ECLI:NL:RBROT:2018:4264

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7445
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake de rechtsgeldigheid van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen A. Verhoef en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. A.M.C. van Dalen, had beroep ingesteld tegen een besluit van 12 oktober 2016, dat door de rechtbank in een eerdere tussenuitspraak op 14 maart 2018 als onrechtmatig was beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder had de gelegenheid gekregen om het gebrek te herstellen, maar heeft bij brief van 17 april 2018 laten weten hier geen gebruik van te maken. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en de zaak verder beoordeeld.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit inderdaad in strijd is met de Awb, omdat verweerder geen individueel feitenonderzoek heeft verricht naar de situatie van eiseres, die een medische urenbeperking heeft. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.503,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/7445

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juni 2018 in de zaak tussen

A. Verhoef e/v de Vries, te Spijkenisse, eiseres,

gemachtigde: mr. A.M.C. van Dalen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Woltman.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 14 maart 2018 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 12 oktober 2016 (het bestreden besluit) in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft zij verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Bij brief van 17 april 2018 heeft verweerder meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. Dat herstellen kan door een eigen individueel feitenonderzoek te verrichten ten aanzien van de gestelde individuele last van eiseres. Bij deze beoordeling dient verweerder zich ook uit te laten over de vraag of de situatie van eiseres dat zij maximaal twintig uur per week mag werken vanwege een medische urenbeperking is betrokken.
2. Verweerder heeft bij brief van 17 april 2018 meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen omdat er naar zijn overtuiging geen sprake is van een gebrek. Verweerder heeft vervolgens (zonder nader individueel feitenonderzoek) gemotiveerd waarom naar zijn mening sprake is van een gerechtvaardigde inmenging in het eigendomsrecht. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat verweerder zich niet kan verenigen met de tussenuitspraak. Dit leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie dan uit de tussenuitspraak voortvloeit.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en vernietigt het bestreden besluit.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr A.S. Flikweert, voorzitter, en mr. A.M.J. Adriaansen en mr. J.D.M. Nouwen in aanwezigheid van mr. H. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 14 maart 2018 kan binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.