ECLI:NL:RBROT:2018:4001

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
C/10/547527 / FT EA 18/552-553
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in faillissementsprocedure met weigerende crediteur

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot dwangakkoord, ingediend door verzoekster, die te maken heeft met een weigerende crediteur, Directa. Verzoekster had op 26 maart 2018 een verzoek ingediend om Directa te bevelen in te stemmen met een schuldregeling, nadat zij jarenlang had geprobeerd een regeling te treffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Directa, die 98% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, niet is verschenen op de zitting en haar standpunten niet heeft toegelicht. De rechtbank heeft de aangeboden regeling, die is gebaseerd op de NVVK-norm en de afloscapaciteit van verzoekster, beoordeeld. Verzoekster heeft aangetoond dat zij zich maximaal inspant om haar schulden te voldoen en dat zij geen nieuwe schulden heeft gemaakt sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoekster en de schuldeisers die instemmen met de regeling zwaarder wegen dan die van Directa. De rechtbank heeft daarom het verzoek toegewezen en Directa bevolen in te stemmen met de schuldregeling, waarbij de transitievergoeding van verzoekster ten goede komt aan de schuldeisers. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 9 mei 2018
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 26 maart 2018, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om EuroQuo Bijzonder Beheer, namens Qander Consumer Finance / Directa, (hierna: Directa), die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 1 mei 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster, bijgestaan door haar adviseur, de heer [naam 2] ;
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden
(hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift drie concurrente schuldeisers.
Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 40.571,09 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 11 januari 2018 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,50% van hun vordering tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Verder is de regeling gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar twee dienstbetrekkingen. Het contract bij een van de twee banen zou per februari 2018 niet worden verlengd, maar verzoekster is druk aan het solliciteren. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Twee schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Directa stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 39.562,67 op verzoekster, welke 98% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft Directa zich op het standpunt gesteld dat verzoekster meer inkomen kan genereren en dat zij middels een inkomsten- en uitgavenformulier een maatwerkoplossing had kunnen treffen, hetgeen de voorkeur van Directa heeft. Er zou een betalingsregeling kunnen worden getroffen, waarbij zelfs de mogelijkheid wordt geboden om af te lossen met stopzetten van de rente.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Directa geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Directa bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Directa in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Directa een groot aandeel vormt in de totale schuldenlast van 98%.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Zij overweegt daartoe het volgende.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de schuld aan Directa een doorlopend krediet betreft, dat in 1997 door de ex-partner van verzoekster is afgesloten. In 2011 is de kredietlimiet verhoogd naar € 50.000,-. Verzoekster heeft zich toen met haar (ex-)partner hoofdelijk verbonden ten behoeve van Directa.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is onder meer gebleken dat verzoekster niet langer beschikt over betaald werk maar dat zij thans een volledige WW-uitkering geniet. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat aan haar tweede dienstbetrekking per 1 april 2018 een einde is gekomen. Partijen hebben daartoe een vaststellingsovereenkomst ondertekend, waaruit volgt dat verzoekster een transitievergoeding van € 3.000 tegemoet kan zien. Deze vergoeding heeft verzoekster bedongen met het oog op haar wens een opleiding te gaan volgen. Verzoekster heeft ter zitting, onder overlegging van sollicitatiebewijzen, aangetoond dat zij volop solliciteert naar een fulltime dienstbetrekking.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Verder heeft schuldhulpverlening verklaard dat verzoekster zich op alle relevante gebieden tot het uiterste inzet. Zo is verzoekster haar sollicitatieverplichting, die tijdens het traject bij schuldhulpverlening ook van toepassing is, steeds naar behoren nagekomen.
Ten aanzien van de contacten met Directa heeft verzoekster verklaard dat zij jarenlang op alle mogelijke manieren heeft geprobeerd een regeling met Directa te treffen en dat zij daarom niet begrijpt wat Directa bedoelt met haar stelling dat verzoekster een maatwerkoplossing had kunnen treffen. Schuldhulpverlening heeft dit beaamd en heeft daarbij nog aangevoerd dat aan Directa zelfs is voorgesteld om een regeling te treffen die desnoods langer dan (de gebruikelijke) drie jaar zou lopen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verzoekster zich maximaal inspant om een hoger inkomen te genereren en daarnaast concludeert de rechtbank dat verzoekster (dan wel schuldhulpverlening namens haar) diverse malen heeft getracht om met Directa tot een concrete regeling te komen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat de schuldeisers jaarlijks een bedrag tegemoet kunnen zien.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Directa, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Directa te bevelen in te stemmen met de schuldregeling zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de door verzoekster (te) ontvangen transitievergoeding ten goede dient te komen aan de schuldeisers. Immers, in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou worden verklaard, zou dit bedrag aan de boedel toekomen.
Directa zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Directa om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Directa in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- bepaalt dat de door verzoekster (te) ontvangen transitievergoeding ten goede dient
te komen aan de schuldeisers;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.