4.1.2.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de
bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 20 februari 2016, omstreeks 13:00 uur kreeg een medewerker van de Koninklijke Marechaussee, die in Hoek van Holland bezig was met de uitreiscontrole van vrachtwagens die aan boord gaan van de Stena Line ferry naar Harwich te Groot-Brittannië, de melding dat zich een persoon bij het vrachtkantoor had gemeld die de overtocht per ferry naar Harwich met contant geld betaald heeft. Het ging om een bestelauto voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer] . Tijdens de daarop volgende vrachtcontrole van een witte Nissan Atleon, voorzien van het voornoemde kenteken, werd waargenomen dat de lading bestond uit lege aardappelkisten en dat deze tot aan het plafond waren opgestapeld. Achter de lading werden negen vreemdelingen aangetroffen met de Afghaanse nationaliteit. De aardappelkisten bleken zodanig te zijn geladen dat de vreemdelingen hulp gehad moeten hebben om zich daartussen te verstoppen.
De verklaring van de chauffeur [naam medeverdachte 2] en de zendmastgegevens van de telefoon van de verdachte
De Roemeense chauffeur is na zijn aanhouding meerdere malen gehoord en heeft daarbij wisselend en inconsistent verklaard over zijn reis van Roemenië naar Nederland en zijn reisbewegingen in de dagen voorafgaande aan zijn aanhouding. Eerst in zijn vierde en vijfde verhoor heeft hij verklaringen afgelegd die op onderdelen worden ondersteund door objectieve gegevens en bewijsmiddelen. De rechtbank acht deze verklaringen van de chauffeur om die reden op die onderdelen geloofwaardig en zal deze voor het bewijs gebruiken. Daar waar de chauffeur in dezelfde verklaringen heeft verklaard over zijn eigen aandeel acht de rechtbank dit niet geloofwaardig omdat hij op dit punt wisselend en inconsistent heeft verklaard en de objectieve ondersteuning voor zijn verklaring over zijn eigen aandeel, ontbreekt.
De chauffeur heeft verklaard dat hij op 15 februari 2016 vanuit Roemenië is vertrokken met een lading eieren, in gezelschap van een Roemeen die hij voordien niet kende. Op
16 februari 2016 zijn zij in de avond aangekomen in Nederland en hebben verbleven in een hotel in Roosendaal, waar een tweede Roemeen verbleef. In de ochtend van 17 februari 2016 is de chauffeur met de Roemenen bij een garagebedrijf geweest. Daar hebben de Roemenen gesproken met de eigenaar, medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Op 18 februari 2016 is de chauffeur nogmaals bij het autobedrijf geweest.
Volgens zijn verklaring is hij op 18 februari 2016 naar Groot-Brittannië gereisd om de eieren af te leveren. Bij het afleveren van de eieren werd hem verzocht om aansluitend nog een rit te doen van Nederland naar Engeland, met een andere vrachtwagen. De chauffeur heeft verklaard dat hij dit aanvankelijk heeft geweigerd omdat hij voelde dat er iets niet klopte. Desondanks is hij op 19 februari 2016, in de avond teruggekeerd naar het hotel in Roosendaal waar hij daags daarvoor ook had verbleven.
De chauffeur heeft voorts verklaard dat hij ’s ochtends vanaf de parkeerplaats van het hotel is opgehaald door een man met een baard in een grijze Mercedes. Deze heeft hem naar het autobedrijf gebracht. De chauffeur heeft de man met de Mercedes later aan de hand van een foto aangewezen als de verdachte. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde de eigenaar was van een grijze Mercedes.
Volgens de verklaring van de chauffeur heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 1] bij aankomst bij het garagebedrijf de papieren geregeld. De verdachte is hierbij aanwezig geweest. Tegen de chauffeur is gezegd dat de lading bestond uit kisten met appels. De vrachtwagen was al geladen toen de chauffeur aankwam bij het autobedrijf. Hij heeft niet in de laadruimte gekeken maar hij zag wel dat de vrachtwagen zwaar beladen was.
De chauffeur heeft verder verklaard dat de eigenaar van het autobedrijf – die hij later aan de hand van een foto heeft aangewezen als de medeverdachte [naam medeverdachte 1] – samen met de man van de Mercedes voor hem uit is gereden naar Hoek van Holland in de Volkswagen Passat van de garage-eigenaar. Toen de chauffeur dreigde fout te rijden hebben zij hem met handgebaren de juiste weg naar het terrein van de Stena Line gewezen en zij hebben daarna hun auto geparkeerd langs het spoor. De verklaring van de chauffeur vindt ondersteuning in een proces-verbaal van een medewerker van de Koninklijke Marechaussee die heeft gerelateerd dat er twee mannen met een niet-Nederlands uiterlijk, op de dijk met opvallende belangstelling naar de controleplaats stonden te kijken, tijdens de controle en aanhouding.
Ook de zendmastgegevens met betrekking tot het telefoonnummer dat is afgegeven op naam van de verdachte en met betrekking tot het telefoonnummer van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , ondersteunen die verklaring van de chauffeur op dit punt. Hieruit volgt namelijk dat de telefoons van de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] , in het tijdvak tussen 10:44 uur en 14:52 uur, rond dezelfde tijdstippen aanstralen op dezelfde mastlocaties op de route tussen Roosendaal en Hoek van Holland v.v. en dat de beide telefoons rond het tijdstip van de aanhouding van de chauffeur aanstralen op een zendmast in Hoek van Holland.
Uit onderzoek op de telefoon van de verdachte blijkt voorts dat er om 12:33:34 uur een uitgaande belbeweging is geweest naar een nummer dat vaker voorkwam in de belhistorie van de telefoon van de verdachte, hetgeen het vermoeden oplevert dat het de verdachte is geweest die daar toen met zijn telefoon heeft gebeld.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft, geconfronteerd met bovenstaande onderzoeksbevindingen die wijzen op een significante bijdrage aan het smokkelincident, zich aanvankelijk beroepen op zijn zwijgrecht. Later, nadat hij bekend was met de inhoud van het dossier, heeft de verdachte alsnog een inhoudelijke verklaring afgelegd waarbij hij iedere betrokkenheid bij mensensmokkel heeft ontkend. Hij heeft verklaard – kort samengevat en zakelijk weergegeven - dat hij wel vaker in het pand kwam waar garagebedrijf [naam medeverdachte 1] was gevestigd. Hij bezocht dan een vriend die daar een autopoetsbedrijf had. De verdachte heeft ontkend in de ochtend van 20 februari 2016 de chauffeur [naam medeverdachte 2] te hebben opgehaald in zijn Mercedes en hij is die dag niet in Hoek van Holland geweest.
De verdachte heeft geen verklaring voor de onderzoeksbevindingen ten aanzien van zijn telefoon en de zendmastgegevens.
De rechtbank stelt hiermee vast dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf en samen met andere bewijsmiddelen zoals de herkenning van de verdachte door de chauffeur van het transport, redengevend voor het bewijs moet worden geacht, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Is er sprake van een betrouwbare herkenning van de verdachte?
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat ‘aan de herkenning van de verdachte enkele kritiekpunten kleven’. Voor zover de verdediging daarmee bedoeld heeft te stellen dat de enkelvoudige fotoconfrontatie niet tot het bewijs mag worden gebezigd omdat het mogelijk is geweest dat de chauffeur de verdachte van een eerdere ontmoeting in het garagebedrijf heeft herkend, overweegt de rechtbank het navolgende.
Aan een meervoudige fotoconfrontatie wordt doorgaans een hogere bewijswaarde toegekend dan aan een enkelvoudige. Dit betekent echter niet dat daarmee elke enkelvoudige fotoconfrontatie (per definitie) onvoldoende betrouwbaar is en daarmee onbruikbaar is voor het bewijs. Een enkelvoudige fotoconfrontatie zal wel kritisch en met de nodige voorzichtigheid dienen te worden beoordeeld.
Uit de verklaring van de chauffeur begrijpt de rechtbank dat er geen sprake is geweest van een vluchtige ontmoeting tussen beiden. De verdachte zou hem bij het hotel hebben opgehaald en ook bij het ondertekenen van het huurcontract en het vertrek uit Roosendaal aanwezig zijn geweest. Een langere duur van contact verhoogt in het algemeen de betrouwbaarheid van een herkenning.
Nu de herkenning voorts niet op zichzelf staat, maar aansluit bij het signalement dat de chauffeur eerder had gegeven van de verdachte en diens auto en bovendien is vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit reed in een grijze Mercedes, acht de rechtbank bedoelde fotoconfrontatie betrouwbaar en als zodanig bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer.
Is sprake van medeplegen?
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte deze mensensmokkel tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten heeft gepleegd. Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Bij de vorming van haar oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de ochtend van 20 februari 2016 de chauffeur heeft opgehaald bij diens hotel en naar het garagebedrijf heeft gebracht. Aldaar aangekomen zijn papieren aan de chauffeur verstrekt, waaronder het huurcontract van de vrachtauto en een valse factuur met betrekking tot de deklading. De verdachte is hierbij aanwezig geweest. De chauffeur is vervolgens naar Hoek van Holland gereden in de vrachtauto waarin negen Afghaanse vreemdelingen zonder verblijfsdocumenten zaten verstopt tussen de deklading. De verdachte is met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] voor de vrachtauto uitgereden in de auto van [naam medeverdachte 1] . Onderweg hebben zij de chauffeur de weg gewezen waar hij dreigde fout te rijden. Vlak voor de aankomst bij het vrachtkantoor van de Stena Line zijn zij gestopt en hebben het transport vanaf een dijk langs het spoor geobserveerd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Winstbejag
De rechtbank acht eveneens bewezen dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld.
Van winstbejag is sprake indien het handelen van de dader is ingegeven door een gerichtheid op verrijking, waarbij het niet noodzakelijk hoeft te gaan om een op geld waardeerbaar voordeel en evenmin bepalend is of het beoogde voordeel daadwerkelijk is behaald. Voldoende is dat de dader op de verrijking uit is geweest. De term winstbejag strekt ertoe om handelen met zuiver ideële motieven uit de werkingssfeer van artikel 197a, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht te houden. Een van de vreemdelingen uit de vrachtwagen heeft verklaard dat hij 20.000 dollar heeft betaald voor zijn gezin om naar Engeland te kunnen. Nu van ideële motieven aan de zijde van de verdachte in ieder geval niet is gebleken acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld.