ECLI:NL:RBROT:2018:3897

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
6529863 / CV EXPL 17-43234
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van ongedaanmakingsverbintenis en waardevergoeding na ontbinding van een aannemingsovereenkomst

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], betaling van een bedrag van € 2.840,- van gedaagde, die werkzaamheden aan hun badkamer zou verrichten. De overeenkomst werd buitengerechtelijk ontbonden door eisers, omdat gedaagde niet naar behoren had gewerkt. Gedaagde heeft erkend dat hij een bedrag van € 2.066,66 verschuldigd is, maar betwist dat de verrichte werkzaamheden van geen waarde waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde voor de verrichte werkzaamheden een bedrag van € 1.000,- moet vergoeden, wat leidt tot een toewijsbare vordering van € 1.840,-. De wettelijke rente over dit bedrag en de proceskosten zijn eveneens toegewezen aan eisers. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde in de proceskosten moet worden veroordeeld, inclusief de kosten van het conservatoire beslag. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6529863 \ CV EXPL 17-43234
uitspraak: 18 mei 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1.[eiser 1],

en
2. [eiser 2]
beiden wonende [plaatsnaam],
eisers bij exploot van dagvaarding van 2 december 2017,
gemachtigde: mr. G. Boonzaaijer,
tegen
[gedaagde],
v.h.h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna verder aangeduid als ‘[eisers].’ en ‘[gedaagde]’

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • de dagvaarding van 2 december 2017, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het ter rolzitting van 14 december door [gedaagde] mondeling gegeven antwoord;
  • het tussenvonnis d.d. 14 december 2017 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 6 maart 2018 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Partijen zijn op 21 december 2016 overeengekomen dat [gedaagde] voor [eisers]. werkzaamheden zou verrichten aan de badkamer en wc in de woning van [eisers]. tegen een door [eisers]. te betalen aanneemsom van in totaal € 7.100,00. De betaling zou in drie termijnen plaatsvinden.
2.2.
Op 27 december 2016 hebben [eisers]. als eerste deelbetaling een bedrag van
€ 2.840,00 voldaan aan [gedaagde].
2.3.
[eisers]. hebben de overeenkomst met [gedaagde] op 16 januari 2017 schriftelijk buitengerechtelijk ontbonden.
2.4.
Op 17 januari 2017 hebben [eisers]. als tweede deelbetaling een bedrag van
€ 2.840,00 voldaan aan [gedaagde].
2.5.
Partijen hebben een betalingsregeling getroffen voor de tweede deelbetaling van
€ 2.840,-, inhoudende dat [gedaagde] het gehele bedrag zal terug betalen aan [eisers]. in twaalf maandelijkse termijnen. [gedaagde] heeft in drie maandelijkse termijnen een bedrag van totaal € 773, 34 voldaan, waarna hij geheel gestopt is met betalen.
2.6.
[gedaagde] heeft in totaal 24 uren werkzaamheden verricht op grond van de overeenkomst.

3.De vordering

3.1.
[eisers]. hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hen van een bedrag van € 2.840,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2017;
b) [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hen van een bedrag van € 2.066,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2017;
c) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van het conservatoire beslag en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten.
3.2.
Aan hun vordering leggen [eisers]. naast de vaststaande feiten onder 2.1 tot en met 2.5 - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft de overeengekomen werkzaamheden nauwelijks tot niet verricht en in de weinige werkzaamheden die zijn verricht is hij ernstig tekort geschoten. Alleen het leeghalen en slopen van de badkamer is uitgevoerd maar hierbij is [gedaagde] onprofessioneel te werk gegaan en is bovendien ook schade aangericht. [eisers]. hebben de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden hetgeen tot gevolg heeft dat over en weer prestaties ongedaan dienen te worden gemaakt. Omdat de prestatie van [gedaagde] van nul en generlei waarde was vorderen [eisers]. volledige terugbetaling van de door hen gedane eerste deelbetaling van € 2.840,-.
Per abuis is op 17 januari 2017 via de bank van [eisers]. een tweede deelbetaling van
€ 2.840,00 gedaan aan [gedaagde]. Nu de overeenkomst reeds was ontbonden op dat tijdstip hebben [eisers]. dit bedrag teruggevorderd op grond van onverschuldigde betaling. [gedaagde] is gestopt met de onder 2.5 bedoelde regeling en in verzuim geraakt. [eisers]. vorderen het restant bedrag van € 2.066,66 in deze procedure.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft tegen de vordering - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Voor de eerste deelbetaling zijn wel degelijk werkzaamheden van waarde verricht in de badkamer van [eisers].. [gedaagde] heeft daar met iemand anders 24 uren werk verricht, waarvoor door hem ook kosten zijn gemaakt.
[gedaagde] erkent dat hij aan [eisers]. nog een bedrag van € 2.066,66 verschuldigd is. Voor het overige is [gedaagde] niet bereid om te betalen.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft erkend dat hij de betalingsregeling ten aanzien van de onverschuldigde betaling van € 2.840,- niet is nagekomen en dat hij thans nog een restant bedrag van € 2.066,66 verschuldigd is aan [eisers]. Dit gedeelte van de vordering (onder 3.1 sub b) is derhalve toewijsbaar, alsmede de daarover gevorderde wettelijke rente.
5.2.
Tussen partijen staat vast dat de overeenkomst tussen hen door [eisers]. buitengerechtelijk is ontbonden op 16 januari 2017 en dat [gedaagde] zich bij deze ontbinding heeft neergelegd.
5.3.
De ontbinding van de overeenkomst tussen Nijssen c.s. en [gedaagde] heeft ingevolge het bepaalde in artikel 6:271 BW tot gevolg dat zij bevrijd zijn van de door die ontbinding getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds door hen zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand en ontstaat voor hen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties.
Vast staat dat [eisers]. aan [gedaagde] een bedrag van € 2.840,- hebben betaald en dat [gedaagde] voor dit bedrag sloopwerkzaamheden heeft verricht in de badkamer.
5.4.
De door [gedaagde] verrichte sloopwerkzaamheden betreffen een prestatie die naar haar aard niet vatbaar is voor restitutie. Immers, de aard van de sloopwerkzaamheden sluit uit dat zij ongedaan worden gemaakt. In een dergelijk geval bepaalt artikel 6:272 BW dat voor de ongedaanmakingsverbintenis een verbintenis tot waardevergoeding in de plaats treedt.
Op grond van dat artikel dient de ontvanger van de prestatie in beginsel de waarde te vergoeden die in het economisch verkeer normaal aan de prestatie wordt toegekend. Voor het geval dat de prestatie niet aan de verbintenis heeft beantwoord, bepaalt lid 2 van voornoemd artikel dat niet de economische waarde behoeft te worden vergoed, maar de subjectieve waarde die de prestatie voor de ontvanger heeft gehad.
[gedaagde] heeft betwist dat zijn werkzaamheden van nul en generlei waarde zijn geweest, maar hij heeft verzuimd deze betwisting met enig stuk te onderbouwen. Tussen partijen staat echter wel vast dat sloopwerkzaamheden zijn verricht door [gedaagde].
Naar het oordeel van de kantonrechter waren deze sloopwerkzaamheden ook noodzakelijk in het kader van de verbouwing van de badkamer. Als [gedaagde] deze werkzaamheden niet had verricht dan had een andere aannemer dit moeten doen alvorens te kunnen overgaan tot plaatsing van nieuwe badmeubelen en tot afwerking van de badkamer. Het voorgaande brengt met zich mee dat [eisers]. niet gevolgd kunnen worden in hun standpunt dat de prestatie op het moment van ontvangst voor hen geen waarde had of de waarde zelfs negatief was. De kantonrechter is van oordeel dat de prestatie op het moment van ontvangst door [eisers]. wel degelijk van enige waarde is geweest. De kantonrechter zal die waarde op de voet van artikel 6:97 BW begroten.
5.5.
Bij het bepalen van die (subjectieve) waarde gaat de kantonrechter uit van hetgeen partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst hebben afgesproken. [gedaagde] zou in een periode van 15 dagen de werkzaamheden verrichten voor een aanneemsom van
€ 7.100,-. [eisers]. hebben niet weersproken dat er totaal 24 uren (3 dagen) gewerkt zijn door [gedaagde]. Zij hebben ter zitting gesteld dat hiermee 20% van de totale werkzaamheden is voldaan en dat in het geval dat geoordeeld wordt dat de werkzaamheden wel van enige waarde zijn, [eisers]. dan in ieder geval niet meer verschuldigd zijn dan € 20% van de aanneemsom, dus niet meer dan € 1.400,-. De kantonrechter neemt dit bedrag als uitgangspunt.
[eisers]. hebben gemotiveerd gesteld dat de werkzaamheden van [gedaagde] -kort gezegd- ondermaats zijn geweest. [gedaagde] heeft zijn betwisting dat hij wel goed werk heeft geleverd onvoldoende onderbouwd door de enkele stelling dat hij geen bouwkundig rapport heeft gezien. Daarmee is komen vast te staan dat [gedaagde] te kort is geschoten in de werkzaamheden. Dit leidt tot de conclusie dat er ruimte is voor matiging van voornoemd bedrag. Gelet op het feit dat de sloopwerkzaamheden hoe dan ook zouden moeten plaatsvinden stelt de kantonrechter de waarde hiervan vast op € 1.000,-.
[eisers]. dienen derhalve dit bedrag te vergoeden voor de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden.
5.6.
Het voorgaande betekent dat op het gevorderde bedrag van € 2.840,00 een bedrag van
€ 1.000,00 in mindering gebracht dient te worden en dat het restant bedrag van € 1.840,00 voor toewijzing gereed ligt.
5.7.
De wettelijke rente over voornoemd bedrag is niet op afzonderlijke grond betwist en zal als op de wet gegrond eveneens worden toegewezen als hierna vermeld.
5.8.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld, daaronder begrepen de betekeningskosten van het conservatoir beslag. Inzake de gevorderde rente over de proceskosten zal worden beslist zoals hierna vermeld.
5.9.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers]. van een bedrag van € 1.840,00,-vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 16 januari 2017 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers]. van een bedrag van € 2.066,66, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf
2 september 2017 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eisers]. vastgesteld op:
- € 690,95 aan verschotten (waarvan € 223,00 aan griffierecht, € 99,21 aan dagvaardingskosten en € 368,74 aan kosten betekening conservatoir beslag);
- € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde;
- beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32107