ECLI:NL:RBROT:2018:4258

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
10/651002-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en zware mishandeling in treinstel met ernstige gevolgen voor slachtoffers

Op 1 juni 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 6 februari 2018 in een stilstaande trein in Rotterdam brandstichting heeft gepleegd. De verdachte heeft de broek van een slapend slachtoffer in brand gestoken, wat resulteerde in derdegraads brandwonden aan het been van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd om een tweede slachtoffer te verwonden door brand te stichten onder diens stoel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met gevaar voor levens en goederen heeft gehandeld. De verdachte ontkende de feiten en stelde dat een onbekende derde verantwoordelijk was voor de brand, maar deze verklaring werd als ongeloofwaardig afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de brandstichting, maar ook voor de vernieling van de trein en de diefstal van een armband van een van de slachtoffers. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 29.009,46 aan de Nederlandse Spoorwegen, die als benadeelde partij was opgetreden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gebrek aan spijt van de verdachte, die eerder al veroordeeld was voor vergelijkbare strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/651002-18
Datum uitspraak: 1 juni 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Sittard.
raadsman mr. R.I. van Haneghem, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair (zware mishandeling) , 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van in totaal € 29.009,46 vermeerderd met de wettelijke rente en de executiekosten.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend, en er is geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is primair dat de verdachte van de feiten 1, 2, 4 en 5 dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat niet hij, maar een negroïde man met rastahaar het been van [naam slachtoffer 1] in brand heeft gestoken. Ook ontkent hij de diefstal van het horloge en de armband. Hij verklaart dat hij de armband in Amsterdam op straat heeft gevonden. Ter zitting heeft hij verder verklaard dat hij [naam slachtoffer 1] pas die avond voor het eerst op het station in Amsterdam ontmoette.
Subsidiair brengt de raadsman naar voren dat er ten aanzien van feit 1 geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, aangezien in de FARR-verklaring staat dat genezing binnen een termijn van drie maanden mogelijk is (zij het dat er mogelijk littekens zullen blijven). De verdachte moet daarom worden vrijgesproken. De brandstichting in de treincoupé heeft volgens de raadsman niet geleid tot van enig levensgevaar, omdat er geen gebruik is gemaakt van brandversnellende middelen en er ook geen uitslaande brand is ontstaan. Op de camerabeelden is immers slechts een gloed te zien en geen vlammen.
4.3.2.
Beoordeling
De verdachte verklaart dat hij met de slachtoffers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] met de trein van Amsterdam naar Rotterdam is gereisd. In het treinstel waar zich de feiten hebben voorgedaan, bevond zich een beeldopnamesysteem, zodat er beeldmateriaal beschikbaar is. Dit beeldmateriaal is door de politie bekeken en beschreven in een proces-verbaal. Uit die weergave blijkt dat, gedurende de tijd dat de trein in Rotterdam stil staat, alleen de verdachte en de beide aangevers/slachtoffers in de treincoupé verblijven. Op de beelden is op geen enkel moment een negroïde man met rastahaar of enig ander persoon dan de verdachte en de aangevers / slachtoffers te zien.
Wat de verbalisanten op de camerabeelden wel hebben waargenomen, is dat de verdachte verschillende keren naar de slapende [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] toeloopt en dat er op enig moment, als de verdachte bij slachtoffer [naam slachtoffer 1] gebogen staat, een vlam bij het been van het slachtoffer is te zien. Het slachtoffer verklaart hierover dat hij wakker werd omdat hij pijn voelde, een brandlucht rook en toen zag dat zijn been in brand stond.
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen het verhaal van de verdachte volstrekt ongeloofwaardig en verwerpt daarom het verweer dat niet de verdachte maar een onbekend gebleven andere man het letsel van [naam slachtoffer 1] heeft veroorzaakt door de broek van [naam slachtoffer 1] in brand te steken.
Uit het medisch rapport is gebleken dat slachtoffer [naam slachtoffer 1] als gevolg van de brandstichting onder andere derdegraads brandwonden aan zijn been heeft opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat derdegraads brandwonden de meest ingrijpende soort brandwonden zijn, die voor blijvend ernstig littekenweefsel zorgen en om die redenen onder het juridisch begrip zwaar lichamelijk letsel vallen. Het slachtoffer heeft bovendien een huidtransplantatie moeten ondergaan. Hij zal nog een operatie moeten ondergaan, en door de ernst van de brandwonden zal hij blijvende littekens overhouden.
Het gedrag van de verdachte moet door de rechtbank worden beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan. De verdachte heeft door middel van open vuur de broek van het slachtoffer [naam slachtoffer 1] , terwijl die [naam slachtoffer 1] aan het slapen was, in brand gestoken. Gebleken is dat de verdachte niets gedaan heeft om het vuur te doven en dat hij geen hulp voor het slachtoffer heeft ingeschakeld.
Op de camerabeelden is ook te zien dat de verdachte, tot tweemaal toe, een brandend voorwerp onder de stoel bij de benen van het andere slachtoffer [naam slachtoffer 2] heeft gehouden. Dat (de kleding van) dit tweede slachtoffer geen vlam heeft gevat en dat [naam slachtoffer 2] hierdoor geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, doet er niet af dat het opzet van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm was gericht op het door brandstichting toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan dit slachtoffer. Uit wat er gebeurd is met [naam slachtoffer 1] blijkt immers dat het in de brand steken van (kleding van) slapende personen, al heel snel tot ernstige brandwonden leidt. Het handelen van de verdachte was in beide gevallen opzettelijk: hij brengt beide keren open vuur nabij brandbare voorwerpen in de omgeving van slapende personen en/of tegen of nabij hun kleding.
De Nederlandse Spoorwegen heeft aangifte gedaan van de vernieling door middel van het leegspuiten van de brandblussers. De verdachte bekent dat hij dit heeft gedaan. Daarnaast heeft de NS ook aangifte van brandstichting gedaan. Door open vuur in een gesloten treincoupé te laten branden, dit meerdere malen tegen of nabij de kleding van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te houden en (onder andere) een kledingstuk en/of andere voorwerpen in die treincoupé in brand te steken, heeft de verdachte de aanwezigen in levensgevaar gebracht en tevens het gevaar laten ontstaan dat de treincoupé en goederen in de treincoupé door vuur en anderszins beschadigd zouden kunnen raken. Door het handelen van de verdachte is, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie en de daarbij gevoegde foto’s, een treinbank door brand beschadigd geraakt.
Het slachtoffer [naam slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij zijn horloge en armband mist. Deze had hij in Amsterdam, voor het betreden van de trein, nog wel in zijn bezit. Bij de fouillering van de verdachte is een armband aangetroffen. Het slachtoffer heeft die armband later aan de bijzondere sluiting herkend als zijn eigendom.
De verdachte heeft verklaard dat hij de armband in Amsterdam op straat heeft gevonden, maar ook dat hij [naam slachtoffer 1] pas heeft ontmoet op het station. De rechtbank vindt het onwaarschijnlijk dat de verdachte toevallig juist de armband van [naam slachtoffer 1] op straat heeft gevonden, terwijl [naam slachtoffer 1] op dat moment nog niet bij hem was. Om die reden schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte, dat hij deze armband op straat heeft gevonden, als ongeloofwaardig terzijde. Daar komt nog bij dat op de camerabeelden uit de trein is te zien dat de verdachte de kleding van [naam slachtoffer 1] doorzocht heeft en dat hij zich herhaaldelijk naar [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft gebogen. Dit alles wijst er op dat de verdachte de armband van [naam slachtoffer 1] heeft gestolen.
Het horloge van [naam slachtoffer 1] is niet bij de verdachte aangetroffen. Er is ook overigens onvoldoende bewijs dat de verdachte dit horloge gestolen heeft. In zoverre zal de rechtbank de verdachte vrijspreken.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen zijn de feiten 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 3 redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte dit feit heeft bekend en in zoverre nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. subsidiair,
hij op 06 februari 2018 te Rotterdam aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten derdegraads) brandwonden op het been, heeft toegebracht door met open vuur, de broek, die voornoemde [naam slachtoffer 1] op dat moment droeg, in brand te steken;
2.
hij op 06 februari 2018 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een treinstel (nummer 2622) van een trein, toebehorende aan de Nederlandse Spoorwegen, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een broek, van een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] die zich in voornoemde treinstel
bevond, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en het (linker)been van
die [naam slachtoffer 1] en die broek, van die [naam slachtoffer 1] en treinstoel(en) zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die trein, en levensgevaar voor die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , te duchten was;
3.
hij op 06 februari 2018 te Rotterdam opzettelijk en
wederrechtelijk een treinstel (nummer 2622) van een trein en meer
brandblussers, toebehorende aan de Nederlandse Spoorwegen, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernielden/of onbruikbaar
gemaakt door brandblussers leeg te spuiten in voornoemd treinstel;
4.
hij omstreeks 06 februari 2018 te Rotterdam een armband aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op 06 februari 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met open vuur, een kledingstuk, in brand heeft gestoken en vervolgens
datbrandende kledingstuk, onder de stoel waarop die [naam slachtoffer 2] zat en tussen de
benen van die [naam slachtoffer 2] heeft gelegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.subsidiairzware mishandeling

2
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar
voor anderen te duchten is, meermalen gepleegd
3
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

4.diefstal

5.poging zware mishandeling

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 6 februari 2018 in een stilstaande en afgesloten treincoupé geprobeerd om de beide slapende slachtoffers in brand te steken. Bij het slachtoffer [naam slachtoffer 1] is dit gelukt. Zijn broek heeft daadwerkelijk vlam gevat en daardoor heeft hij zeer ernstige brandwonden aan zijn been opgelopen.
Het slachtoffer [naam slachtoffer 1] heeft zeer veel pijn gehad door dit feit, heeft een
huidtransplantatie moeten ondergaan en heeft er een groot en ontsierend litteken op zijn been aan overgehouden.
Door de brandstichting is er in de treincoupé een bank beschadigd en is er (levens)gevaar ontstaan voor de beide andere (toen nog slapende) personen in de treincoupé. Daarnaast heeft de verdachte brandblussers in de coupé leeggespoten, waardoor een grote schade aan dit treinstel is ontstaan.
Zowel bij de politie als tijdens de zitting heeft de verdachte ontkend dat hij de brand heeft gesticht en heeft hij de verantwoordelijkheid van de zware mishandeling willen leggen bij een niet bestaande andere persoon. Hij heeft op geen enkele wijze spijt betuigd voor zijn handelen en heeft geen verantwoording willen nemen voor alle schade en leed die hij met name bij [naam slachtoffer 1] veroorzaakt heeft. De rechtbank neemt dit de verdachte erg kwalijk.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 februari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte in Polen en Engeland eerder tot gevangenisstraffen is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, onder andere voor brandstichting, vernieling, diefstal en mishandeling.
7.1.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: De Nederlandse Spoorwegen ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegd feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 29.009,46 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en de executiekosten.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. In de uiterst summiere vordering staan alleen bedragen genoemd en verder wordt er verwezen naar de rapportage in het dossier. Dat rapport is onvoldoende onderbouwd. Zo zijn er geen specificaties genoemd van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd. Ook staan er verschillende bedragen genoemd die niet met elkaar overeenkomen. Het zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren om (nader) te onderzoeken of de bedragen kloppen en welke specifieke werkzaamheden de gevorderde hoge bedragen kunnen rechtvaardigen.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de vordering in samenhang bezien met de schaderapportage in het proces-verbaal helder is, en tevens een voldoende onderbouwing van de gemaakte kosten vormt. De raadsman heeft de vordering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inhoudelijk betwist.
Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering afdoende is onderbouwd, zal deze worden toegewezen. De verdediging heeft deze schade onvoldoende betwist.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 februari 2018.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 29.009,46 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 157, 302, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 jarenmet aftrek;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij de Nederlandse Spoorwegen groep NV gevestigd te Utrecht, te betalen een bedrag van
€ 29.009,46 (zegge: negenentwintigduizend negen euro en zesenveertig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en F.J. Koningveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.V. Wagener, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 06 februari 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van
het leven te beroven, met dat opzet met een aansteker en/of (een) lucifer(s),
althans open vuur, de broek, althans kleding, die voornoemde [naam slachtoffer 1] op dat
moment droeg, in brand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 jo 45 Sr)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 februari 2018 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer (tweede- en/of derdegraads)
brandwond(en) op het been, heeft toegebracht door met een aansteker en/of
(een) lucifer(s), althans open vuur, de broek, althans kleding, die voornoemde
[naam slachtoffer 1] op dat moment droeg, in brand te steken;
(art. 302 Sr)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 februari 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een aansteker en/of (een) lucifer(s), althans open vuur, de broek, althans
kleding, die voornoemde [naam slachtoffer 1] op dat moment droeg, in brand heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 jo 45 Sr)
(pknr. 651002-18)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 06 februari 2018 te Rotterdam opzettelijk brand heeft
gesticht in een treinstel (nummer 2622) van een trein, geheel of ten dele
toebehorende aan de Nederlandse Spoorwegen, immers heeft verdachte toen aldaar
opzettelijk een brandende aansteker en/of (een) brandende lucifer(s), in elk
geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een broek, althans
kleding, van een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] die zich in voornoemde treinstel
bevond en/of een jas, althans kledingstuk, althans met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of het (linker)been van
die [naam slachtoffer 1] en/of die broek, althans kleding, van die [naam slachtoffer 1] en/of die jas,
althans kledingstuk, en/of één of meer treinstoel(en) is/zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die trein, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of levensgevaar voor die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
(art. 157 Sr)
(pknr. 651002-18)
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 06 februari 2018 te Rotterdam opzettelijk en
wederrechtelijk een treinstel (nummer 2622) van een trein en/of één of meer
brandblusser(s), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele
toebehorende aan de Nederlandse Spoorwegen, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt door één of meer brandblusser(s) leeg te spuiten in voornoemd
treinstel;
(art. 350 Sr)
(pknr. 651002-18)
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 06 februari 2018 te Rotterdam
een armband en/of een horloge, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of
ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art. 310 Sr)
(pknr. 651002-18)
art 310 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 06 februari 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een aansteker en/of (een) lucifer(s), althans open vuur, een jas, althans
kledingstuk, in brand heeft gestoken en/of (vervolgens) die (brandende) jas,
althans kledingstuk, onder de stoel waarop die [naam slachtoffer 2] zat en/of tussen de
benen van die [naam slachtoffer 2] heeft gelegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art. 302 jo 45 Sr)
(pknr. 651002-18)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht