In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen A. Verhoef en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. A.M.C. van Dalen, had beroep ingesteld tegen een besluit van 12 oktober 2016, dat door de rechtbank in een eerdere tussenuitspraak op 14 maart 2018 als onrechtmatig was beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder had de gelegenheid gekregen om het gebrek te herstellen, maar heeft bij brief van 17 april 2018 laten weten hier geen gebruik van te maken. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en de zaak verder beoordeeld.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit inderdaad in strijd is met de Awb, omdat verweerder geen individueel feitenonderzoek heeft verricht naar de situatie van eiseres, die een medische urenbeperking heeft. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.503,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.