 10.000,- ging dat steeds opnieuw werd geïnvesteerd. De verdachte en [naam medeverdachte 1] waren bovendien al geruime tijd bevriend en [naam medeverdachte 1] is – zoals op zitting is gebleken – zeer overtuigend. Het is dan ook goed te begrijpen dat de verdachte [naam medeverdachte 1] geloofde.
Van medeplegen is geen sprake omdat er geen sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking: de verdachte had een ondergeschikte rol en die rol lijkt meer op medeplichtigheid dan op medeplegen.
4.2.
De beoordeling
4.2.1.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van witwassen van een voorwerp is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dat hoeft niet een nauwkeurig aangeduid misdrijf te zijn. Als er geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het voorwerp en een delict kan toch bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie om dergelijke feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Als de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
4.2.2.
De rol van de verdachte in de bitcoinhandel van medeverdachte [naam medeverdachte 1]
Het is niet in geschil dat de verdachte op zijn bankrekeningen geldbedragen ontving in verband met de bitcoinhandel van medeverdachte [naam medeverdachte 1] , dat hij deze pinde en aan [naam medeverdachte 1] gaf. [3] , [4] De ontvangen bedragen werden deels overgemaakt door bitcoinbedrijven, deels kwamen zij van bankrekeningen van [naam medeverdachte 1] en diens bedrijven. In totaal gaat het om ongeveer 1,4 miljoen euro. [5] De verdachte handelde daarbij in opdracht van [naam medeverdachte 1] . [6] In totaal heeft de verdachte € 1.394.610 aan contanten opgenomen voor [naam medeverdachte 1] tegen een symbolische vergoeding. [7] kocht met dat contante geld bitcoins in, die hij vervolgens verkocht, onder meer via beurzen.
4.2.3.
Is er sprake van een vermoeden van witwassen?
Het verwijt aan de verdachte is het medeplegen van witwassen van bitcoins en geldbedragen. Met de officier van justitie en de verdediging stelt de rechtbank vast dat er geen direct brondelict valt aan te wijzen als herkomst van de bitcoins en de gelden. De vraag is dus of wel vastgesteld kan worden dat ze van enig misdrijf afkomstig zijn. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Dat vermoeden volgt uit het feit dat de verdachte toeliet dat [naam medeverdachte 1] grote geldbedragen overmaakte c.q. liet uitbetalen op de bankrekeningen van de verdachte, hij ook daarvoor bankrekeningen opende en hij het geld pinde en afdroeg aan [naam medeverdachte 1] .
4.2.4.
Verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van de bitcoins
De verdachte heeft het vermoeden van witwassen onvoldoende weerlegd. Hij stelt namelijk over de bitcoins en de gelden niet meer, dan dat deze van [naam medeverdachte 1] waren en uit diens bitcoinhandel kwamen. Dat is geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring waaruit een
legaleherkomst blijkt. [naam medeverdachte 1] wordt bij vonnis van heden eveneens veroordeeld voor witwassen. Voor de overwegingen en bewijsmiddelen die hebben geleid tot die veroordeling wordt verwezen naar
bijlage IIbij dit vonnis. [8] Wel is duidelijk dat [naam medeverdachte 1] , naast bitcoins van criminele herkomst, ook bitcoins van niet-criminele herkomst had, maar de verdachte geeft geen begin van een uitleg waaruit zou kunnen blijken dat juist het niet criminele deel langs zijn bankrekeningen liep en dat [naam medeverdachte 1] met het contante geld dat [naam verdachte] voor hem pinde juist bitcoins van niet-criminele herkomst aankocht. Dat ligt ook niet voor de hand, gegeven het feit dat [naam medeverdachte 1] de verdachte en diens bankrekeningen gebruikte op de wijze zoals hiervoor geschetst. Bij gebreke aan een afdoende verklaring omtrent een legale herkomst, moet dan ook geoordeeld worden dat de gelden die over de bankrekeningen van de verdachte liepen, een criminele herkomst hadden. Dat geldt ook voor de verkochte bitcoins die aan die gelden ten grondslag liggen.
4.2.5.
Wist de verdachte van de criminele herkomst?
Uit het dossier en het verhandelde op zitting blijkt zonder meer dat [naam medeverdachte 1] veel meer kennis heeft over bitcoins en de handel daarin dan de verdachte. [naam medeverdachte 1] kan, zo is ook op zitting gebleken, zeer overtuigend zijn. Met de verdediging twijfelt de rechtbank er niet aan dat [naam medeverdachte 1] de verdachte heeft kunnen aansturen. Die aansturing ging blijkens het dossier ver, en volgt ook uit het feit dat de verdachte alleen Litouws spreekt en geen Nederlands en nauwelijks Engels. Hij was dus van [naam medeverdachte 1] afhankelijk als het ging om contacten met banken en klanten. Dat neemt niet weg dat de verdachte heeft meegewerkt aan de bitcoinhandel van [naam medeverdachte 1] op de wijze zoals hiervoor omschreven. Het kan het niet anders dan dat hij op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij meewerkte aan witwassen. Het openen van een groot aantal bankrekeningen en deze voor en door een ander (laten) gebruiken en het pinnen en afdragen van de gelden, is voldoende voor die conclusie.
4.2.6.
Overige overwegingen
4.2.6.1. Verweren die door de verdediging van medeverdachte [naam medeverdachte 1] zijn gevoerd
De verdediging heeft zich aangesloten bij de verweren die zijn gevoerd door de verdediging van medeverdachte [naam medeverdachte 1] . [9] De rechtbank heeft die verweren in de zaak van [naam medeverdachte 1] grotendeels verworpen in een vonnis van gelijke datum. Gelet op de verwevenheid van de beide zaken, heeft de rechtbank een afschrift van dat vonnis als
bijlage IIbij dit vonnis gehecht. Zij verwijst voor een inhoudelijke reactie op de verweren naar die bijlage.
4.2.6.2. Medeplegen of medeplichtigheid?
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [naam medeverdachte 1] en de verdachte. Dat [naam medeverdachte 1] daarbij het overwicht en overzicht had en de verdachte – als geldezel – alleen uitvoerende handelingen verrichtte, doet er niet aan af dat de verdachte een voldoende significante bijdrage aan het witwassen heeft geleverd door middel van het gedurende lange tijd beschikbaar stellen van bankrekeningen, het steeds weer pinnen van de geldbedragen en het aansturen van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . [10]
4.2.6.3. Precieze geldbedrag
De officier van justitie gaat blijkens zijn requisitoir uit van een witgewassen bedrag van € 1.473.910,-. De verdediging stelt dat niet duidelijk is waar dit bedrag vandaan komt: in DOC-658 en DOC-658a wordt immers een bedrag van € 1.394.610,- genoemd. De verdediging wijst er verder op dat de onderliggende bankrekeningafschriften zich niet in het dossier bevinden en dat een controle daardoor niet mogelijk is.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit het schriftelijke requisitoir blijkt dat de officier van justitie uitgaat van DOC-658a. [11] In dat document zijn de geldstromen van [naam medeverdachte 1] in kaart gebracht. Vermeld wordt dat er een bedrag van € 903.579 is betaald op bankrekeningen van de verdachte door bitcoinbeurzen en dat een bedrag van € 569.955 is ontvangen van [naam medeverdachte 1] . Gezamenlijk is dit € 1.473.534,-. Daarvan is volgens DOC-658a een bedrag van € 1.394.610,- - het bedrag waar de verdediging naar verwijst – contant opgenomen.
De tenlastelegging heeft betrekking op zowel contante als girale gelden. Uit het dossier en de verklaring van de verdachte blijkt dat alle bedragen die de verdachte op zijn bankrekeningen ontving verband hielden met de bitcoinhandel van [naam medeverdachte 1] . De rechtbank zal daarom op grond van DOC-658a een bedrag van € 1.473.534,- bewezen verklaren.
4.2.6.4. Pleegperiode
De tenlastegelegde periode betreft de periode van 1 januari 2013 tot en met 20 april 2016. Uit het dossier blijkt dat [naam medeverdachte 1] in maart 2015 Nederland is ontvlucht na een confrontatie met medeverdachte [naam medeverdachte 3] . Niet gebleken is dat de verdachte nadien nog heeft samengewerkt met [naam medeverdachte 1] . De verdachte zal daarom worden vrijgesproken voor de periode na 31 maart 2015.
4.3
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met
31 maart 2015te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
a.
voorwerpen, te weten een (grote) hoeveelheid bitcoins
en geldbedragen van in totaal
1.473.534,-euro heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt
en
b.
voorwerp(en), te weten een (grote) hoeveelheid bitcoins en geldbedragen van in totaal
1.473.534,-euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte gedurende een periode van meer dan twee jaar een gewoonte gemaakt van het witwassen van gelden en bitcoins. De verdachte trad op als geldezel, hij ontving in die hoedanigheid voor [naam medeverdachte 1] grote hoeveelheden geld op zijn bankrekeningen en pinde deze vervolgens voor hem. Witwassen is een ernstig feit dat de integriteit van het financiële handelsverkeer schaadt alsmede het vertrouwen dat daarin moet kunnen worden gesteld. Bovendien heeft verdachte door zijn handelwijze de opbrengsten uit misdrijf aan het zicht van justitie onttrokken. Het handelen van de verdachte heeft er toe bijgedragen dat door anderen gepleegde misdrijven hebben geloond, waarmee de onderliggende criminaliteit is gefaciliteerd. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
In het voordeel van de verdachte is er rekening mee gehouden dat zijn rol in het witwassen van beduidend kleinere betekenis was dan die van zijn medeverdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte, waaruit blijkt hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de mededeling van de officier van justitie dat aan medeverdachte [naam medeverdachte 2] een transactie is opgelegd van een werkstraf voor de duur van 150 uren. Ook deze verdachte heeft aan [naam medeverdachte 1] bankrekeningen ter beschikking gesteld en zij heeft voor hem gepind. Op basis van het dossier lijkt de rol van deze medeverdachte bij het witwassen door [naam medeverdachte 1] kleiner te zijn dan de rol van de verdachte en het gaat ook om lagere bedragen.
Er is in deze ingewikkelde strafzaak sprake van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank volstaat met de constatering daarvan en zal daar geen gevolgen aan verbinden.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Het voorgaande, met name de beperkte rol van de verdachte ten opzichte van [naam medeverdachte 1] , maar ook de taakstraf van [naam medeverdachte 2] , geeft aanleiding tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.

8.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis zal worden opgeheven nu er geen gevangenisstraf wordt opgelegd van langere duur dan de al in voorarrest doorgebrachte tijd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
107 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit schuldig maakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
heft op het bevel gevangenhouding, dat reeds bij eerdere beslissing was geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
mr. W.J.M. Diekman en mr. I.W.M. Laurijssens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2018.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 20 april 2016 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
(telkens) één of meer voorwerpen, te weten een (grote) hoeveelheid bitcoins
en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal 1.473.910,- euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemde goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden,
dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt
en/of
b.
(telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of een of meer geldbedrag(en) van in totaal 1.473.910,- euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist (en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.

Voetnoten

1.De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Waar wordt verwezen naar documenten, zijnde e-mails, overzichten e.d., wordt steeds bedoeld te verwijzen naar een ander geschrift als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 Sv.
2.Voor de leesbaarheid van dit vonnis verwijst de rechtbank naar stukken uit het dossier zoveel mogelijk aan de hand van de FIOD gehanteerde indeling en nummering (AMB-001, DOC-001 etc).
3.De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij bankrekeningen opende voor [naam medeverdachte 1] , dat daarop bedragen binnenkwamen van en voor [naam medeverdachte 1] en dat hij het geld pinde en aan [naam medeverdachte 1] gaf.
4.De FIOD ging er oorspronkelijk vanuit dat de verdachte zowel samenwerkte met [naam medeverdachte 1] als een eigen bitcoinhandel had. De officier van justitie heeft blijkens zijn requisitoir dat standpunt verlaten en gaat er, net als de verdediging, van uit dat de verdachte geen eigen bitcoinhandel had.
5.Op het precieze bedrag wordt hierna nader ingegaan.
6.Verklaard door de verdachte op zitting en overigens in deze strafzaak niet in geschil.
7.DOC-658a
8.Bijlage II betreft een geanonimiseerd afschrift van het vonnis in de zaak van [naam medeverdachte 1] .
9.Dit betrof weliswaar een algemene verwijzing, maar daarmee is door de rechtbank ingestemd, dus die verweren gelden ook als gevoerd in deze zaak.
10.Proces-verbaal zaaksoverzicht Z10 van [naam verdachte] , pagina 23
11.Voetnoot 12 in het requisitoir verwijst naar § 3.5. van het verdachtendossier en dat verwijst weer naar DOC-658a