ECLI:NL:RBROT:2018:3912

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
ROT 16/7960
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningaanpassingen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Oel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. A. Wintjes. Eiseres had een aanvraag ingediend voor woningaanpassingen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat de noodzaak voor de gevraagde aanpassingen het gevolg was van de verhuizing van eiseres naar een niet geschikte woning. Eiseres had in 2007 al kennis van haar fysieke beperkingen en had hiermee rekening moeten houden bij haar keuze voor de woning. De rechtbank concludeerde dat de vervanging van de douchestoel als algemeen gebruikelijk moest worden aangemerkt en dat er geen reden was om de hardheidsclausule toe te passen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor cliënten om bij het aanvragen van voorzieningen rekening te houden met hun eigen situatie en de wet- en regelgeving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/7960

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. M.Y. van Oel,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Wintjes.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor woningaanpassingen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 27 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] , heeft fysieke beperkingen, waarvoor haar diverse voorzieningen zijn verstrekt. Op 31 mei 2016 heeft eiseres een melding gedaan voor woningaanpassingen, waarna er op 4 juli 2016 een huisbezoek heeft plaatsgevonden.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor woningaanpassingen afgewezen, omdat voor het volledig geschikt maken van de huidige woning diverse woningaanpassingen noodzakelijk zijn en eiseres op het moment van de verhuizing in 2007 al bekend was met de huidige beperkingen en zij daarmee rekening had moeten houden bij de keuze van de woning.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Samengevat stelt verweerder dat eiseres in 2007 is verhuisd van een voor haar geschikte woning, naar een niet geschikte woning. Om deze reden zijn in het verleden aanvragen voor woningaanpassingen, op grond van de voorzienbaarheid daarvan, afgewezen. De gevraagde opklapbare douchestoel is bovendien een algemeen gebruikelijke voorziening, terwijl de noodzaak tot het verwijderen van de douchedrempel aan eiseres is te verwijten.
3. Eiseres stelt in beroep - samengevat - dat verweerders argumentatie niet ingaat op de belangenafweging die moet worden gemaakt in het kader van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de doelstelling van de Wmo 2015. Gelet op de eerder wel toegekende voorzieningen moet eiseres kunnen vertrouwen op de continuïteit van overheidshandelen en dienen haar de gevraagde maatwerkvoorzieningen te worden toegekend.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. In verweerders rapportage van 1 juni 2016 is vermeld dat alleen een losse douchestoel voor eiseres een adequate voorziening zou kunnen zijn, maar dat eventuele vervanging van de reeds aanwezige douchestoel als algemeen gebruikelijk aangemerkt moet worden. Wat eiseres aanvoert bevat geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van verweerders standpunt over het algemeen gebruikelijke karakter van een losse douchestoel. Verweerder kan daarom worden gevolgd in de afwijzing van de aanvraag om deze voorziening op grond van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 (de Verordening).
6. Verweerder heeft voorts op goede gronden geweigerd om de douchedrempel in de woning van eiseres te verwijderen. De noodzaak van deze voorziening is het gevolg van de verhuizing van eiseres naar een niet geschikte woning. In 2001 is door een reumatoloog vastgesteld dat eiseres lijdt aan fibromyalgie, waardoor zij voet- en knieklachten heeft. Gelet hierop is niet aannemelijk dat eiseres bij haar verhuizing in 2007 niet heeft kunnen voorzien dat er problemen zouden ontstaan in deze woning als gevolg van haar reeds bestaande fysieke beperkingen. Verweerder kan daarom worden gevolgd in de afwijzing van de aanvraag om deze voorziening op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van de Verordening.
7. Wat eiseres met een beroep op de hardheidsclausule in de Verordening aanvoert over de afweging van belangen, heeft verweerder niet tot de beoordeling hoeven nopen dat toepassing van de Verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, op grond waarvan de gevraagde voorzieningen in afwijking van de Verordening niettemin toegekend zouden moeten worden.
8. Voor zover eiseres een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, kan dit niet slagen. De beslissingen waarbij eerder aan eiseres voorzieningen zijn verstrekt waren gebaseerd op de feiten en omstandigheden en de wet- en regelgeving zoals die destijds aan de orde waren, terwijl overigens verweerder niet gehouden is om een eventueel in het verleden gemaakte onjuiste afweging in de toekomst te herhalen.
9. Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep van eiseres ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

Op grond van artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 draagt het college er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Verordening maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2015 (Verordening)

Artikel 9, eerste lid, van de Verordening bepaalt een cliënt binnen de kaders van de wet, met name de artikelen 1.2.1 en 2.3.5, het door de raad vastgestelde beleidsplan en deze
verordening in aanmerking kan komen voor een maatwerkvoorziening.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, kan een cliënt alleen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening indien naar het oordeel van het college de mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen afwezig of ontoereikend zijn om de beperkingen die de cliënt ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie te verminderen of weg te nemen en de cliënt met een, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven functioneren.
In het derde lid is bepaald dat het college, indien de cliënt op een maatwerk-voorziening is aangewezen, tot de goedkoopst doelmatige maatwerkvoorziening besluit.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Verordening - voor zover hier van belang - hanteert het college in aanvulling op artikel 9 voor een maatwerkvoorziening, voor zover relevant, de volgende criteria:
a. er is sprake van kosten of voorzieningen die, gelet op de situatie van de cliënt, niet algemeen gebruikelijk zijn;
(…);
c. er is geen sprake van een verzoek tot vervanging van een eerder verstrekte voorziening terwijl deze nog in voldoende mate ondersteuning biedt bij de belemmeringen van de cliënt en de voorziening nog niet technisch is afgeschreven;
(…);
f. de noodzaak tot het verstrekken van een voorziening is niet aan de cliënt te verwijten;
g. (…).
In het tweede lid is bepaald dat als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, het college kan besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie.
Op grond van artikel 43 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.