ECLI:NL:RBROT:2018:3885

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
10/750080-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensensmokkel uit winstbejag met betrokkenheid van meerdere medeverdachten

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mensensmokkel uit winstbejag. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, werd veroordeeld voor het helpen van negen Afghanen bij hun doorreis naar Groot-Brittannië. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de vreemdelingen in zijn vrachtwagen, niet aannemelijk was. De verdachte had wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn reis en de omstandigheden waaronder hij de vrachtwagen bestuurde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen handelde, en dat hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat de vreemdelingen zich wederrechtelijk in zijn vrachtwagen bevonden.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte uit winstbejag handelde, aangezien hij een vergoeding had ontvangen voor het transport. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, en de in beslag genomen vrachtauto werd verbeurd verklaard. De rechtbank weigerde het beroep op psychische overmacht van de verdediging, omdat de verdachte niet overtuigend had aangetoond dat hij onder dwang handelde. De uitspraak benadrukt de ernst van mensensmokkel en de rol van de verdachte als chauffeur in het illegale circuit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750080-16
Datum uitspraak:
17 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
woonachtig op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] te [land verdachte] ,
gemachtigd raadsvrouw mr. A. Petrescu, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 27 september 2017, 17 april 2018,
18 april 2018 en 8 mei 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 27 september 2017 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Blom heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de onder de verdachte in beslag genomen vrachtauto (merk: Nissan).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen, negen Afghanen behulpzaam is geweest bij de doorreis door Nederland, bij het zich verschaffen van toegang tot Groot-Brittannië en bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en Groot-Brittannië en dat zij daarbij handelden uit winstbejag. Redengevend daartoe is dat zich in de lading van de verdachte – terwijl de verdachte op het punt stond om de ferry van Hoek van Holland naar Harwich op te rijden – negen vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit zijn aangetroffen tussen aardappelkisten, en de verdachte over zijn reis diverse, wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, welke niet stroken met objectieve gegevens uit het dossier. De door de verdachte gegeven verklaring, die er op neerkomt dat hij een tweede rit naar Engeland zou doen, op verzoek van onbekenden met wie hij niet kon communiceren, in een vrachtwagen die niet van hem was en dat hij niet heeft gecontroleerd of de lading daadwerkelijk bestond uit appels en de opdrachtgevers voor hem uit zijn gereden naar Hoek van Holland, acht de officier van justitie volstrekt onaannemelijk.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde periode van 17 tot en met 19 februari 2016, omdat vaststaat dat de huurovereenkomst eerst op 20 februari 2016 is ondertekend.
De verdediging heeft voorts betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde handelen uit winstbejag, omdat de verdachte niet betaald heeft gekregen voor het transport op 20 februari 2016.
De verdediging heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde omdat er geen sprake is van opzet op de mensensmokkel, ook niet in voorwaardelijke vorm, omdat de verdachte gedwongen is om het huurcontract te tekenen, de vrachtwagen te besturen en de auto van zijn opdrachtgevers te volgen.
4.1.3.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 20 februari 2016, omstreeks 13:00 uur kreeg een medewerker van de Koninklijke Marechaussee, die in Hoek van Holland bezig was met de uitreiscontrole van vrachtwagens die aan boord gaan van de Stena Line ferry naar Harwich te Groot-Brittannië, de melding dat zich een persoon bij het vrachtkantoor had gemeld die de overtocht per ferry naar Harwich met contant geld betaald heeft. Het ging om een bestelauto voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer] . Tijdens de daarop volgende vrachtcontrole van een witte Nissan Atleon, voorzien van het voornoemde kenteken, werd waargenomen dat de lading bestond uit lege aardappelkisten en dat deze tot aan het plafond waren opgestapeld. Achter de lading werden negen vreemdelingen aangetroffen met de Afghaanse nationaliteit. De aardappelkisten bleken zodanig te zijn geladen dat de vreemdelingen hulp gehad moeten hebben om zich daartussen te verstoppen. De verdachte was de chauffeur van de vrachtwagen waar de vreemdelingen in zijn aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank wijst de omstandigheid dat een chauffeur vreemdelingen in zijn lading aanwezig heeft in beginsel op betrokkenheid en wetenschap van de chauffeur. Onder deze omstandigheden mag van de chauffeur worden verlangd dat hij inzicht geeft in zijn reisbewegingen.
De verdachte is na zijn aanhouding meerdere malen gehoord en heeft daarbij wisselend en inconsistent verklaard over zijn reis van Roemenië naar Nederland en zijn reisbewegingen in de dagen voorafgaande aan zijn aanhouding. Eerst in zijn vierde en vijfde verhoor heeft de verdachte verklaringen afgelegd die op onderdelen worden ondersteund door objectieve gegevens en bewijsmiddelen. De rechtbank acht deze verklaringen van de verdachte om die reden op die onderdelen geloofwaardig en zal deze voor het bewijs gebruiken. Daar waar de verdachte in dezelfde verklaringen heeft verklaard over zijn eigen aandeel acht de rechtbank dit niet geloofwaardig omdat de verdachte op dit punt wisselend en inconsistent heeft verklaard en de objectieve ondersteuning voor de verklaring over het eigen aandeel ontbreekt.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 15 februari 2016 vanuit Roemenië is vertrokken met een lading eieren, in gezelschap van een Roemeen die hij voordien niet kende. Op
16 februari 2016 zijn zij in de avond aangekomen in Nederland en hebben verbleven in een hotel in Roosendaal, waar een tweede Roemeen verbleef. In de ochtend van 17 februari 2016 is de verdachte met de Roemenen bij een garagebedrijf geweest. Daar hebben de Roemenen gesproken met de eigenaar. Een en ander zou volgens de verdachte betrekking hebben op een defecte koeling in zijn vrachtwagen. De rechtbank acht dit laatste niet geloofwaardig nu daar verder geen ondersteuning voor is gevonden in het dossier. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft op dit punt – eveneens wisselend – verklaard dat ‘de Roemenen’ bij hem waren geweest voor een kleine reparatie aan een lampje, dan wel problemen hadden gemeld met de koppeling maar die niet hadden laten repareren. Op 18 februari 2016 is de verdachte nogmaals bij het autobedrijf geweest.
De verdachte is volgens zijn verklaring op 18 februari 2016 naar Groot-Brittannië gereisd om de eieren af te leveren. De verdachte kan niet vertellen bij welk adres hij deze heeft afgeleverd. Bij het afleveren van de eieren werd hem verzocht om aansluitend nog een rit te doen van Nederland naar Engeland, met een andere vrachtwagen. De verdachte heeft verklaard dat hij dit aanvankelijk heeft geweigerd en dat hij voelde dat er iets niet klopte.
Desondanks is hij op 19 februari 2016, in de avond teruggekeerd naar het hotel in Roosendaal waar hij daags daarvoor ook had verbleven.
De verdachte heeft verklaard dat hij ’s ochtends vanaf de parkeerplaats van het hotel is opgehaald door een man met een baard in een grijze Mercedes. Deze heeft hem naar het autobedrijf gebracht. De verdachte heeft de man met de Mercedes later aan de hand van een foto aangewezen als de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] ten tijde van het ten laste gelegde de eigenaar was van een grijze Mercedes.
Bij het autobedrijf aangekomen heeft de eigenaar van het bedrijf de papieren geregeld. Tegen de verdachte is gezegd dat de lading bestond uit kisten met appels. De vrachtwagen was al geladen toen de verdachte aan kwam bij het autobedrijf. Hij heeft niet in de laadruimte gekeken maar hij zag wel dat de vrachtwagen zwaar beladen was. De verdachte heeft verklaard dat hij vlak voor vertrek woorden heeft gekregen met één van de Roemenen uit het hotel (die naar het autobedrijf waren gekomen) omdat de verdachte het een vreemde gang van zaken vond.
De verdachte heeft verklaard dat de eigenaar van het autobedrijf - die hij later aan de hand van een foto heeft aangewezen als de medeverdachte [naam medeverdachte 1] - en de man met de Mercedes voor hem uit zijn gereden naar Hoek van Holland. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de telefoons van de beide medeverdachten, in het tijdvak tussen 10:44 uur en 14:52 uur, rond dezelfde tijdstippen aanstralen op dezelfde mastlocaties op de route tussen Roosendaal en Hoek van Holland en dat de beide telefoons rond het tijdstip van de aanhouding van de verdachte aanstralen op een zendmast in Hoek van Holland. Toen de verdachte dreigde fout te rijden hebben zij, zo verklaart de verdachte, hem de juiste weg op het terrein van de Stena gewezen en hebben zij daarna hun auto geparkeerd langs het spoor. Een en ander vindt ondersteuning in een proces-verbaal van een medewerker van de Koninklijke Marechaussee die heeft gerelateerd dat er twee mannen met een niet-Nederlands uiterlijk, op de dijk naar de controleplaats stonden te kijken, tijdens de controle en aanhouding.
Uit een analyse van de onder de verdachte in beslaggenomen huurovereenkomst voor de vrachtwagen en de vrachtbrief volgt dat de huurovereenkomst is afgegeven door het autobedrijf [naam bedrijf 1] , gevestigd aan het [vestigingsadres bedrijf 1] te Roosendaal. De vrachtbrief betreft een valse factuur van [naam bedrijf 2] te Zaandam. Uit de bewijsmiddelen volgt tevens dat op de computer van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , welke in beslag is genomen in het bedrijf van de medeverdachte, te weten autobedrijf [naam bedrijf 1] , in de periode van 11 februari 2016 tot en met 20 februari 2016 – naast de zoektermen ‘hoe gaan asielzoekers naar Groot-Brittannië’ en ‘ferryovertocht Hoek van Holland-Harwich’ - onder meer is gezocht op de termen ‘inkoopfactuur maken fruitkisten’ en ‘ [naam bedrijf 2] ’.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het door de verdachte aangevoerde scenario dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de negen Afghaanse vreemdelingen in de vrachtwagen, niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft geen consistente, plausibele en verifieerbare verklaring gegeven. Gelet op het voorgaande moet geconcludeerd worden dat de verdachte een transport heeft uitgevoerd voor hem volslagen onbekende personen en een onbekend bedrijf, dat hij niet kon communiceren met deze mensen, dat hij niet wist van wie de vrachtwagen was waarin hij reed en er ook geen afspraken waren gemaakt over het retourneren van de vrachtwagen. Verder zou de verdachte zijn lading niet gecontroleerd hebben alvorens te gaan rijden en zijn de opdrachtgevers voor hem uit gereden van Roosendaal naar Hoek van Holland, terwijl de verdachte meerdere malen stelt het gevoel te hebben gehad dat er iets niet klopte.
De rechtbank stelt vast dat de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte inhoudt dat hij bewust vanuit Roosendaal naar de ferryhaven in Hoek van Holland is gereisd om de vreemdelingen naar Groot-Brittannië te brengen. Gelet op de omstandigheden waaronder de 9 vreemdelingen in zijn vrachtauto zijn aangetroffen en de schimmige omstandigheden waaronder het transport tot stand is gekomen, kan het niet anders dan dat de verdachte wist of op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in zijn vrachtauto vreemdelingen verborgen zaten. De rechtbank verwerpt het daartoe strekkende verweer van de verdediging.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande ook bewezen dat de verdachte daarbij in nauwe en bewuste samenwerking met anderen, waaronder de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft gehandeld.
Nu op grond van de bewijsmiddelen vaststaat dat de verdachte reeds op 17 februari 2016 voor overleg in het autobedrijf van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] is geweest en niet aannemelijk is geworden dat de verdachte daar met een ander doel was, acht de rechtbank bewezen dat het ten laste gelegde feit is gepleegd in de periode van 17 tot en met 20 februari 2016. De rechtbank verwerpt het verweer ertoe strekkende dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de periode van 17 tot en met 19 februari 2016.
De rechtbank acht eveneens bewezen dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld.
Van winstbejag is sprake indien het handelen van de dader is ingegeven door een gerichtheid op verrijking, waarbij het niet noodzakelijk hoeft te gaan om een op geld waardeerbaar voordeel en evenmin bepalend is of het beoogde voordeel daadwerkelijk is behaald. Voldoende is dat de dader op de verrijking uit is geweest. De term winstbejag strekt ertoe om handelen met zuiver ideële motieven uit de werkingssfeer van artikel 197a, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht te houden. De verdachte heeft verklaard dat hem 300 pond is geboden voor de rit. Een van de vreemdelingen uit de vrachtwagen van de verdachte heeft verklaard dat hij 20.000 dollar heeft betaald voor zijn gezin om naar Engeland te kunnen. Nu van ideële motieven aan de zijde van de verdachte in ieder geval niet is gebleken, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 17 tot en met 20 februari 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, (al dan niet) in de uitoefening van enig ambt of beroep, te weten zijn beroep van (vrachtwagen)chauffeur, 9 (negen), personen met de Afghaanse nationaliteit,
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis
door, en
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf
in Nederland en een andere lidstaat van de Europese Unie, of
die bovengenoemde personen daartoe gelegenheid
enmiddelen
heeft/hebben verschaft terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang
of die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders,
- bovengenoemde personen in een vrachtwagen vervoerd door Nederland, en
- een ticket aangeschaft voor de ferry (Stena Line) naar Groot-Brittannië
en(aldus) het verblijf in en het transport en de doorreis door Nederland en een andere lidstaat van de Europese Unie van die bovengenoemde personen gefaciliteerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

De bewezen feiten leveren op:
de voortgezette handeling van
mensensmokkel, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep en terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd
en
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en een andere lidstaat van de Europese Unie, en die ander daartoe gelegenheid en middelen verschaffen, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep en terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op psychische overmacht en heeft geconcludeerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte werd bedreigd met de dood (welke bedreigingen ook na de aanhouding van de verdachte zijn geuit), dat zijn ID-kaart uit zijn tas is gepakt, dat hij werd gedwongen het huurcontract voor de oprijwagen te ondertekenen en dat de verdachte vanaf dat moment onder toezicht werd gehouden.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte naar eigen zeggen in Groot-Brittannië hoorde dat hij nog een rit moest uitvoeren en dat hij geen goed gevoel had bij deze aanvullende rit. De verdachte heeft verklaard dat hij de rit toch heeft uitgevoerd omdat hij niet wist hoe hij anders thuis moest komen. Deze verklaring van de verdachte levert, naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid op zoals hiervoor omschreven.
De verklaring die de verdachte heeft afgelegd bij de rechter-commissaris duidt er evenmin op dat de verdachte werd bedreigd en onder invloed van die bedreigingen tot zijn daad is gekomen. De verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij niet weet waarom hij niet is weggelopen op dat moment en dat hij niet wist waar hij dan heen moest. Onder deze omstandigheden kon, naar het oordeel van de rechtbank, geen sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte geen weerstand heeft kunnen bieden.
Voor zover de verdediging heeft verwezen naar het OVC-gesprek en heeft geconcludeerd dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] daarin bedreigingen heeft geuit aan het adres van de verdachte, overweegt de rechtbank dat deze uitlatingen zijn gedaan na het bewezen verklaarde feit (en nog later ter kennis van de verdachte zijn gekomen) zodat reeds om die reden dit OVC gesprek geen rol kan hebben gespeeld bij het ten laste gelegde feit.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep op psychische overmacht verwerpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft als beroepschauffeur 9 personen met de Afghaanse nationaliteit, die achter aardappelkistjes verborgen zaten in zijn vrachtauto, door Nederland gesmokkeld met bestemming Groot-Brittannië. Hierbij heeft hij nauw en bewust samengewerkt met anderen, die onder meer gezorgd hebben voor de deklading en het beladen daarvan, het begeleiden van de vreemdelingen naar de vrachtauto van de verdachte en het opstellen van de vrachtbrief. Door mensensmokkel wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere landen van de Europese Unie doorkruist, maar wordt ook bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit. Hoewel niet is gebleken dat de verdachte het brein was achter de mensensmokkel, is hij als chauffeur wel te beschouwen als een onmisbare schakel in het smokkelproces. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het illegale circuit. De verdachte heeft dit uit winstbejag gedaan om zelf financieel voordeel te behalen. Hij is voorbij gegaan aan het ontwrichtende karakter van mensensmokkel en de risico’s die de vreemdelingen liepen tijdens het vervoer. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 augustus 2017 en een uitdraai van ECRIS (European Criminal Records Information System), waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op het aantal vreemdelingen dat is gesmokkeld, de strafverzwarende elementen van medeplegen, het plegen van het feit in de uitoefening van het beroep van vrachtwagenchauffeur, de omstandigheid dat is gehandeld uit winstbejag en op de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis wordt het volgende overwogen.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van 25 augustus 2016 geschorst tot aan de einduitspraak. De schorsing komt derhalve bij deze uitspraak tot een einde en het bevel voorlopige hechtenis is onverminderd van kracht. Nu de verdachte niet ter zitting is verschenen, stelt de rechtbank vast dat hij daarmee een schorsingsvoorwaarde heeft overtreden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het bevel ambtshalve opnieuw te schorsen.
8. In beslag genomen voorwerpen
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder de verdachte in beslag genomen vrachtauto verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen vrachtauto zal worden verbeurd verklaard.
Het bewezen feit is met behulp van dit voorwerp begaan.
Degene aan wie het voorwerp toebehoort, te weten de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , was bekend met het gebruik in verband met het strafbare feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 56, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het bewezen verklaarde feit:
1
STK Vrachtauto [kentekennummer] Nissan Atleon, kleur: wit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, voorzitter,
mr S.N. Abdoelkadir en mr. K. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 17 tot en met 20 februari 2016 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
(al dan niet) in de uitoefening van enig ambt of beroep, te weten zijn beroep van (vrachtwagen)chauffeur, 9 (negen), althans één of meer perso(o)n(en) met de Afghaanse nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst,
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis
door, en/of
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf
in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of
Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te
New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land,
over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New
York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of
die bovengenoemde personen (telkens) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen
heeft/hebben verschaft terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
(telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang
of die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met één of meer van zijn mededaders, althans alleen
- bovengenoemde personen in een vrachtwagen vervoerd door Nederland, en/of
- een ticket aangeschaft voor de ferry (Stena Line) naar Groot-Brittannië
(aldus) het verblijf in en/of het transport en de doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie van die bovengenoemde pers(o)n(en) georganiseerd en/of
gecoördineerd en/of gefaciliteerd.