ECLI:NL:RBROT:2018:4259

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
10/002707-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geslaagd beroep op noodweer bij bedreiging met vuurwapen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft op 4 januari 2018 te Rotterdam een alarmpistool getrokken en geschoten in de richting van een ander, wat leidde tot de beschuldiging van bedreiging. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf en een taakstraf, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de confrontatie had opgezocht, maar dat de dreiging van de andere partij voldoende was om een beroep op noodweer te rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarom de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit van bedreiging, maar heeft hem wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van een alarmpistool en bijbehorende munitie. De opgelegde straf bestond uit een geldboete van €600,-, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/002707-18
Datum uitspraak: 19 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
woonachtig op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ( [land verdachte] ),
gemachtigd raadsvrouw mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2018. Vastgesteld is dat in de dagvaarding ten onrechte 12 april 1997 is vermeld als geboortedatum van de verdachte.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede een taakstraf (uit te voeren in België) voor de duur van 180 uren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 04 januari 2018 te Rotterdam, [naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door op de openbare weg
eenmaal met een alarmpistool te schieten in de richting van die [naam slachtoffer 1] ;
2.
hij op 04 januari 2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool en vijf bij voornoemd alarmpistool behorende knalpatronen (kaliber 8mm), zijnde munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, voorhanden heeft gehad ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
5.1.
Strafbaarheid feit 1
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is geweest van een noodweersituatie.
Standpunt officier van justitie
Niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Niemand anders dan de verdachte zelf heeft daadwerkelijk het vuurwapen bij één van de mannen gezien. Zelfs getuige [naam getuige] heeft het wapen niet gezien, terwijl hij werkzaam is bij de Koninklijke Marechaussee en dus een getrainde getuige is.
Ook dient bij de beoordeling van het beroep op noodweer in aanmerking te worden genomen dat sprake is geweest van uitlokking van de situatie door de verdachte. De verdachte heeft zelf de confrontatie opgezocht door de zak met hennep van de mannen te pakken en mee te nemen in de auto.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is allereerst vereist dat aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, tegen verdachte of een ander.
Voorop staat dat de verdachte een verkeerde keuze heeft gemaakt door de zak met hennep weg te pakken van de mannen waarmee hij en de andere inzittenden van de auto op dat moment een conflict hadden. De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - echter van oordeel dat hiermee niet de dreigende situatie die daarop volgde is uitgelokt door de verdachte, en dat als gevolg daarvan een beroep op noodweer niet zou kunnen slagen.
De verdachte heeft verklaard dat, toen de auto waarin hij zat na een achtervolging tot stilstand kwam voor een verkeerslicht, één van de twee mannen uit de achtervolgende auto, de auto waarin hij zat naderde, zijn trui omhoog deed en dat in zijn broeksband een vuurwapen zat. Deze verklaring wordt ondersteund door medeverdachte [naam medeverdachte] , die eveneens heeft gezien dat één van de mannen naar zijn broeksband greep. Deze verklaringen zijn direct en onafhankelijk van elkaar afgelegd. Hoewel [naam medeverdachte] het vuurwapen zelf niet heeft gezien, acht de rechtbank daarom aannemelijk dat een van de naderende mannen inderdaad een vuurwapen in zijn broeksband had. Door dit vuurwapen te tonen is een situatie ontstaan die moet worden aangemerkt als een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is daarom net als de verdediging van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden.
Voor een geslaagd beroep op noodweer geldt bovendien als voorwaarde dat de verdediging passend was, en met een benodigd middel is gebeurd. Dit zijn de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het middel van verdedigen in deze concrete situatie de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet heeft overschreden. De verdachte heeft het alarmpistool gepakt en één keer in de richting van [naam slachtoffer 1] geschoten om hem af te schrikken. De verdachte wist op dat moment dat het een alarmpistool betrof waarmee hij geen schade kon berokkenen. Daar komt bij dat de verdachte op het moment van schieten als bijrijder in een auto zat die stil stond voor een rood stoplicht op een druk verkeersplein. Uitstappen had de situatie dreigender gemaakt en (zelf) wegrijden was geen mogelijkheid. De rechtbank is van oordeel dat het verdedigen in dit geval dan ook niet in wanverhouding staat met de dreiging, en onder die omstandigheden passend is geweest.
Het beroep op noodweer slaagt en de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het feit is niet strafbaar.
5.2.
Strafbaarheid feit 2
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feit 2 uitsluiten. Feit 2 is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte feit 2

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf feit 2

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft – samen met een andere inzittende van de auto waarin de verdachte zich bevond – een alarmpistool met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Hij wist dat één van de anderen een alarmpistool in de auto had liggen en onderweg naar Rotterdam al vaker in handen gehad. Ook wist hij dat de bijbehorende munitie in de auto lag.
Wapens worden steeds meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en het voorhanden hebben daarvan kan tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid in de samenleving met zich mee. Hoe meer wapens er circuleren, hoe groter de kans dat deze ook daadwerkelijk worden gebruikt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 januari 2018, en een uittreksel uit het European Criminal Records Information System van 9 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbare feit.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Omdat het beroep op noodweer voor de bewezenverklaarde bedreiging slaagt, zal een lagere straf worden opgelegd dan de officier van justitie heeft geëist. Gelet op straffen die in soortgelijke zaken gepleegd te worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting, vindt de rechtbank een geldboete van € 600,- passend. De verdachte heeft al 6 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank zal de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd van de op te leggen geldboete aftrekken en de maatstaf voor deze aftrek vaststellen op 100 euro per dag.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
stelt vast dat het onder feit 1 bewezen verklaarde niet strafbaar is omdat een geslaagd beroep op noodweer is gedaan en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de verdachte strafbaar voor feit 2;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 2 tot een
geldboete van € 600,00 (zeshonderd euro), en beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de opgelegde geldboete in mindering wordt gebracht, volgens de
maatstaf van 100 (honderd) euro per dag,zodat na deze aftrek
0 (nul) euroresteert;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en M. Cupido, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 januari 2018 te Rotterdam, althans in Nederland,
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op de openbare weg, te weten de Rijksweg A20,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een alarmpistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te schieten naar en/of in de richting van die [naam slachtoffer 1] en/of
[naam slachtoffer 2] , in elk geval meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een alarmpistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te schieten;
art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 04 januari 2018 te Rotterdam, althans in Nederland,
alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarm- c.q. startpistool en/of vijf bij voornoemd alarm- c.q. startpistool behorende knalpatronen (kaliber 8mm),
zijnde munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie