ECLI:NL:RBROT:2018:395

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
C/10/530956 / HA ZA 17-688 en C/10/538885 / HA RK 17-1053
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen tenuitvoerlegging van Luxemburgs verstekvonnis en procedurele onjuistheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 januari 2018, hebben verzoekers, bestaande uit vier eisers, een procedure aangespannen tegen de vennootschap Orangefield Trust (Luxembourg) S.A. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van een Luxemburgs verstekvonnis van 19 maart 2014, waarbij de eisers zijn veroordeeld tot betaling aan Orangefield Trust. De eisers hebben verzet aangetekend tegen de tenuitvoerlegging van dit vonnis, maar de rechtbank oordeelt dat de procedure tot verzet onjuist is ingeleid, aangezien deze had moeten plaatsvinden via een verzoekschrift in plaats van een dagvaarding. De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging af, omdat de termijn voor het instellen van hoger beroep volgens Luxemburgs recht is verstreken. De rechtbank concludeert dat de eisers niet ontvankelijk zijn in hun hoger beroep en dat de schorsingsvereisten van artikel 46 van de Brussel I-Verordening niet zijn nageleefd. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.191,00.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer C/10/530956 / HA ZA 17-688
zaaknummer / rekestnummer: C/10/538885 / HA RK 17-1053
Beschikking van 17 januari 2018
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat mr. M.J. van Dam te Capelle aan den IJssel,
tegen
de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging
ORANGEFIELD TRUST (LUXEMBOURG) S.A.,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
verweerster,
advocaat mr. E.G. Frishman-Jansen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna verzoekers en verweerster genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 april 2017;
- de akte overlegging producties van [eisers] van 12 juli 2017, met producties 1-3;
- de conclusie van antwoord, met producties 1-4;
- de brief van de rechtbank van 13 september 2017 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de zittingsagenda van 27 september 2017;
- de akte overlegging producties van [eisers] van 9 november 2017, met producties 6-9;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 9 november 2017.
1.2.
Deze door [eisers] als dagvaardingsprocedure begonnen zaak onder zaak- en rolnummer C/10/530956 / HA ZA 17-688 richt zich tegen de beschikking van 17 februari 2017 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de zaak met zaak- en rekestnummer C/10/520750 / KG RK 17-285 (prod. 2 [eisers] ), waarbij verlof is verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van 19 maart 2014 van de zeventiende burgerlijke kamer van het Tribunal d’Arrondissement de et à Luxembourg met rolnummer 156368 (hierna: het Luxemburgse vonnis).
1.3.
Tijdens de zitting van 9 november 2017 heeft de rechter met partijen de omstandigheid besproken dat verzet tegen een beschikking houdende tenuitvoerlegging in Nederland van een vonnis uit een EU-lidstaat ingevolge de Nederlandse wetgeving inzake de uitvoering van de in dit geval toepasselijke Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-Vo) bij verzoekschrift dient te worden ingeleid. Meer concreet gaat het hier om een wijziging van de relevante uitvoeringswet op grond van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming van 16 februari 2006 (
Stb.2006, 123; inwerkingtreding 1 mei 2006), die ertoe heeft geleid dat voor het rechtsmiddel van het in deze procedure toepasselijke artikel 43 Brussel I-Vo thans de regel geldt dat deze bij verzoekschrift moet worden ingesteld. Ieder van partijen heeft tijdens de zitting de rechtbank vervolgens verzocht de zaak te behandelen als ware deze bij verzoekschrift ingeleid en als ware deze zitting de mondelinge behandeling van het verzoekschrift, zonder een wissel-beslissing te geven. De rechtbank heeft daarmee ingestemd en medegedeeld dat dus geen wissel-beslissing zal worden gegeven.

2.Het verzoek

2.1.
Primair verzoeken [eisers] dat de rechtbank de hiervoor in 1.2 genoemde verklaring van uitvoerbaarheid van 17 februari 2017 alsnog weigert dan wel intrekt en [eisers] ontheft van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van het Tribunal d’Arrondissement de et à Luxembourg van 19 maart 2014, met niet-ontvankelijkheid althans afwijzing van het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van dit verstekvonnis. Subsidiair verzoeken [eisers] dat de rechtbank de tenuitvoerlegging in Nederland van het verstekvonnis van het Tribunal d’Arrondissement de et à Luxembourg van 19 maart 2014 schorsen totdat de appelprocedure in Luxemburg tegen dit verstekvonnis is afgerond. Steeds vorderen [eisers] veroordeling van Orange Trust in de proceskosten.
2.2.
De conclusie van Orange Trust strekt tot afwijzing van de verzoeken, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] hun primaire verzoek ingetrokken. Aan de orde is nog slechts het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging in Nederland van het Luxemburgse vonnis hangende de behandeling in Luxemburg van het rechtsmiddel tegen dat vonnis.

3.De beoordeling

3.1.
Ten aanzien van dit schorsingsverzoek is in artikel 46 Brussel I-Vo het volgende bepaald - aangehaald voor zover relevant:
Artikel 46 Brussel I-Vo
Het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 43 en 44, kan op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, zijn uitspraak aanhouden indien tegen de in den vreemde gegeven beslissing in de lidstaat van herkomst een gewoon rechtsmiddel is ingesteld of indien de termijn daarvoor nog niet is verstreken; in dat laatste geval kan het gerecht een termijn stellen waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld.
[…]
Dit gerecht kan het verlof tot tenuitvoerlegging ook geven op voorwaarde dat de zekerheid wordt gesteld; de zekerheid wordt door het gerecht bepaald.
3.2.
[eisers] stellen zich op het standpunt dat zij bij exploot van 8 mei 2017 een rechtsmiddel hebben ingesteld tegen het Luxemburgse vonnis. Orangefield Trust bestrijdt dat er op 8 mei 2017 nog een rechtsmiddel kon worden ingesteld tegen het Luxemburgse vonnis; volgens haar was de termijn waarbinnen een rechtsmiddel moet worden ingesteld toen verstreken.
3.3.
Het Luxemburgse vonnis is gewezen in een zaak van Orangefield Trust tegen [eisers] In het Luxemburgse vonnis zijn [eisers] veroordeeld tot betaling aan Orangefield Trust van onder meer een bedrag van € 28.843,87, te vermeerderen met rente en proceskosten.
3.4.
Van toepassing zijn de bepalingen van de Luxemburgse
Nouveau Code de Procédure Civile(hierna: NCPC), het Luxemburgse wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Uit dit wetboek blijkt dat het gewone rechtsmiddel dat tegen een vonnis kan worden ingesteld hoger beroep (
appel) is en de buitengewone rechtsmiddelen
tierce opposition(derdenverzet),
requête civileen
prise à partie. Daarnaast kan tegen een verstekvonnis het gewone rechtsmiddel van verzet (
opposition) worden ingesteld.
3.5.
Het tegen een verstekvonnis in te stellen rechtsmiddel verzet is geregeld in de artikelen 90-97 NCPC. De termijn waarbinnen verzet moet worden ingesteld is geregeld in artikel 90 NCPC, dat als volgt luidt:
Article 90 NCPC
L’opposition tend à faire rétracter un jugement rendu par défaut.
Elle n’est ouverte qu’au défaillant.
Le délai pour former opposition est de 15 jours à partir de la signification respectivement de la notification.
Het rechtsmiddel hoger beroep is geregeld in de artikelen 571-611 NCPC. Artikel 571 NCPC luidt als volgt:
Article 571 NCPC
(Règl. g.-d. 9 décembre 1983) Le délai pour interjeter appel sera quarante jours: il courra, pour les jugements contradictoires, du jour de la signification à personne ou domicile.
Pour les jugements par défaut, du jour où l'opposition ne sera plus recevable.
L'intimé pourra néanmoins interjeter incidemment appel en tout état de cause, quand même il aurait signifié le jugement sans protestation.
In artikel 573 NCPC is het volgende bepaald:
Article 573 NCPC
(Règl. g.-d. 9 décembre 1983) Ceux qui demeurent hors du Grand-Duché auront, pour interjeter appel, outre le délai prévu par l'article 571, le délai réglé par l'article 167.
Het in dit artikel genoemde artikel 167 NCPC luidt als volgt:
Article 167 NCPC
(L. 25 juin 2004) (L. 13 mars 2009) Si celui qui est assigné demeure hors du Grand-Duché, le délai est augmenté de:
1° quinze jours pour ceux qui demeurent :
  • dans un territoire, situé en Europe, d'un pays membre de l'Union européenne ou de l'Association européenne de libre échange;
  • à Andorre, à Gibraltar, à Monaco, à Saint-Marin, dans l'Etat de la Cité du Vatican, aux îles Aland, aux îles Anglo-Normandes, aux îles Féroé ou à l'île de Man,
2° vingt-cinq jours pour ceux qui demeurent dans un autre pays d'Europe, y non compris la Turquie et la Russie;
3° trente-cinq jours pour ceux qui demeurent dans un autre pays ou territoire du monde.
Tegen een verstekvonnis kan dus verzet worden ingesteld binnen een termijn van vijftien (15) dagen vanaf de dag van betekening of kennisgeving van het verstekvonnis. Zie artikel 90 NCPC.
Is de verzettermijn verstreken maar is nog geen verzet tegen het verstekvonnis ingesteld, dan kan gedurende veertig (40) dagen nog hoger beroep tegen het verstekvonnis worden ingesteld vanaf de dag die volgt op de dag waarop de verzettermijn is verstreken. Zie artikel 571 NCPC.
Ook tegen een contradictoir vonnis kan hoger beroep worden ingesteld. In dat geval vangt de appeltermijn aan op de dag van betekening van het vonnis. Zie artikel 571 NCPC.
De lengte van de appeltermijn hangt af van het land van verblijf van de veroordeelde partij. Verblijft deze partij in Nederland, zoals in het onderhavige geval, dan bedraagt de appeltermijn in geval van een verstekvonnis in totaal 70 (15 + 40 + 15) dagen en in geval van een contradictoir vonnis 55 (40 + 15) dagen. Zie respectievelijk de artikelen 573, 571, 90 en 167 NCPC.
3.6.
Wat er ook verder zij van de vraag of het Luxemburgse vonnis een verstek- of een contradictoir vonnis is, niet in geschil is dat tegen dit vonnis niet het in artikel 90 e.v. NCPC geregelde rechtsmiddel verzet is ingesteld. Aangezien geen bijzondere omstandigheden (voldoende) zijn gesteld of gebleken die een van bovengenoemde bijzondere rechtsmiddelen zouden kunnen rechtvaardigen, blijft alleen nog over de vraag of [eisers] tijdig in
hoger beroepzijn gegaan van het Luxemburgse vonnis.
3.7.
Gebleken is dat betekening van het Luxemburgse vonnis op 23 april 2014 heeft plaatsgehad aan [eiser 2] , verzoeker sub 2, op 22 april 2014 aan [eiser 3] , verzoeker sub 3, op 24 april 2014 aan [eiser 4] , verzoeker sub 4, en op 7 mei 2014 aan [eiser 1] , verzoeker sub 1. Aangezien op 8 mei 2017, de dag waarop [eisers] naar hun zeggen een rechtsmiddel hebben ingesteld tegen het Luxemburgse vonnis, sinds ieder van deze data een periode van 70 dagen was verstreken, dus ook een van 55 dagen, stond toen voor geen van de verzoekers nog verzet of hoger beroep open van het Luxemburgse vonnis. Weliswaar hebben [eisers] stukken in het geding gebracht waaruit volgt, althans lijkt te volgen, dat zij daadwerkelijk op 8 mei 2017 hoger beroep hebben ingesteld van het Luxemburgse vonnis, namelijk een
acte appelvan deze datum en een ander stuk van dezelfde datum dat strekt tot betekening van deze akte aan Orangefield Trust (prod. 4 [eisers] ), maar uit deze stukken volgt geenszins dat [eisers] ook ontvankelijk zijn (verklaard) in hun hoger beroep. [eisers] hebben geen stukken in het geding gebracht en evenmin een beroep gedaan op enige regel van Luxemburgs recht waaruit kan volgen dat zij wel ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.
3.8.
Aan bovengenoemde schorsingsvereisten van artikel 46 Brussel I-Vo is dan ook niet voldaan, zodat het schorsingsverzoek van [eisers] zal worden afgewezen.
3.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [eisers] in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van Orangefield Trust worden tot aan deze uitspraak begroot op:
  • griffierecht € 287,00
  • salaris advocaat € 904,00 (2 punten in liquidatietarief II)
  • totaal € 1.191,00.

4.De beslissing

De rechtbank
verstaat dat is ingetrokken het primaire verzoek als hiervoor genoemd in 2.1;
wijst af het verzoek van [eisers] tot schorsing van de tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van 19 maart 2014 van de zeventiende burgerlijke kamer van het Tribunal d’Arrondissement de et à Luxembourg met rolnummer 156368;
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Orange Trust worden begroot op € 1.191,00;
verklaart deze beschikking wat deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2018.
901/1928