ECLI:NL:RBROT:2018:3887

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
10/682137-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door brandstichting met ernstige verwondingen en tijdsverloop als factor in strafmaat

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van oplichting door middel van brandstichting. De verdachte heeft op 9 november 2013 brand gesticht in een schuur in Nieuw-Lekkerland, waarbij hij zelf ernstig gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte de brand heeft aangestoken met het doel om verzekeringsgeld te verkrijgen. De medeverdachte heeft verklaard dat zij samen het plan hadden gesmeed om de schuur in brand te steken en dat de verdachte de brand heeft aangestoken terwijl de medeverdachte een alibi had. De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachte en een getuige als geloofwaardig beschouwd en heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de brand heeft veroorzaakt.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder het medeplegen van brandstichting en oplichting. De verdachte heeft ook valse aangiften gedaan om verzekeringsgeld te verkrijgen. De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de verdenking en de uitspraak, wat heeft geleid tot een lagere straf. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de ernst van de feiten en de gevolgen voor de verdachte zelf, die blijvende verwondingen heeft opgelopen, in de strafmaat zijn meegenomen. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de brandstichting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/682137-15
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M.G. van Westrenen, advocaat te Hilversum.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.O. van Driel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
  • oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers.

4.Waardering van het bewijs

Feit 1
De verdachte heeft verklaard dat hij op 9 november 2013 naar de schuur aan de [adres delict 1] te Nieuw-Lekkerland is gegaan. Hij was zijn telefoon kwijt en dacht dat hij die misschien in de schuur had laten liggen. Toen hij daar aankwam zag hij dat de deur van de schuur wagenwijd openstond en dat het in de schuur donker was. Hij ging naar binnen en rook toen een benzinelucht. De verdachte liep naar de lichtschakelaar die verderop in de schuur aan de muur was bevestigd. Op het moment dat hij het licht aandeed hoorde hij direct een harde klap en zag hij overal vlammen. De verdachte is daardoor ernstig gewond geraakt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte het slachtoffer is geworden van een ongeluk dat hem bijna noodlottig is geworden. Ten onrechte wordt hem verweten dat hij de explosie en brand opzettelijk heeft veroorzaakt om de verzekering op te lichten. Anderen zijn voor de ontploffing en brand verantwoordelijk en hebben samengespannen om de schuld in verdachtes schoenen te schuiven, aldus de verdediging. Dit alles zou moeten leiden tot vrijspraak van feit 1.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte en hij van een aantal spullen af wilden en samen op het idee kwamen om ‘de boel in brand te steken’. Het was de bedoeling dat het op een inbraak zou lijken. Daartoe heeft de medeverdachte ‘braakschade’ veroorzaakt aan het slot aan de achterzijde van de schuur. De medeverdachte zou voor een alibi naar een verjaardag gaan en de verdachte zou onderwijl een klein brandje stichten. Van tevoren heeft de medeverdachte drie jerrycans met benzine in de schuur klaar gezet. De verdachte zou tussen 22.00 uur en 23.30 uur bij de schuur zijn. De medeverdachte heeft na de brand de schade aan de goederen in de schuur geclaimd bij zijn verzekering.
De getuige [naam getuige] , de toenmalige vriendin van de verdachte, heeft de verklaring van de medeverdachte bevestigd met haar verklaring dat zij van de plannen van de verdachte en de medeverdachte op de hoogte was, doordat zij de beide mannen erover heeft horen praten toen zij hun plan aan het smeden waren.
De verklaringen van de medeverdachte en de getuige sluiten naadloos aan op de omstandigheden waaronder de brand heeft plaatsgevonden.
Met zijn verklaring over de daden van de verdachte, heeft de medeverdachte ook verklaard over zijn eigen aandeel en zichzelf hiermee in hoge mate belast. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier te vinden waarom de medeverdachte in het nadeel van de verdachte zou verklaren en daarmee zichzelf zou belasten. De rechtbank acht daarom de verklaring van de medeverdachte geloofwaardig.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het door of namens de verdachte geschetste scenario van samenspanning schuift de rechtbank als niet aannemelijk ter zijde, omdat het dossier daarvoor geen aanknopingspunten biedt. De enkele stelling van de verdachte dat anderen tegen hem hebben samengespannen om hem de schuld in de schoenen te schuiven, is volstrekt onvoldoende.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 9 november 2013 te Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar (
[naam verzekeraar 1]), wederrechtelijk te bevoordelen
brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht in enig
tegen brandgevaar verzekerd goed, te weten in een schuur, gelegen aan de
[adres delict 1] en de in deze schuur aanwezige inventaris,
immers heeft hij verdachte en/of van zijn mededader
- een hoeveelheid benzine, in die schuur gezet en
- in die schuur benzine, gesprenkeld, en
- ( vervolgens) die benzine, aangestoken, ten gevolge waarvan aan de in die schuur aanwezige inventaris brand is ontstaan, welk(e) inventaris was verzekerd bij eerdergenoemde verzekeraar;
2.
hij op 30 december 2011 te Ommel, gemeente Asten,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar ( [naam verzekeraar 2] ), wederrechtelijk te bevoordelen
brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in enig
tegen brandgevaar verzekerd goed, te weten in een chalet, gelegen aan de
[adres delict 2] , standplaats [naam standplaats] op Oostappen Vakantiepark Prinsenmeer, en
aande in
deze chalet aanwezige inventaris,
immers heeft hij verdachte en/of van zijn mededader
- aldaar een gaskraan opengedraaid en
- die gaskraan gedurende enige tijd open laten staan, ten gevolge waarvan
een hoeveelheid gas, in genoemd chalet is gekomen en
- ( vervolgens) een barbecue in het chalet aangestoken (terwijl hier boven
kleding aan een waslijn hing), ten gevolge waarvan in
dat chalet en aan de in dat chalet aanwezige inventaris brand is ontstaan,
welk(e) chalet en
welkeinventaris waren verzekerd bij eerdergenoemde
verzekeraar;
3.
hij in de periode van 31 maart 2013 tot en met 24 april 2013 te
Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [naam bank] heeft bewogen tot de afgifte van verzekeringsgeld(en),
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
een schadeformulier en een aangifteformulier (van inbraak in zijn eigen
woning) ingevuld en (met zijn, verdachtes, handtekening) ondertekend, terwijl
de in dat aangifteformulier weggenomen goederen nimmer zijn weggenomen,
waardoor [naam bank] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij in de periode van 31 maart 2013 tot en met 2 april 2013 te
Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
een valse aangifte en
valsschadeformulier, - zijnde
telkenseen
geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat
geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die aangifte en/of dat
schadeformulier heeft overgelegd aan [naam bank] en
bestaande die valsheid hierin dat het strafbare feit dat in de
aangifte genoemd wordt niet is gepleegd en de goederen die worden
aangegeven als zijnde weggenomen, niet zijn weggenomen;
5.
hij op 31 maart 2013 te Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard,
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit
niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van
verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , beiden werkzaam bij
depolitie, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal uit zijn woning.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar, wederrechtelijk te bevoordelen, brand stichten of een ontploffing teweegbrengen in enig tegen brandgevaar verzekerd goed;
2.
medeplegen van, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar, wederrechtelijk te bevoordelen, brand stichten en een ontploffing teweegbrengen in enig tegen brandgevaar verzekerd goed;

3.+ 4. + 5.

voortgezette handeling van:

oplichting
en
opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift als ware het echt en onvervalst
en
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, telkens samen met een ander, brand gesticht in een schuur en enkele jaren eerder in een chalet op een vakantiepark. Hij had als doel de verzekeringsgelden te laten uitkeren. De schuur en het chalet zijn, evenals de inboedel, geheel verwoest. Daarnaast heeft de verdachte aangifte gedaan van een inbraak in zijn woning, terwijl die inbraak niet had plaatsgevonden. Met deze aangifte en een valselijk opgemaakt schadeformulier is de verzekering vervolgens bewogen om ten onrechte verzekeringsgelden aan de verdachte uit te keren.
De verdachte heeft door aldus te handelen uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin, zonder rekening te houden met de gevolgen van het handelen voor anderen. Bovendien heeft hij het vertrouwen dat de verzekeraar moet kunnen stellen in zijn cliënten, ernstig geschaad. Met de brandstichtingen is de verdachte bovendien enorm gevaarzettend bezig geweest. Dat wordt nadrukkelijk geïllustreerd door de ernstige verwondingen die de verdachte zelf bij de brand in de schuur heeft opgelopen. Hij zal de rest van zijn leven op pijnlijke wijze geconfronteerd worden met de gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte recentelijk niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad van de verdachte heeft dan ook geen invloed op het bepalen van de strafmaat.
Gezien de ernst van de feiten zou in beginsel een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gerechtvaardigd zijn. Er zijn echter zwaarwegende omstandigheden waardoor een andere afdoening meer op zijn plaats is.
Allereerst is er sprake van een behoorlijk tijdsverloop. Op 23 januari 2014 is aan de verdachte medegedeeld waarvan hij werd verdacht. Eerst op 26 mei 2014 is de verdachte door de politie verhoord. Op 5 juli 2017 heeft de officier van justitie een dagvaarding uitgebracht aan de verdachte en op 3 mei 2018 heeft uiteindelijk de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Het eindvonnis wordt gewezen op 17 mei 2018. Dit betekent dat er tussen de mededeling van de verdenking en de datum van het eindvonnis een periode ligt van ruim vijf jaren.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop kunnen rechtvaardigen. In de onderhavige zaak is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dus overschreden. Nu deze overschrijding niet in zijn geheel is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden in de strafoplegging. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank echter volstaan met het opleggen van een taakstraf.
Tot slot neemt de rechtbank de blijvende fysieke gevolgen voor de verdachte in aanmerking bij het bepalen van de strafmaat.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 120 uren passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit en [naam benadeelde 2] ter zake van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij [naam benadeelde 1] vordert een vergoeding van € 3.188,75 aan materiële schade. De benadeelde partij [naam benadeelde 2] vordert een vergoeding van € 13.712,00 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van beide vorderingen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de vorderingen af te wijzen, dan wel de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren wegens verjaring, nu in verzekeringszaken de verjaringstermijn drie jaren betreft.
Beoordeling
Anders dan door de verdediging betoogd, is op de terugvordering van ten onrechte uitgekeerde schadevergoedingen niet de verkorte verjaringstermijn van artikel 7:942 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, maar de reguliere verjaringstermijn. Deze verjaringstermijn gaat lopen op het moment dat de benadeelde partij bekend is geworden met de schade, in dit geval de omstandigheid dat zij ten onrechte hebben uitgekeerd. Uit het dossier volgt dat voor beide benadeelde partijen geldt dat tussen het moment waarop zij met die schade bekend zijn geworden en zij hun vordering hebben ingediend, minder dan vijf jaren zijn verstreken. Er is dan ook geen sprake van verjaring.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door de onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht en de vorderingen genoegzaam zijn onderbouwd, zullen deze worden toegewezen.
Nu de verdachte het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij Univé van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 juli 2017. Het aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te vergoeden schadebedrag zal worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 februari 2016.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 3.188,75 en de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding van € 13.712,00 beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De rechtbank ziet af van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel omdat beide benadeelde partijen in staat worden geacht om tot inning van de toegewezen schadevergoedingen over te gaan, indien de verdachte nalaat te betalen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 47, 56, 57, 63, 188, 225, 326 en 328 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
ten aanzien van feit 1:
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 3.188,75 (zegge: drieduizend honderdachtentachtig euro en vijfenzeventig cent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
ten aanzien van feiten 3 en 4:
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 13.712,00 (zegge: dertienduizend zevenhonderdtwaalf euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 9 november 2013 te Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar ( [naam verzekeraar 1] ), wederrechtelijk te bevoordelen
brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in enig
tegen brandgevaar verzekerd goed, te weten in een schuur, gelegen aan de
[adres delict 1] en de in deze schuur aanwezige inventaris,
immers heeft hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een hoeveelheid benzine, althans een brandbare vloeistof, in die schuur
gezet en/of
- in die schuur benzine, althans een brandbare vloeistof, gesprenkeld, en/of
- ( vervolgens) die benzine, althans die brandbare vloeistof, aangestoken,
althans (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen) in die
schuur, ten gevolge waarvan in die schuur en aan de in die schuur aanwezige
inventaris brand en/of een explosie is ontstaan,
welk(e) inventaris was/waren verzekerd bij eerdergenoemde verzekeraar;
2.
hij op of omstreeks 30 december 2011 te Ommel, gemeente Asten,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de verzekeraar ( [naam verzekeraar 2]
), wederrechtelijk te bevoordelen
brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in enig
tegen brandgevaar verzekerd goed, te weten in een chalet, gelegen aan de
[adres delict 2] , standplaats [naam standplaats] op Oostappen Vakantiepark Prinsenmeer, en de in
deze chalet aanwezige inventaris,
immers heeft hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
- aldaar een gaskraan opengedraaid en/of
- die/een gaskraan gedurende enige tijd open laten staan, ten gevolge waarvan
een (grote) hoeveelheid gas, althans een hoeveelheid vluchtige en/of brandbare
stof in genoemd chalet is gekomen en/of
- ( vervolgens) een barbecue in het chalet aangestoken (terwijl hier boven
kleding aan een waslijn hing), althans (open) vuur in aanraking gebracht met
een hoeveelheid vluchtige en/of brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in
dat chalet en aan de in dat chalet aanwezige inventaris brand en/of een
explosie is ontstaan,
welk(e) chalet en/of inventaris was/waren verzekerd bij eerdergenoemde
verzekeraar;
3.
hij in of omstreeks de periode van 31 maart 2013 tot en met 24 april 2013 te
Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard, althans te Nederland,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of
door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels,
[naam bank] heeft bewogen tot de afgifte van verzekeringsgeld(en), in elk geval
van enig goed,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
een schadeformulier en/of een aangifteformulier (van inbraak in zijn eigen
woning) ingevuld en (met zijn, verdachtes, handtekening) ondertekend, terwijl
de in dat aangifteformulier weggenomen goederen nimmer zijn weggenomen,
waardoor [naam bank] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij in of omstreeks de periode van 31 maart 2013 tot en met 2 april 2013 te
Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
een vals(e) of vervalst(e) aangifte en/of schadeformulier, - zijnde een
geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat
geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die aangifte en/of dat
schadeformulier heeft overgelegd aan [naam bank] en
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat het strafbare feit dat in de
aangifte genoemd wordt niet is gepleegd en/of de goederen die worden
aangegeven als zijnde weggenomen, niet zijn weggenomen;
5.
hij op of omstreeks 31 maart 2013 te Nieuw-Lekkerland, gemeente Molenwaard,
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit
niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van
verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , beiden werkzaam bij politie Eenheid
Rotterdam opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal
uit zijn woning.